In een ideale economie kost een kilo rundvlees minstens zeventien euro. Veel meer dan het tientje dat een AH-klant betaalt voor dezelfde hoeveelheid dode-koeien-gehakt. Het verschil zit ’m in de verborgen maatschappelijke kosten. Van klimaatverandering tot dierenleed: het is niet in de prijs verwerkt. De rekening wordt doorgeschoven naar toekomstige generaties, Moeder Aarde of anderen die niet kunnen terugpraten. Plus de belastingbetaler: alleen al om wat stikstof uitstotende veehouders uit te kopen, trekt het kabinet 25 miljard euro uit.
Gelukkig keert het tij. In Breukelen rekent een café zijn gasten voor wat een kop koffie of thee werkelijk kost. In Amsterdam werkt de biologische supermarkt De Aanzet met ‘echte prijzen’. Nog eens zes biowinkels zijn bezig met een proef. Die aanpak, aangevuurd door het Nederlandse True Price-initiatief, kan wel eens een breder publiek aanspreken dan alleen linkse wereldverbeteraars. Het was namelijk een liberaal, Arthur Pigou, die in 1920 met het idee van ‘pigouviaanse belastingen’ op de proppen kwam. Die zijn bedoeld om het marktmechanisme te corrigeren voor wat economen met een ingewikkelde term negatieve ‘externe effecten’ noemen. In goed Nederlands: je troep over de schutting gooien.
De grootste optimisten zien nu zelfs in de inflatie een lichtpuntje. Volgens deze redenering is de consument anno 2022 helemaal niet te duur uit. Het probleem is dat het leven in de afgelopen decennia te goedkoop was. Wat als de rap stijgende prijzen ons een realistischer beeld voorschotelen van wat spullen en diensten werkelijk kosten? Zo sprak The Atlantic provocerend van een ‘Millennial Bonus’. ‘Vrijwel elke keer dat jij of ik een pizza bestelde of een taxi aanhield, verloor het bedrijf achter die app geld’, schrijft verslaggever Derek Thompson. ‘Uiteindelijk betaalden deze start-ups, gesteund door durfkapitaal, ons, de consumenten, om hun producten te kopen. Het was alsof Silicon Valley een geheim pact had gesloten om de leefstijl van stedelijke millennials te subsidiëren.’
Belangrijker lijken me de stijgende kosten van autorijden en vliegen. De luchtvaartlobby schreeuwt moord en brand nu het mensenrecht om voor een paar tientjes van Schiphol naar Berlijn te reizen in het gedrang komt. Feit is dat tickets nog vele malen over de kop moeten gaan als KLM en concurrenten een eerlijke CO2-belasting zouden betalen, hun bijdrage leveren aan de stikstofaanpak, bewoners compenseren voor geluidsoverlast en een fatsoenlijk salaris uitkeren aan de mensen die met andermans koffers leuren.
Of neem China. Vanaf de jaren tachtig oefende dat land een deflatoire invloed uit op de wereldeconomie. Laptops, spelcomputers, speelgoed: het werd jaar in, jaar uit goedkoper. Maar die koopjes gingen over de rug van een verarmde plattelandsbevolking die naar door smog omgeven steden trok voor werk. Dat tijdperk lijkt voorbij. De globalisering stagneert. Sowieso is de ogenschijnlijk eeuwige bron van spotgoedkope Chinese arbeid wel zo’n beetje opgedroogd. Ook als de huidige inflatiepiek achter de rug is, verwachten economen daarom geen terugkeer naar de extreem lage prijzen van weleer.
Toch vertrouw ik het niet. Als deze inflatie werkelijk een stapje richting een ideale economie is, waarom voelt het dan zo fout? Omdat het hopeloos oneerlijk uitpakt, natuurlijk. Grote bedrijven als Shell, Heineken en Unilever weten de rekening handig door te schuiven, blijkt uit hun torenhoge kwartaalwinsten. Het zijn vooral de lage en middeninkomens die de pijn voelen van dure boodschappen (in een klein jaar tijd bijna een vijfde duurder) en gas (ruim tien keer meer). Ondertussen is er geen enkele aanwijzing dat die hogere prijzen tot lagere maatschappelijke kosten leiden. Of de inflatie nu tien of nul procent bedraagt, het plunderen van de planeet en een deel van haar bewoners gaat vrolijk verder.
Dat maakt het gedachte-experiment rond ‘echte prijzen’ niet zinloos. Het zorgt op z’n minst voor bewustwording bij ons, de klanten. Maar een gemakkelijke oplossing voor alle misstanden? Vergeet het maar. De winst voor de aandeelhouders moet érgens vandaan komen. Voor zover het niet ten koste van het loon van de werknemer gaat, draaien arme landen of de natuur ervoor op. Een systeem met prijzen waarin alle kosten verwerkt zijn, is niet langer kapitalistisch. Of zoals economisch antropoloog Jason Hickel het filosofisch samenvat in zijn boek Minder is meer: ‘Voor groei is een “buiten” nodig.’
Reageren? Mail naar haegens@groene.nl