Ergens tussen de zomer van 1989 en de herfst van 1992 verloor Francis Fukuyama zijn aarzeling. Kort voor de val van de Berlijnse Muur verscheen in The National Interest zijn essay The End of History? dat een wereldwijde sensatie zou worden. Volgens Fukuyama, destijds een onbekende Kremlin-watcher op het State Department in Washington, liep het tijdperk van ideologische strijd op zijn eind. Langzaamaan zou de wereld één grote liberale democratie worden, zo voorzag hij. Drie jaar later verscheen zijn boek waarin die boodschap nog eens werd herhaald. Het vraagteken in de titel van het eerdere essay werd geschrapt. Fukuyama’s boek, dat zou uitgroeien tot een van de meest invloedrijke politieke werken van de afgelopen decennia, stelde het onomwonden: The End of History and the Last Man. Punt.

Boek en essay maakten van Fukuyama een wereldster. Zijn teksten gingen viral voordat dat woord bestond. The End of History haalde overal de krantenkoppen en werd een ijkpunt in discussies over geschiedenis en politiek. Een klein voorbeeld: ruim tien jaar geleden begon ik aan mijn studie liberal arts, die vooral bestond uit het lezen van great books en wetenschappelijke klassiekers. The End of History? (met vraagteken) was de eerste tekst die ik voorgeschoteld kreeg. Fukuyama zette zelfs een kleine trend in boekenland. Sinds zijn boek is iets tot het einde verklaren een populaire manier om een titel te slijten. Tik op amazon.com de woorden ‘the end of’ in en je krijgt tientallen suggesties, van Jeffrey Sachs’ The End of Poverty tot Hanna Rosins The End of Men, van The End of Sex tot The End of War.
Fukuyama’s succes destijds is vergelijkbaar met de furore die Thomas Piketty momenteel maakt met Capital in the Twenty-First Century. Ook hij is een voorbeeld van een relatief onbekende auteur die plotseling op het toneel verschijnt en de tijdgeest bij de hoorns vat. Piketty bracht de sluimerende zorgen over een groeiende kloof tussen arm en rijk onder woorden. Fukuyama bleek destijds de juiste stem op het juiste moment vanwege wereldhistorische gebeurtenissen die schreeuwden om duiding. De wereld keek terug op een periode van democratisering waarin onder andere Griekenland, Portugal en Spanje de dictatuur inruilden voor volksbestuur. In 1989 viel de Muur. In datzelfde jaar protesteerde een generatie jonge Chinezen op het Tiananmenplein tegen het communistische bewind. Twee jaar later scheurde de Sovjet-Unie uiteen.
‘Het einde van de geschiedenis’ was een ideaal kader waarbinnen deze omwentelingen konden worden geplaatst. Fukuyama’s these dat de combinatie liberalisme-democratie-vrije markt als ultieme winnaar uit de strijd zou komen, sloot naadloos aan bij het triomfgevoel waarmee het afbrokkelen van Zuid-Europese dictaturen en het rode machtsblok werd aanschouwd.
De titel, zo heeft Fukuyama altijd volgehouden, was goed gekozen. ‘Het geeft een apocalyptisch gevoel dat er grote verandering op til is’, zo blikte Fukuyama ooit terug in The Washington Post. Zeggen dat iets eindigt bezorgt een ‘Aha!’-moment. Toch was ‘Huh?’ aanvankelijk een vaker gehoorde reactie op Fukuyama dan ‘Aha!’. Hoezo, einde van de geschiedenis? Liet de val van de Muur niet juist zien dat grote gebeurtenissen zomaar kunnen opduiken als een duveltje uit een doosje? De dagelijkse krantenpagina werd een instrument om Fukuyama in het ongelijk te stellen. Critici grepen iedere oorlog, hongersnood of revolutie aan om te laten zien dat de tandwielen van de geschiedenis wel degelijk bleven draaien. Margaret Thatcher vatte het puntig samen. ‘The end of history? It is the beginning of nonsense!’ zei de iron lady.
Nu is roepen dat je verkeerd begrepen wordt een zwaktebod, maar in het geval van Fukuyama was die verdediging terecht. Wat hij bedoelde was niet het einde van geschiedenis in de bewoordingen waarmee Harold Macmillan over politiek sprak (‘events, dear boy, events’), maar geschiedenis als een voortdurende rivaliteit tussen verschillende politieke systemen. Fukuyama was ervan overtuigd dat er op de lange termijn geen serieus alternatief zou bestaan voor liberale democratie. ‘Wat we meemaken’, schreef hij, ‘is niet enkel het einde van de Koude Oorlog, of het voorbijgaan van een bepaalde periode in de naoorlogse geschiedenis, maar het einde van de geschiedenis als zodanig. Dat wil zeggen, het eindstation van de ideologische evolutie van de mensheid en het universeel worden van de westerse liberale democratie als de uiteindelijke vorm van menselijk bestuur.’
Dat liberale democratie aan het langste eind zou trekken was volgens Fukuyama geen toevalligheid. Van meet af aan had deze vorm van politiek-economische ordening de beste papieren omdat die het meest effectief gebruik wist te maken van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Fukuyama was ervan overtuigd dat de mens steeds verfijndere technieken ontwikkelde om de natuur te beheersen. De samenleving die technologisch het meest gevorderd was zou andere overheersen. En geen beter klimaat waarin de technologische vooruitgang goed gedijt dan het vrijemarktkapitalisme met zijn ondernemingsdrang, efficiëntie en zakelijkheid.
De tweede reden waarom liberale democratie uiteindelijk geen serieuze rivalen duldt is volgens Fukuyama gelegen in de inborst van de mens. Zijn these leunt op het idee dat individuen méér nastreven dan het bevredigen van basisbehoeften. Eten, onderdak en seks zijn niet genoeg. Mensen worden ook voortgedreven door een zucht naar erkenning, aldus Fukuyama. Ze willen, om de huidige modeterm te gebruiken, respect. Liberale democratie biedt ongeëvenaarde ruimte voor die erkenning. De gelijkheid van iedere burger is het uitgangspunt van de liberale democratie en ook afwijkende opvattingen krijgen de ruimte, alles onder het motto dat de ene burger niet het recht heeft om de ander voor te schrijven hoe te leven.
Nieuw was dit allemaal niet, zo gaf Fukuyama grif toe. Het geloof dat de mens meester is over de natuur dankzij technologie bestaat sinds de Verlichting. De zucht naar erkenning als drijvende kracht achter het menselijk handelen voert terug tot Plato, die in De republiek drie onderdelen van de ziel onderscheidt: verlangen, rede en thymos, de behoefte om erkend te worden. In de negentiende eeuw bombardeerde Hegel de platoonse thymos tot drijvende kracht achter de wereldgeschiedenis. Vooruitgang, handel, oorlog en onderwerping, voor Hegel was het allemaal een uiting van een strijd om erkenning. Ook geloofde Hegel dat aan het einde van de moderne geschiedenis een universele, homogene staat wachtte waarin ieder individu vrij zou zijn. Voor de Duitse filosoof was dat punt bereikt toen hij in 1806 Napoleon als overwinnaar te paard Jena zag binnenrijden nadat de kleine keizer het Pruisische leger had verslagen. Marx baseerde zich op Hegel, maar verlegde het eindstation van de geschiedenis naar de communistische utopie. Fukuyama schoof het einde van de geschiedenis weer verder op en verbond het met liberale democratie op Amerikaanse leest geschoeid.

Vanwege zijn claim dat de liberale democratie de kampioen der politieke ideologieën was, werd Francis Fukuyama als snel gerekend tot het kamp van Amerikaanse neocons die het liefst zagen dat de wereld één groot Amerika werd. ‘De hoffilosoof van het mondiale kapitalisme’, zo werd Fukuyama omschreven door een van zijn meest uitgesproken critici, de zwartgallige antihumanist John Gray. Dit soort kwalificaties was niet geheel onterecht. Fukuyama was een van de architecten van de Reagan-doctrine die erop was gericht om de invloed van de Sovjet-Unie te beteugelen, en The National Interest waarin The End of History? verscheen was een uitgesproken conservatief blad. Toch zat er van meet af aan een reserve in Fukuyama’s analyse, en dan vooral in het tweede onderwerp waar zijn bestseller over gaat: the last man.
Want liberale democratie mag dan het eindstation van de geschiedenis zijn, Fukuyama is er niet zeker van dat het ook een paradijselijke bestemming is. Het slothoofdstuk van The End of History and the Last Man is een cultuurpessimistische litanie over het leven dat aanbreekt als de geschiedenis eenmaal voorbij is. Ja, de laatste mens leeft in vrijheid en veiligheid (liberale democratieën nemen in principe niet de wapens tegen elkaar op, is een van Fukuyama’s stellingen waarvan het tegendeel nog moet blijken), maar hij verveelt zich ook. Verlost van bedreiging en conflict, zo vreest Fukuyama, rest een kabbelend middenklassebestaan waarin relativisme alle passie voor het leven plat slaat. Er is simpelweg geen hoger doel meer om naar te streven. Liberale democratie kortom, bijt zichzelf uiteindelijk in de staart. Omdat erkenning in dit systeem in principe onvoorwaardelijk is, is die tegelijk waardeloos. Hier klinkt Friedrich Nietzsche door, de filosoof waarvan Fukuyama het begrip ‘de laatste mens’ leende. Ook Nietzsche klaagde dat comfort, welzijn en veiligheid een decadente mens zonder durf opleveren. Fukuyama gaat zelfs zo ver om te stellen dat Nietzsche’s grootste angst was dat the American way of life alles zou overwinnen.
Die ‘ik ben oké, jij bent oké, alles is oké’-samenleving die ons aan het einde van de geschiedenis wacht, nodigt dus niet uit om je te onderscheiden, om boven jezelf uit te stijgen of simpelweg ergens voor te staan, constateert Fukuyama: ‘Voor burgers in een democratische samenleving is het moeilijk om morele vraagstukken echt serieus te nemen’, schrijft hij. Moraal vereist immers een scherp onderscheid tussen goed en kwaad. Wat mensen nog aan passie hebben wordt volgens Fukuyama gestoken in activiteiten die weliswaar uitdagend lijken, maar eigenlijk futiel zijn: bergbeklimmen, voetbalkampioenschappen of het bereiden van ingewikkelde maaltijden. Anderen zoeken bevrediging in puissante zelfverrijking. Alsof het 2014 was had Fukuyama het over bankiers, de zelfverklaarde masters of the universe die ‘terwijl ze wegzakken in de leren bekleding van hun bmw diep van binnen weten dat er ooit échte masters op de aarde rondliepen die diepe minachting zouden hebben voor wat er vandaag de dag nodig is om rijk en beroemd te worden in Amerika’. Het zijn uitspraken die zich slecht verdragen met het label ‘hoffilosoof van het mondiale kapitalisme’.
De bezigheden van ‘de laatste mens’ halen het qua belang en bevrediging kortom niet bij die van zijn voorganger die leefde toen de geschiedenis met al haar tragiek en bloedvergieten nog volop in bedrijf was. Dit wijst volgens Francis Fukuyama op een opvallende tegenstrijdigheid in het menselijk leven: onrecht is nodig, want de strijd tegen onrecht is wat het hoogste in de mens naar boven haalt. En met deze paradox zet hij voor de geschiedenis de deur op een kiertje om stiekem haar rentree te maken: ‘Bestaat het gevaar dat we aan de ene kant gelukkig zijn, maar tegelijk ontevreden, en daarom bereid om de wereld terug de geschiedenis in te slepen, met alle oorlog, onrecht en revolutie?’ zo besluit hij.
Toegegeven, het is allemaal nogal abstract en speculatief, maar Fukuyama’s slotbeschouwing is in feite een grote disclaimer bij het einde van de geschiedenis. Ja, liberale democratie mag dan het systeem zijn dat voor het merendeel van de wereldbevolking het meest aantrekkelijk is, maar geheel definitief zal haar overwinning nooit zijn. In het debat dat hij aanzwengelde zijn dit soort kanttekeningen echter verloren gaan. ‘The End of History’ is bijgezet in het museum van versteende uitspraken, naast ‘God is dood’ en ‘Religie is de opium van het volk’ – vaak aangehaald, minder vaak begrepen.
Inmiddels hangt het einde van de geschiedenis als een molensteen om Francis Fukuyama’s nek. De afgelopen 25 jaar schreef hij onder andere een interessant boek over het belang van vertrouwen in een samenleving (Trust, uit 1995), een vroege voorspelling dat technologie ons menselijk bestaan totaal zou veranderen (Our Posthuman Future, uit 2002) en een geschiedschrijving van instituties, waarvan binnenkort het tweede deel verschijnt. Maar zijn naam blijft toch vooral verbonden met het post-Koude-Oorlog-optimisme dat de wereld één groot liberaal speelparadijs zou worden.
Dat Fukuyama waarschijnlijk hiermee de rest van zijn leven achtervolgd zal worden is voor een groot deel te danken aan de auteurs die zijn boek als springplank gebruiken. Een tweede debatronde over het einde van de geschiedenis begon op 11 september 2001, nadat al-Qaeda-terroristen met gekaapte vliegtuigen de torens van het World Trade Center doorboorden. Commentatoren sloegen Fukuyama om de oren met 9/11. De opleving van de radicale islam liet zien dat liberale democratie helemaal geen universeel streven was, integendeel. De geschiedenis was teruggekeerd, droeg een baard en sprak de taal van de jihad. ‘De geschiedenis is terug van vakantie’, constateerde politiek commentator George Will in The Wall Street Journal. Op 24 september schreef de Indiaas-Amerikaanse politiek commentator Fareed Zakaria een uitgebreid stuk in Newsweek met als titel: The End of The End of History. Zakaria constateerde dat ideologische strijd, na de relatief kalme jaren negentig, opnieuw op de agenda stond.
Nu was Fukuyama niet blind geweest. In The End of History and the Last Man vroeg hij zich al af of de politieke islam een bedreiging vormde voor de wereldwijde opmars van de liberale democratie. Nee, luidde zijn conclusie. Natuurlijk was de islam een ‘systematische en coherente ideologie’, net zoals liberalisme en communisme, maar het was volgens hem een ideologie die nauwelijks aantrekkingskracht had buiten de regio’s waar de islam voet aan de grond had. ‘De dagen van culturele expansie van de islam zijn voorbij’, schreef Fukuyama, ‘ze kan afgedwaalde aanhangers terugwinnen, maar het heeft geen resonantie met jongeren in Berlijn, Tokio of Moskou.’
En dus hield Fukuyama ook na 9/11 voet bij stuk. In een antwoord op zijn criticasters schreef hij: ‘Ik geloof dat ik uiteindelijk gelijk heb: moderniteit is een krachtige goederentrein die niet ontspoord zal worden door de recente gebeurtenissen, hoe pijnlijk en zonder precedent die ook zijn. Democratie en vrije markten blijven de dominante principes waarnaar het grootste deel van de wereld zich voegt.’
Ook de als democratische opbouwmissies verkochte oorlogen in Irak en Afghanistan sloegen terug op Fukuyama. In The End of History had hij stellig beweerd dat oorlogen een onderdeel waren van de hegeliaanse strijd om erkenning. De casus Irak, waar de oliebelangen vanaf dropen, paste slecht in de theorie. Bovendien geloofde Fukuyama in een organische evolutie van de geschiedenis. Liberale democratie afdwingen met een militaire bezettingsmacht telt niet. En dus kwam Fukuyama voor een keuze te staan: afscheid nemen van het neoconservatieve kamp, vanuit waar hij het militair ingrijpen in Irak en Afghanistan van harte had aangemoedigd, of zijn einde-van-de-geschiedenis-these bij het grofvuil zetten. Het werd de eerste optie. Zijn boek America at the Crossroads uit 2006 was zijn afscheidsbrief van het neoconservatisme, dat in zijn ogen een verkeerde afslag had genomen richting het kunstmatig willen forceren van liberale democratie.
Het patroon heeft zich de afgelopen jaren regelmatig herhaald. De wereld wordt opgeschrikt door ingrijpende gebeurtenissen, commentatoren herinneren zich de Amerikaan met een Japanse achternaam die ooit zei dat de geschiedenis ten einde was, en het spelletje begint weer van voren af aan. Toen het Westen economisch onderuit ging vanwege een financieel stelsel dat tjokvol giftige financiële producten zat, was het tijd voor linkse intellectuelen om te roepen dat de geschiedenis terug is van weggeweest en dat het laatste woord nog niet gezegd is over de triomf van het kapitalisme.
Maar de meest substantiële uitdaging die Fukuyama’s versie van het einde van de geschiedenis tot nu toe voor de kiezen heeft gekregen, heeft zich in de afgelopen jaren voorgedaan. De Israëlische hoogleraar Azar Gat was een van de eersten die het signaleerde in zijn artikel The Return of Authoritarian Great Powers, gepubliceerd in 2007 in Foreign Affairs. Niet de radicale islam, maar autoritair-kapitalistische regimes zoals in China en Rusland vormen de grootste bedreiging voor de liberale wereldhegemonie. Gat constateerde dat liberale democratie niet de enige weg richting moderniteit was. Moderniseren kon evengoed met Chinees staatskapitalisme of via de Russische oligarcheneconomie. De overwinning van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog had experimenten met autoritair kapitalisme, zoals in Duitsland en Japan, de kop ingedrukt, maar vijftig jaar later was deze staatsvorm terug op de wereldkaart.
De Amerikaanse historicus Robert Kagan deed er in The Return of History and The End of Dreams (2008) nog een schepje bovenop. In dat boek doet Kagan een voorspelling: de 21ste eeuw wordt een tijdperk waarin de strijd zal gaan tussen liberale democratieën en autoritaire staatsvormen. Autocratie is volgens Kagan bezig met een glansrijke comeback. Kagan slaat een deuk in de verwachting dat liberale economie en politieke vrijheid per definitie hand in hand gaan. ‘Autocratieën leren zich aanpassen’, schrijft Kagan. ‘China en Rusland hebben ontdekt hoe ze vrije economische activiteit kunnen toestaan terwijl vrije politieke activiteit de kop wordt ingedrukt. Ze hebben gezien dat als mensen rijker worden, ze bereid zijn om hun neus niet in politieke zaken te steken, zeker als ze weten dat die neus wordt afgehakt.’ Kagan schreef dit in 2008. Zes jaar later zitten Rusland en China op dezelfde koers. En wie hoopt dat dit geïsoleerde eilanden van autocratie zijn die zich alleen met hun eigen zaken bemoeien, hoeft maar te kijken naar Rusland dat zijn handen uitsteekt richting Oekraïne om van die droom te genezen.
In Fukuyama’s boek speelt deze combinatie van laissez faire-kapitalisme en de autoritaire politiek nauwelijks een rol. Liberalisme en communisme, dat zijn de categorieën waar Fukuyama in denkt, met een bijrolletje voor de politieke islam. Dat is geen tekortkoming. Hij schreef The End of History 25 jaar geleden toen Russische kapitalisten nog niet bestonden en China voorzichtig begon te hervormen. Inmiddels heeft autoritair kapitalisme ook postgevat in Turkije, waar Erdogan het moderniseren van de economie combineert met politieke repressie en een conservatief reveil. India koos onlangs een premier die belooft de economie te hervormen en tegelijk flirt met conservatief hindoe-nationalisme. Anno 2014 is het succes van niet-liberaal kapitalisme het politiek-economisch model dat verklaring behoeft.
Daar komt nog bij dat de wereld verkeert in wat sommigen omschrijven als een ‘democratische recessie’. ‘Het jaar 2013 bracht een paar successen, maar helaas veel meer tegenslagen voor wereldwijde democratie’, zo concludeerde de denktank Freedom House, die een jaarlijkse ‘Freedom in the World’-monitor uitbrengt. Politieke rechten en burgerlijke vrijheden kwamen het afgelopen jaar vaker in het gedrang dan dat ze verbeterden, luidt hun conclusie. Volgens de denktank is de Arabische lente uitgelopen op een teleurstelling en trekt er nu een autoritaire tegenreactie door het Midden-Oosten en Noord-Afrika. Het jaar 2014 belooft ook weinig goeds. De oorlog in Syrië woedt voort, Egypte koos het hoofd van het leger tot nieuwe president en in Irak wordt de democratie bedreigd door de islamitische terreurbeweging isis die een groot-kalifaat wil stichten van Iran tot aan de zuidwestelijke Mediterrané. Tel daar politieke instabiliteit in onder andere Thailand, Cambodja en Bangladesh bij op en het ziet er somber uit voor de opmars van de liberale democratie.
Wat opvallend is aan de huidige generatie autoritaire leiders is dat ze vaak ruime steun van de bevolking genieten. Het is met name de nieuwe middenklasse die kiest voor autocratie, stelt Joshua Kurlantzick, onderzoeker bij de Council of Foreign Relations in zijn boek Democracy in Retreat: The Revolt of Middle Class and the World Wide Decline of Representative Government. In veel landen is de afgelopen decennia een klasse ontstaan die de vruchten heeft kunnen plukken van de wereldwijde economische vooruitgang in het post-Koude-Oorlog-tijdperk. Maar inmiddels zien zij hun nieuw verworven welvaart bedreigd door economische recessie, politieke onrust en sociale verschuivingen zoals migratie. Uit angst en onzekerheid vestigen ze hun hoop op sterke leiders vanuit de overtuiging dat die opkomen voor hun belangen en hun positie veilig kunnen stellen. Vladimir Poetin die steun geniet bij grote delen van de Russische middenklasse is een voorbeeld, maar Kurlantzick ziet hetzelfde patroon in bijvoorbeeld Turkije, Egypte en Zuidoost-Azië.
Daarmee vreet de huidige antidemocratische wending aan het fundament van Fukuyama’s toekomstvoorspelling. Hij ging uit van de breed gedragen gedachte dat de groei van de middenklasse en de democratie elkaar zouden versterken. Armoede en gebrek waren een vruchtbare bodem voor dictators en communisten, zo was het idee. Als mensen het materieel beter krijgen, komt het streven naar burgerlijke vrijheden vanzelf. Bovendien heeft de middenklasse een inherente voorkeur voor de liberale democratie omdat zij – middenstanders, ambtenaren, ondernemers – volop profiteren van politieke stabiliteit en vrije markt.
Dit optimisme lijkt nu te worden ingehaald door de geschiedenis. De nieuwe middenklasse is vooral geïnteresseerd in het veiligstellen van haar belangen, of dat nu met of zonder liberale democratie gaat. Of deze eeuw daarmee de eeuw van de autocratie wordt, moet blijken, maar duidelijk is dat de wereld weer volop de geschiedenis in wordt gesleept.

De tien boeken die ons denken veranderden
Het gebeurt één à twee keer per decennium. Er verschijnt een boek waar werkelijk iedereen het over heeft. Alles lijkt op zo’n moment samen te vallen. Een schuivende tijdgeest, een scherpe denker die aanvoelt wat de grote vragen van het moment zijn en een hongerig publiek op zoek naar nieuwe inzichten. Op dit moment is de beurt aan de Franse econoom Thomas Piketty. De vertaling van zijn Le capital au XXIe siècle is nu het grote afzetpunt in het publieke debat.
Wat waren de andere boeken die onze blik op de samenleving deed kantelen? De komende tien weken gaat de De Groene Amsterdammer op zoek naar de werken die insloegen als een bom en waarvan de echo doorklinkt in het heden. Boeken als Edward Saids Orientalism en Betty Friedans The Feminine Mystique.
Deze week deel één: The End of History and the Last Man van Francis Fukuyama.
Beeld: (1) Francis Fukuyama, 2000, ‘hoffilosoof van het mondiale kapitalisme’ (Nick Sinclair/Camera Press/HH). (2) Vrijwilligers hebben zich aangesloten bij het Irakese leger om de terreurgroep ISIS te bestrijden. Bagdad, 15 juni (Thaier Al-Sudani/Reuters).