
‘Het lijkt een puzzel. Het is eenvoudig.’ Zo begint de verteller in het manuscript dat de twee studenten in Wat ik vond bij Baruch Blazer van F. Bordewijk per toeval in een boekwinkel vinden. Hij vervolgt: ‘Weet iemand wat de verschrikkelijkste ondervinding is? Het is niet slechtheid in een ander te ontdekken tegenover eigen goedheid, het is ook zelfs niet goedheid in anderen te ontdekken tegenover eigen slechtheid. Maar het is slechtheid in anderen te ontdekken tegenover eigen slechtheid.’
Het korte verhaal van Bordewijk komt uit een van de bundels Fantastische vertellingen die tussen 1919 en 1924 werden gepubliceerd. Zo’n eeuw later putten de eigenzinnige filmmakers Maartje Seyferth en Victor Nieuwenhuijs er inspiratie uit tijdens het schrijven van het script van hun nieuwe speelfilm, Kat en muis. In dit proces ‘verdween’ Bordewijk volgens Seyferth uit de film. En toch, de spannende sfeer en het idee van het kat-en-muisspel in zijn verhaal zijn blijven hangen. De uiteindelijke film is vreemd, maar fascinerend, zoals alle films van het duo Seyferth en Nieuwenhuijs. Een puzzel, inderdaad: je zoekt naar betekenis, soms vergeefs. Een complicerend element bij het ontrafelen is dat er nauwelijks iets over het verhaal te vertellen valt zonder te veel informatie weg te geven.
Om toch een poging te wagen: het tienermeisje Belle (Carlijn van Zijtveld) groeit op in een verlaten huis op een boerderij aan de rand van een bos. Ze woont bij haar tante, Johanna (Hilt de Vos), een mysterieuze vrouw die allerlei handelingen uitvoert die op hekserij lijken, bijvoorbeeld met haar handen over haar bed heen wapperen voor het slapen gaan. In het nabijgelegen dorpje zijn er meer vreemde figuren: Anton (Raymong Thiry), dominee en tevens eigenaar van de plaatselijke kroeg, barvrouw Dina (Hendriktje Ruiter) en haar zoon Max (Patrick Linotte) en een stuk of vier mannen die hand- en spandiensten verrichten, zoals het graven van grafkuilen en het ogenschijnlijk beroepshalve kijken naar en derhalve mogelijk ook het maken van pornografie. Wanneer Belle’s moeder Olga (Wilma Bakker) na een jarenlange afwezigheid terugkeert naar het dorpje wordt het meisje met een traumatische gebeurtenis uit haar jeugd geconfronteerd. Het kat-en-muisspel uit de titel volgt, waarbij onduidelijk blijft wie de agressor is.
Terug naar Bordewijk. Ook in Baruch Blazer staat de relatie tussen aanvaller en slachtoffer centraal. De verteller in het gevonden manuscript is een man die in zijn morbide streven naar zelfvernietiging in het huwelijk treedt met een haast onbekende vrouw. Als haar kilheid – ze zegt nauwelijks iets – hem te veel wordt, besluit hij haar te vermoorden. Maar op het moment dat hij zijn plan in werking stelt, blijkt dat zij het juist op hém gemunt heeft. Hier is de puzzel die zo ‘eenvoudig’ is: de man ziet in dat hij slecht is, maar wat hij niet had kunnen voorspellen is dat hij niet de enige is. Sterker, zijn vrouw is nog slechter dan hij. Zoals Seyferth het stelt: ‘Kat en muis zijn inwisselbaar.’

kat en muis is net als eerder werk van Seyferth en Nieuwenhuijs een wilde film. Dat valt op, zeker in het huidige filmlandschap. Sinds hun eerste films van begin jaren negentig, waarin de stijl van de experimentele film overheerst, neigt de Nederlandse cinema steeds sterker naar ‘publieksfilms’. Dat blijkt uit de stortvloed van ‘familiefilms’ en films met thrillerelementen naar Amerikaans voorbeeld. De ‘publieksfilm’ is tegelijkertijd een constant falend concept. Onduidelijk blijft wat een film dan anders zou moeten zijn dan een werk gemaakt voor een publiek, hoe ‘experimenteel’ hij ook is.
Daarom is het opwindend, om niet te zeggen bevrijdend, om de ‘wilde’ films van Seyferth en Nieuwenhuijs nu opnieuw te bekijken. Ze werden duidelijk op een goedkope manier gemaakt. Eveneens evident is het doelbewust streven naar grensoverschrijdende werken die alle markttechnische niches en noemers opblazen. In een interview ter promotie van Kat en muis zegt Nieuwenhuijs: ‘Een oorspronkelijke gedachtegang bij welke vorm dan ook is veel belangrijker dan de traditie waar je bij zou horen. Wij voelen ons vrij omdat we ons niet gehinderd voelen door tradities of “zo hoort het”. In Nederland houden de instituties film veel te veel onder controle. Aan fictiefilms hoef je geen regels te stellen. Zeker niet verhaaltechnisch. Alles kan.’
Maartje Seyferth en Victor Nieuwenhuijs, die respectievelijk een achtergrond in het theater en in de schilderkunst hebben, werken sinds midden jaren tachtig samen toen ze hun eigen productiebedrijf, Moskitofilm, vormden. In 1995 braken ze door met Venus in Furs, een verfilming van de roman van Leopold von Sacher-Masoch. De sfeer van ondermijning – liefde en seks gekoppeld aan pijn en de dood – in combinatie met jazz en klassieke muziek zette de toon voor hun volgende films: Lulu (2005), naar het stuk van Frank Wedekind, Crepuscule (2009), een film zonder tekst over een jong meisje dat een vervreemdend bestaan in de grote stad leidt, en Meat (2010), waarin de psychotische werelden van een slager en een detective botsen wanneer een moord wordt gepleegd.
De gemene deler in hun werk is de expressionistische stilering: in zwart-wit gefilmd, met een audiodecor dat zwaar leunt op verontrustende muziek en fragmentarische geluidseffecten. De scripts zijn labyrintisch; verhaal en personages zijn ondergeschikt aan stemming en toon. En toch: wat er met de figuren in deze films gebeurt, schetst een scherp beeld van hun geestesgesteldheid. Vervreemding, melancholie, zelfdestructie en zelfhaat zijn kernbegrippen.
Wellicht verklaren deze terugkerende motieven waarom Bordewijk bij Seyferth en Nieuwenhuijs in het spel was tijdens de voorbereiding van Kat en muis. De verteller in Baruch Blazer is een man die de wereld haat, en zichzelf eveneens veracht. En dat wéét hij. Aan het begin, wanneer hij vertelt over het ontdekken van ‘slechtheid in anderen tegenover eigen slechtheid’, vervolgt hij met het opgedane inzicht over de werking van het geluk bij de mens. Het ongelukkigst is namelijk ‘hij die zich te gelukkiger voelt, naarmate hij zich diep ongelukkig voelt’. Zo iemand schept vanzelf een atmosfeer van ongeluk om zich heen, als bestaansvoorwaarde. Dit is de ongelukkigste mens, maar ‘tevens de slechtste’. Verder: ‘En toch kan het ook hem, met al zijn slechtheid, gebeuren, dat hij de vreselijke schok krijgt van zich bij verrassing gesteld te zien tegenover de slechtheid van een ander.’

Het lijkt een puzzel. Het is eenvoudig. Belle, het meisje in het bos in Kat en muis, zakt in het verhaal gaandeweg verder terug in een psychose veroorzaakt door een trauma van lang geleden. Ze is een schoonheid. In haar schuilen gevaar én verleiding. Haar zachte ogen zouden evengoed doods kunnen zijn. Ze komt naïef over, met haar rokjes en laarzen en ongekamd, blond haar, maar in werkelijkheid is ze iemand die de dood van dichtbij heeft meegemaakt.
Sterk aan Kat en muis is de stijl van het gothic-sprookje, een verder aanknopingspunt met Bordewijk. Zoals de invloed van de horrorverhalen van Edgar Allan Poe duidelijk is in Baruch Blazer, zo is het bovennatuurlijke spontaan aanwezig in het alledaagse in de film van Seyferth en Nieuwenhuijs. De dorpskroeg is de dorpskroeg niet. Wanneer de zon zakt, komen de nachtmerries, haarscherp en dwingend: Belle ziet voor haar geestesoog wat zich lang geleden, toen ze een kind was, hier moet hebben afgespeeld: momenten van lust en overspel, verlangen en verdriet, liefde en haat. En het heeft allemaal met háár te maken.
Monstrueuze volwassenen en op het oog onschuldige kinderen bevolken dit surrealistische landschap. De vrouwen – tante Johanna, moeder Olga en barvrouw Dina – zijn als heksen, in wat ze doen, maar ook wat betreft hun uiterlijk. De moeder als ‘monster’ manifesteert zich wanneer ze ’s avonds voor het slapen gaan een verhaaltje aan Belle, nu een kind, vertelt. Het gebeurt in een flashback, of misschien in een tafereel dat zich in het hoofd van Belle afspeelt. Belle, die almaar verder verdwijnt in het moeras van haar getroebleerde geest. Verwoed slaat ze met haar vuisten tegen haar hoofd. Maar de beelden, herinneringen die opborrelen, weten van geen wijken. En dan is alles opeens even ingewikkeld als glashelder, net als in een droom.
Wat Belle in zichzelf ontdekt is dezelfde kennis die de verteller overdraagt in het manuscript dat de studenten vinden in het verhaal van Bordewijk. ‘Slechtheid in anderen tegenover de eigen slechtheid.’ De mensen om Belle heen zijn slecht, maar nog erger is de slechtheid in háár. Men heeft geprobeerd haar in een kooi te stoppen door haar wijs te maken dat haar trauma’s ‘allemaal hersenspinsels zijn’. Haar ontsnapping uit de leugen gaat gepaard met zelfbewustzijn: wie ze is, wie haar moeder is, wie ze aan het worden is. Ze wordt verliefd op een jongen in het dorp. Maar ook dat mag niet. Dan slaat Belle terug – de eigen slechtheid neemt bezit van haar. De paradox: hoe duidelijker ze de dingen ziet, hoe meer ze de weg kwijtraakt in haar hoofd. Hoe dan ook, Belle handelt. En muis wordt kat.
Kat en muis zal niet in ieders smaak vallen. Maar dat geldt voor het gehele oeuvre van Seyferth en Nieuwenhuijs. Ze maken films die op een vreemde manier even toegankelijk als ontwijkend zijn. Een puzzel. En toch eenvoudig. Dat laatste: het is makkelijk, zelfs raadzaam, om tijdens het kijken mee te gaan met de poëtische beelden, eraan toegeven dat je gevoel wordt bespeeld. De rationele context, wat het allemaal betekent, blijft in nevelen gehuld. En toch wil het verhaal geanalyseerd worden. Voelen en denken tegelijkertijd, op het gekmakende af. Misschien verklaart dat het wilde aan het werk van Seyferth en Nieuwenhuijs: deze films ontregelen, maar vergeten zul je ze niet snel.
Te zien vanaf 10 september
Beeld: Moskito Film