Mondriaan, Compositie met wit en geel, 1933. Olieverf op doek, 80 x 80 cm © Kunstmuseum Den Haag

Ook de gele lijnen in Mondriaans schilderij vormen een interieur. Het werk is een ruit. De lijnen van geel, die verschillend zwaar zijn, duiden een zwevend vierkant aan. Dat interieur ontwaarde ik toen ik een stille kamer zag in een fresco van Giotto. Eerst was Mondriaan een modernist die abstract met posities van vlakken bezig was. Maar het was ook vanwege de evenwichtige binnenruimte bij Mondriaan, tussen gele lijnen, dat mij de stille, gekleurde ruimte van Giotto weer opviel. Zo gaat dat. Kunstwerken, door de eeuwen heen, blijven steeds met elkaar in gesprek. Daarbij vertonen ze zich steeds anders.

De figuur heeft het ernstige gewicht van een gestalte

Het tafereel is in de Arena-kapel: Anna zit te bidden. Ze is alleen in haar huis, midden in de kamer waar ook, tegen de achterwand, een bed staat. Er staat ook een lange bank langs het bed dat hoger is. Zo beginnen meubelstukken aan de ruimte vorm te geven. Tegen de rechterwand staat nog een lage klerenkist. Anna draagt een donkerrode jurk. Ze knielt precies op de plek waar geen meubels stonden. Zo zit de beeldregie in elkaar. De plooien van haar gewaad vallen recht en breed naar beneden. Die brede plooival en ook de symmetrie van de twee handen in gebed tegen elkaar geven de figuur het ernstige gewicht van een gestalte. Zij bevindt zich in haar kamer. Het is een adembenemend interieur: in het tafereel een ruimte op zich, met een eigen licht. De wanden zijn donkergroen. In dat schemerachtige interieur zien we Anna tussen haar meubels iets terzijde. Het ingetogen silhouet van haar gestalte bevindt zich in het midden van de beeldruimte van het fresco. Dat maakt haar tot een opmerkelijke figuur: ze zit op de voorgrond. Het lijkt of haar onbeweeglijke gestalte iets groter is dan de andere figuren. Zij is in afwachting van haar man die nog niet terug is van een bezoek aan de tempel. Dat zwijgzame wachten is de rustige toon van de vertelling.

Maar dan is er plotseling rumoer in het stille vertrek. Door een klein venster boven in de rechterwand verschijnt een engel. Zijn vleugels krijgt hij nauwelijks door de strakke opening gewurmd. Wel zijn rechterarm: met zijn hand gestrekt wijst hij naar Anna. Het lijkt alsof zij haar gezicht iets naar hem verheft. Anna en Joachim waren al jaren getrouwd maar het huwelijk was kinderloos gebleven. Nu kreeg zij aangezegd dat zij zwanger zou worden van een meisje. Dat was Maria die de moeder zou worden van Jezus.

Giotto, De verkondiging aan Anna, circa 1305. Fresco, 180 x 200 cm © Scrovegni (Arena) kapel, Padua, Italië

Dat Giotto Anna in haar slaapkamer zo schilderde, alsof hij naar binnen keek, was heel bijzonder. Zo was het nog nooit eerder gedaan. Waarom hij dan wel? Al heel jong had Giotto een grote alertheid van waarneming. Dat werd als bijzonderheid door Vasari zo verteld. Hij was almaar aan het tekenen. Hij was ook nieuwsgierig. Wezenlijk is dat tekenen. Tekenen betekent oplettend naar verschillen kijken. Het is wendbaar. Je komt dicht bij hoe in de werkelijke wereld van alles eruitziet. Als je ging schilderen kwam daar nog iets wezenlijks bij: welke kleur had eigenlijk Anna’s gewaad, hoe was haar kapsel, hoe waren de kleuren van haar kamer? Was het licht in dat interieur schemerig of helder?

Wat stond er verder nog in de kamer en hoe zag dat eruit? In antieke teksten staan kleuren nauwelijks genoemd. Daar gingen kunstenaars over, om aan de beeldwereld van vertellingen kleur en licht te geven. Zo besloot Giotto dat het eenzame wachten van Anna en de verrassing van de engel het best werden verbeeld door de gebeurtenis te laten plaatsvinden in de schemergroene beslotenheid van dat interieur. Dat was van de meester zijn artistieke ingeving. Hij lokaliseerde de plek midden op de beeldbodem van het fresco. Daar kwam, hoog als een drempel, een vloer te liggen. Op dat fundament werd een strak, rechthoekig huis neergezet. De steen is wit. Het daglicht eromheen is helder blauw. Links tegen het huis staat een smal portiek op slanke zuilen. Achterin gaat daar een houten trap naar een balkon. Tegen de schaduw daarvan maar tegelijk vol in het licht zit daar, wit gekleed, een dienstbode die aan het spinnen is. Haar linkerknie is naar buiten gedraaid: een houding die correspondeert met hoe ze de klossen in de hand heeft. De voorkant van het huis is open. We zien een simpel perspectief van wanden. Daar had Giotto ook dat kleine raam tot zijn beschikking waardoor de engel plotseling kon verschijnen.

We zien hoe hij een eenvoudig verhaal bijzonder intiem kon maken. Dat kwam door wat hij tegelijk ook om zich heen zag. Het meisje aan het spinnen is een juweel van waarneming. Die vindingrijkheid zette de toon. Daardoor ontstaat de indruk dat wij aanwezig zijn bij wat daar plaatsvindt. De vertelling wordt verbeeld. Dat betekende om je heen kijken of je nog wat anders kon zien.

Soms zie je dan nog iets bijzonders. Door het groen van de wanden had het interieur een heel bijzondere atmosfeer van stilte gekregen. Dat komt ook door de meubels op de grond en tegen de wand. Die maken de ruimte stabiel. Midden in de kamer hing om het bed een stilwit gordijn van dun linnen. Het hangt in een hoek aan een rail. Van voren vangt het daglicht omdat daar de muur open is. Verder naar binnen is het linnen zacht grijs van kleur en het licht gedempt.