Eigenlijk is niets vergankelijker en kwetsbaarder dan schuim, dat labiele product van lucht en vloeistof. Het is een verzameling belletjes die aan elkaar kleven totdat hun dunne, doorzichtige wandjes het begeven. Leg het echter niet in de schrijvende handen van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, want dan wordt het de stof waaruit de moderniteit is gemaakt. Deze eeuw is de «eeuw van het schuim».
Natuurlijk is schuim bij Sloterdijk een metafoor. Uit het eerste deel van Sferen, zijn monumentale trilogie over de geschiedenis van de mensheid, weten we al dat «schuim» de theorie van de huidige tijd is. En iedere tijdgenoot zal beamen dat we hier te maken hebben met een treffend beeld. Want vormen al die moderne eenpersoonshuishoudens en kleine gezinnen in hun opeengestapelde appartementen niet een verzameling bellen, waarin mensen geïsoleerd leven zonder alleen te zijn? In de geïndividualiseerde samenleving is «iedereen een eiland», waarbij al die eilanden weer verbonden zijn tot netwerken. Het individu in zijn «bel» maakt deel uit van milieus en subculturen. In de taal van Sloterdijk: «Milieus (…) vormen homogene schuimen binnen een landschap uit sterk uiteenlopende schuimtypes.» De moderne steden zijn «schuimsteden». En eigenlijk heeft de hele samenleving de structuur van schuim.
Schäume heet dan ook het derde en laatste deel van Sferen. Het verscheen onlangs in Duitsland en wel vijf jaar na de publicatie van Blasen en Globen, de beide eerste delen. (Deze delen verschenen eind vorig jaar in een Nederlandse vertaling bij Boom.) Sloterdijk geeft hierin zijn explicatie van de moderne tijd. Stijl en werkwijze wijken niet af van de vorige delen. Opnieuw wordt de lezer geconfronteerd met Sloterdijks grote belezenheid en kennis. Opnieuw worden de bevindingen van filosofisch, antropologisch, sociologisch, historisch en theologisch onderzoek op ingenieuze wijze met elkaar verbonden. En aangezien de professor in Karls ruhe zowel filosofie als esthetica doceert, worden kunst en cultuur allerminst vergeten. Dit alles maakt van Schäume een indrukwekkend, maar zeker geen gemakkelijk boek. Sloterdijk is een goed schrijver, maar zijn taal is die van een geleerde. Bovendien goochelt hij graag met woorden en begrippen. Daarbij komt dat lang niet iedereen Sloterdijks eenzijdige kritiek op de hedendaagse maatschappij, deze «broeikas van de progressieve verwenning», zal kunnen delen.
Uitgangspunt is opnieuw het «mensenpark», de ruimte waar mensen leven en samenwerken. Maar in de twintigste eeuw is deze ruimte meer en meer een kunstmatige ruimte geworden, een grote «broeikas», want de moderne mens wordt gedwongen zijn leefmilieu te beschermen. Zaken die eeuwenlang een vanzelfsprekend bestaan op de achtergrond, of zo men wil in het verborgene, hadden geleid, traden in de twintigste eeuw op de voorgrond. De lucht die wij inademen, was zo’n zaak, totdat begin vorige eeuw het terrorisme in de vorm van atmoterrorisme de kop opstak.

Terrorisme is volgens Sloterdijk een van de specifieke karaktertrekken van de twintigste eeuw. Hij verstaat daaronder dat in oorlogstijd het geweld niet meer direct werd gericht op het lichaam van de vijand, maar op zijn leefmilieu. Dit terrorisme begon in de Eerste Wereldoorlog, op 22 april 1915, toen de Duitsers aan het front bij Ieper gifgas verspreidden over de loopgraven van de vijand — de eerste aanval op het ademhalen. «Kennis inzake gifgaswolken was de eerste wetenschap, waarmee de twintigste eeuw zijn identiteitsoorkonde overhandigde.»
Sloterdijk begint Schäume dan ook met de geschiedenis van het gifgas dat werd ingezet tegen soldaten, tegen ongedierte, en in Auschwitz bij de moord op het joodse volk. Hij schildert de chemische, biologische en atomaire oorlogvoering en laat zien hoe deze het bewustzijn heeft veranderd. Het idee dat het milieu vervuild en vergiftigd kan raken, leidde tot het inzicht het leven te beschermen tegen de risico’s van de moderne tijd. Het dagelijks leven veranderde. Er ontstonden technieken om lucht te conserveren, te verbeteren en het klimaat te regelen. Airconditioning werd een hoogst gangbaar begrip. Het is dan voor Sloterdijk maar een kleine stap naar beschouwingen over de bouw van wintertuinen, de ruimtevaart en het scheppen van kunstmatige biosferen in Amerika.
Kenmerkend is de veelheid van verhalen in dit lijvige boek; over geschiedenis, filosofie, kunst, architectuur. Alles hangt op een haast ondoorgrondelijke manier met elkaar samen. Sloterdijk schrijft over een bijna dodelijk experiment van de surrealist Salvador Dali, over de geschiedenis van het wonen en het experimentele huis, over de Franse Revolutie en de geschiedenis van de Olympische Spelen en het stadion. Dit wordt nog eens aangevuld met treffende illustraties.
Filosoferen is voor Sloterdijk steeds weer nieuwe paden inslaan in het labyrint van het menselijk bestaan. Op zijn zoektocht naar de vraag wat In-der-Welt-sein betekent, laat hij zich leiden en inspireren door vele andere filosofen en sociologen. Onder hen is Martin Heidegger ongetwijfeld de belangrijkste; voor Sloterdijk de «grootste denker van het oude Europa», wat niet betekent dat hij het steeds eens is met de Meister aus Deutschland.
Ook in Schäume gaat Sloterdijk ver terug in de geschiedenis van de mensheid. Hij schildert uitvoerig de ontwikkeling van het leven op het «menseneiland», die zich in verschillende «ruimtes» heeft voltrokken. Een ervan is de Thermotop of «verwenningsruimte». De groep op het «menseneiland» is uit op comfort, de leden willen een plaatsje aan het haardvuur, wensen te delen in behaalde voordelen. Een andere ruimte is de Uterotop, de ruimte waarbinnen een groep mensen zich uitverkoren waant. Volgens Sloterdijk wordt de hele geschiedenis bepaald door strijd tussen «verwenningsgroepen» en groepen die zich uitverkoren wanen.

Verwenning is een centraal thema in Schäume, en dat is allerminst verrassend. Want ofschoon het hier dus gaat om een oud verschijnsel en een langdurig proces, is het evident dat het Westen thans wordt bevolkt door verwende mensen. De twintigste eeuw is de eeuw van de consumptiemaatschappij, van de verzorgingsstaat, van welstand voor iedereen. Voor Sloterdijk is de belangrijkste ontwikkeling in de vorige eeuw het verdwijnen van de armoede uit de meeste huisgezinnen en het uitbreken van de affluent society.
Aan de maatschappij van de overvloed wijdt hij het hele laatste hoofdstuk: Auftrieb und Verwöhnung: Zur Kritik der reinen Laune. Verrassend is vooral Sloterdijks felle aanval op politici en intellectuelen die volgens hem nog altijd gevangen zitten in de «cultus van het depressieve denken». De algehele rijkdom wordt genegeerd en gewezen wordt slechts op het bestaan van nood en gebrek. Klagen is een tweede natuur geworden. «Wat er ook publiekelijk wordt gezegd: de nood-leugen redigeert de tekst. Alle gepubliceerde toespraken volgen de wet dat over de heersende luxe slechts gesproken kan worden in het jargon van de nood.»
Daarbij klaagt Sloterdijk ook zelf, en wel over het ontbreken van een overtuigende theorie over het verdwijnen van de armoede. Filosofen en sociologen zijn stom gebleven voor het eigenlijke project van de moderne tijd: de «democratisering van de luxe». Sloterdijk vermoedt ook waarom dit zo is: «Nog altijd geldt de misère als de signatuur van de conditio humana, terwijl de rijkdom wordt gezien als de schuimkroon die de oorspronkelijke nood bedekt. Hij kan dus elk moment weer veranderen in de ellende van voorheen.» Dat de doemdenkers van de «pessimistische Internationale» onder meer wijzen op de grote armoede in de Derde Wereld, vindt Sloterdijk geen overtuigend argument.
Het is opvallend hoezeer hij zich concentreert op de rijkdom en de lichtheid van het bestaan in de Eerste Wereld en de armoede en ellende in de Derde Wereld negeert. En dit terwijl toch in het tweede deel van Sferen de wereld en de kosmos onderwerp van zijn bespiegelingen vormden. Hij geeft wel aan hoe de westerse welstand is ontstaan — door de overgang van een agrarische naar een industriële samenleving met een geld economie en een sterke geboortedaling —, maar schrijft niets over de inspanningen die mensen op zich hebben genomen om deze welstand te bereiken. Dat past kennelijk niet in het beeld van de verwende mens. De werkende mens en de strijd om een beter bestaan komen bij Sloterdijk niet voor. Hij benadrukt veel meer de explosieve groei van de vrije tijd, het ontstaan van de fun society en de verveling die in de «luxueuze broeikas» toeslaat. De moderne mens is in zijn ogen een ontevreden mens. Het bereikte niveau van comfort is altijd onvoldoende en dat geldt eveneens voor de door de staat verstrekte uitkering. Comfort is een mensenrecht geworden en ook een klein verlies aan koopkracht wordt ervaren als de naderende ondergang van de wereld.
Op de rol van de staat als de grote her verdelingsmachine heeft Sloterdijk eerder een negatieve kijk. Hij is ook blind voor de zorgen van de overheid. Dat de verzorgingsstaat tegen grenzen stoot, valt buiten zijn waarneming. Vergrijzing, de explosieve kostenstijging binnen de gezondheidszorg, de werkloosheid (in Duitsland rond de tien procent) lijken voor de filosoof niet te bestaan.
Hij blijft erop hameren dat het zicht op de «broeikas van de welstand» nog altijd wordt belemmerd door mensen die niet willen spreken over verwenning, luxe en de lichtheid van het bestaan. Hij raadt deze mensen aan een virtueel museum te bezoeken, waarin de moderne samenleving staat opgesteld als een «superinstallatie», waar de bezoeker omheen kan lopen. Want niets is méér verhelderend dan de blik van buitenaf.
Dat lijkt in dit geval hoogst twijfelachtig. Schaumdeutung, zoals Sloterdijk zijn werk noemt in navolging van Freuds Traum deutung, biedt een interpretatie van de hedendaagse werkelijkheid die niet iedereen kan en wil volgen.