Daartussen is ook één werk te zien van de Britse pottenbakker Edmund de Waal. Het is bescheiden in omvang en uitstraling: 26 porseleinen potjes ongeveer ter grootte van een longdrinkglas in zeven kleine vitrines, type medicijnkastje, bij elkaar onder de titel The First Day and the First Hour (2013).

De Waal (Nottingham, 1964, Nederlandse grootvader) is een vooraanstaand en zonderling kunstenaar, al was het maar omdat hij behalve de klei ook het woord beheerst. Hij publiceerde in 2010 The Hare with Amber Eyes: A Hidden Inheritance, een voortreffelijk boek over een collectie netsuke, kostbare Japanse miniatuursculptuurtjes, aan de hand waarvan hij de dramatische geschiedenis van zijn joodse familie van grootmoederskant reconstrueert. De potten en potjes in Maastricht verhouden zich tot het kleurrijke spektakel als een Gymnopedie van Satie tot een symfonie van Mahler. Het zijn uiterst zorgvuldig gemaakte, delicate voorwerpen, eigenlijk de essenties van een ‘bevatter’, een cilindertje met een bodem, zonder handvat, deksel of tuit. Het porselein heeft de fijnste variaties van wit. Wit met een vermoeden van geel, een zweem van grijs, wit met het allerlichtste blauw van zangvogeleitjes of het zeeïge grijsgroen van celadonvazen uit Korea. Het zijn de kleuren van de eerste dag en het eerste uur. Een eerdere tentoonstelling in Londen ging onder de titel From Zero, en verwees naar een citaat van Malevitsj: ‘Het is vanaf nul, ín nul, dat de ware beweging van het Zijn begint.’

Deze ‘maker of pots’ – zo noemt hij zichzelf – heeft nu een boek gepubliceerd over porselein. Het Engelse origineel heeft als ondertitel ‘a pilgrimage of sorts’. In vijf hoofdstukken beschrijft De Waal een tocht langs de vijf plekken op de wereld waar, in chronologische volgorde, porselein werd gemaakt. De oorsprong ligt in Jingdezhen, China. Export naar Europa leidde tot een rage in de zeventiende eeuw, een ware Porzellankrankheit, maar Europese productie bleef onmogelijk totdat Augustus II ‘der Starke’ (1670-1733) twee nijvere uitvinders – Tschirnhaus en Böttger – opsloot in een kasteel bij Dresden tot ze het geheim hadden gekraakt. Vervolgens probeerde ook een eerbare apothekersassistent uit Plymouth met lokale kleisoorten porselein te bakken, iets wat na veertig jaar proberen lukte, waarna de industrieel Josiah Wedgewood uit Stoke er met het patent vandoor ging. Wedgewood gebruikte witte klei uit South Carolina, gekocht van de lokale Cherokee-indianen. Daar reist De Waal dus ook naartoe, en ten slotte ook naar Dachau, want het slotakkoord van de porseleingeschiedenis is luguber. In de jaren dertig adopteerde de SS de porseleinmanufactuur van Allach en maakte er een privé-fabriekje van; de fabricage werd naar het concentratiekamp verplaatst.

Het pottenbakken begon met kloosterlijke nederigheid, het dagelijks aanvegen van het atelier van de meester

De Waal leest alles wat daarover te lezen is en loopt alle locaties zelf af. Hij raapt scherven op, graaft de klei uit de bergwand, voelt die, proeft die, verwerft steeds een potje dat exemplarisch is voor de lokale productie. Het is een pelgrimage, omdat porselein inderdaad spirituele aspecten heeft. De onnavolgbare hardheid, transparantie, gladheid en, bovenal, bovennatuurlijke witheid maken dat het ontstijgt aan de gangbare fascinatie van de vakman-kunstenaar. Het verbijstert de zinnen. Het is verschrikkelijk lastig te produceren, de combinatie van kleisoorten moet exact kloppen, de temperatuur, de beschildering, het glazuur, álles kan eraan misgaan. Het charmante van het relaas is dat De Waal zich dan ook als een bedelmonnik opstelt, nederig en verlegen. Hij zoekt in zijn werk niet naar extravert succes, maar juist naar een vorm van waarheid, als op de eerste dag en in het eerste uur, in het nulpunt, het puurste wit.

Het boek is om drie redenen zeer aan te bevelen. Ten eerste omdat De Waal een innemende stijl van vertellen heeft, aarzelend en toch met tempo, introvert en toch welsprekend, geobsedeerd en toch geestig. Ten tweede omdat de geschiedenis van het porselein razend interessant is, een echte avonturenroman, en De Waal bedt die in een brede context van geschiedenis, literatuur, religie, economie et cetera, op een manier die een waarlijk Britse eruditie verraadt.

Ten slotte: omdat De Waal met zo’n wonderbaarlijk gevoel over de materie, haar betekenis en haar uitstraling kan schrijven. Hij werd op zijn vijfde al gegrepen door pottenbakken en ging op zijn vijftiende in de leer (en niet naar Cambridge), vanwege ‘het gevoel dat er iets werd doorgegeven (…), iets dat door de eeuwen heen van de ene pottenbakker naar de andere was overgegaan’. Pottenbakker worden was een pad, een roeping, een discipelschap, en dat begon met kloosterlijke nederigheid, het dagelijks aanvegen van het atelier van zijn meester. De kenbaarheid van porselein is niet visueel, maar tactiel: ‘Pots (…) are made by fingers and need to be touched.’ De Waal bespeurt in het werk van zijn voorgangers, door de eeuwen heen, de aanwezigheid van ‘haptische kennis’. Tschirnhaus, zijn held, schreef: ‘Een mens kan intellectuele en andere activiteiten ondernemen zonder te weten hoe ze feitelijk werken.’ Dat is de kern van De Waals werk. Het was ook de essentie van The Hare: terwijl hij het drama van de geschiedenis reconstrueerde had De Waal steeds een van die netsuke in zijn zak. Hij raakte het aan, bevoelde het, greep en begreep het: je kunt iets ingewikkelds weten zonder de middelen te hebben het te verwoorden. Je kunt het ware en goede en het belangrijke van de wereld leren kennen met je vingers.


CERAMIX: Keramiek in de kunst van Rodin tot Schütte. Bonnefantenmuseum, Maastricht, t/m 31 januari; bonnefanten.nl

Beeld: Edmund de Waal, The First Day and the First Hour, 2013. 26 porseleinen potjes in vitrines van hout, aluminium en glas. 40 x 169,2 x 17 cm. Courtesy of the artist and Gagosian Gallery. Foto Mike Bruce