Mooi moment om een roman te laten beginnen: december, 1999, Berlijn. Terwijl iedereen zich opmaakt om het nieuwe millennium in te stappen en de Duitse twintigste eeuw af te sluiten, wordt er brand gesticht bij Bruno Glan. Bruno is bejaard en joods en de pyromanen lijken racistische motieven te hebben. Zijn vrienden zijn in rep en roer; Bruno blijft er kalm onder.
De hoofdpersoon in de debuutroman van Wil Boesten (1962), Spiltijd, heeft het allemaal al een keer gezien. De Tweede Wereldoorlog, de antizionistische campagnes in zijn thuisland Polen. Hij is er eind jaren zestig goed vanaf gekomen – ‘ski’ aan zijn naam toevoegen was voldoende. Zijn beste vriend, Roman, heeft met vrouw en kinderen het land moeten verlaten. Roman en Bruno hebben elkaar daarna nooit meer gesproken en nu, dertig jaar later, ontvangt hij een brief van zijn oude vriend. Voor Bruno is de tijd gekomen om eindelijk met zijn persoonlijke verleden af te rekenen – terwijl kunstenaars, fotografen en intellectuelen om hem heen cirkelen om te laten zien hoezeer zij al dan niet met het collectieve verleden van het land hebben afgerekend.
Omgaan met een historie van antisemitisme is een thema waar Nobelprijswinnaars als Bellow en Wiesel hun halve of hele oeuvre aan hebben gewijd, dus lof is op zijn plaats voor Boestens durf met een roman over zo’n groots onderwerp te debuteren. Dat betekent niet dat het één en al hosanna is. In eerste instantie lijkt Boesten een soort bindingsangst te hebben. Hij weigert zich te committeren aan één verhaal, één stijl, één protagonist. Het vertelperspectief slingert heen en weer tussen Bruno en zijn minder interessante vrienden. Het is een mozaïek dat nooit lekker uit de verf komt; de vrienden fungeren als commentatoren, maar het commentaar is wat flauw. Ook is het proza wat stroef, soms te formeel en soms te veel spreektaal: ‘Doodop was ik, net terug uit Japan, gisteren contactafdrukken, foto’s selecteren, die waanzinnige aanslag, geen oog dicht gedaan vannacht.’
Maar dan, na ruim honderd bladzijden, haalt Boesten diep adem en zet hij zijn gedachten op een rijtje, en dan ontvouwt zich een heel heldere roman. Het proza gaat nooit swingen, maar met gedegen vakmanschap timmert Boesten zijn verhaal in elkaar. Bruno’s bespiegelingen raken de kern van een Duitse zenuw die nog steeds bloot ligt. De poging het verleden af te handelen is futiel; het verleden is nooit achter de rug.