In het prille begin van zijn schrijverschap – rond 1904, toen Ulysses (1922) nog niet in zicht was maar hij al wel zijn oudere landgenoot William Butler Yeats de les las – gaf James Joyce (1882-1941) niet hoog op van de hellenistische traditie in de Europese literatuur. Plato, de Griekse filosoof die scherpe kritiek op dichters had, wantrouwde hij. Het Griekse epos was van vóór Europa en viel dus buiten de Europese traditie. Liever Dantes Divina Commedia dan het hellenisme, die ‘Europese blindedarmontsteking’.

Dat werd wel anders toen Joyce in ballingschap ging, zich verdiepte in Homeros’ Ilias en Odyssee en merkte dat hij, de halfblinde bard uit Dublin zwervend door Europa, meer gemeen had met Homeros en Odysseus dan hij in zijn jeugdige overmoed had gedacht. Al schrijvend aan Ulysses, tussen 1914 en 1921, volgde hij Homeros’ beschrijving van Odysseus’ zwerftocht terug naar Ithaca en Penelope op de voet. Joyce’ creatie Leopold Bloom werd meer dan een door Dublin zwervende Hongaarse jood met een dode zoon, een stiefzoon (Stephen Dedalus). Wie de Odyssee naast Ulysses legt, merkt ook zonder bijgeleverd schema (dat schrapte Joyce te elfder ure) dat de achttien episodes van Joyce’ modernistische meesterwerk parallel lopen met de 24 hoofdstukken van Homeros’ epos. Tussen de eerste episode (Telemachos: Stephen Dedalus onbewust op zoek naar een vaderfiguur) en de laatste (Penelope – de bedmonoloog van Molly Bloom over haar vrijers en de nachtelijke thuiskomst van haar man met Stephen) zitten duizenden knipogen naar Odysseus’ reis: Nestor, Proteus, de Lotuseters, de Hades, Aeolus, Scylla en Charybdis, de Sirenen en de Cyclopen, ze komen allemaal voorbij in nieuwe gedaanten: want is de maskerade en de metamorfose niet de grondgedachte van elke mythe? De godin Pallas Athene, raadgeefster van Telemachos, hult zich in de Odyssee in talloze andere gedaanten: van Mentor tot zwaluw. ‘If we were all suddenly somebody else’ is een kernzin uit Ulysses. De hele structuur van Joyce’ roman, scène na scène, is een herschrijving van Homeros, maar niet in de zin van translatio of imitatio. Joyce wilde zich meten met Homeros en een hedendaags-mythische dwaaltocht vol obstakels, valkuilen, hindernissen en gedachtespinsels maken. Het geïsoleerde Dublin is als Odysseus’ thuiseiland Ithaca en omgeving: het labyrint waarin advertentiecolporteur Leopold Bloom zich op 16 juni 1904 een weg baant op weg naar een nieuw thuis.

Waarom was Joyce gefascineerd door Homeros’ Odysseus? Was het omdat er, volgens de Rider Haggard-theorie, twee Odyssee-hoofdstukken verloren waren gegaan, namelijk eentje over Odysseus die nog een zoon wilde (net als Bloom, die treurt om zijn dode zoontje) en eentje over een ‘land zonder zout’ (Ierland)? Uit een reeks gesprekken met Frank Budgen (James Joyce and the Making of Ulysses, 1934) blijkt wat Joyce in Odysseus zag. Hij zet Goethes Faust en Shakespeares Hamlet af tegen Odysseus. Hamlet is een twijfelend en weifelend mens, ja, maar slechts een zoon. Ook Faust is geen all-round personage, want hij is helemaal geen man. En of hij oud of jong is weten we ook niet. Daarbij komt dat Fausts familie en thuishaven onbekend zijn. Bovendien is hij nooit alleen omdat Mefistofeles in zijn buurt rondhangt. De enige complete mens voor Joyce is Odysseus. Hij is de zoon van Laërtes, de vader van Telemachos, de man van Penelope én de minnaar van Calypso. Homeros schrijft, nadat Odysseus heeft beweerd nooit aan boord van een vlot te gaan om weg van Calypso te varen, behalve als zij het wenst: ‘De goddelijke Kalypso glimlachte en streelde hem zacht met de hand en sprak met nadruk de woorden: “Je bent toch een deugniet en lang niet onnozel…”’ (In Ulysses neemt Calypso in episode vier de gedaante aan van een nimf die Bloom uit een fotoblad heeft geknipt; die is tevens een Sirene, maar stelt ook Penelope en Molly Bloom voor, de wachtende dames met hun talloze bezitterige vrijers.) Odysseus is koning van Ithaca en ook nog broeder onder de Griekse soldatenbroeders, nadat hij gekte heeft voorgewend om aan de dienstplicht te ontkomen. En hij was het die Troje wist in te nemen door de list met het houten paard. Joyce, in Zürich ten tijde van de Eerste Wereldoorlog, zei tegen Budgen: ‘Hij was ook uitvinder. De tank is zijn schepping. Houten paard of ijzeren kist – het doet er niet toe. Ze vormen allebei het omhulsel van gewapende krijgers.’

Bovendien is Odysseus in Joyce’ ogen de eerste Europese heer omdat hij, wanneer hij naakt op haar af komt, zijn edele delen aan de blik van een maagdelijke prinses onttrekt.

De complete man Odysseus is all-round, dat wil zeggen ideaal en goed. En wie Ulysses leest, kan er niet onderuit dat de zeer aardse, lijfelijke, hunkerende en vrij associërende Leopold Bloom aan Joyce’ beeld voldoet. Joyce bekijkt hem, als een beeldhouwer van woorden en zinnen, van alle kanten en maakt hem rond. Ook Bloom weet alle moeilijkheden die op zijn levenspad komen te weerstaan, inclusief het Scylla en Charybdis van roddel en achterklap en rabiaat antisemitisme. Hij weet de sleutel tot een redelijk bestaan te vinden, ook al lijkt hij zijn huissleutel te zijn kwijtgeraakt. Overspel blijft een spel. Als gastvrije ‘vader’ laat hij Stephen binnen op Eccles Street 7, terwijl boven in de slaapkamer Molly Bloom haar eindeloze zinnen in één meanderende zin vol verlangen van bijna vijftig pagina’s botviert.

Een van de smakelijkste hoofdstukken uit Ulysses is de Laistrygonen-episode, waarin Leopold Bloom al lopend door de Ierse hoofdstad aan eten, drinken, vegetarisme, slachtrituelen, eetgewoonten en spijsverteren denkt. Overal duiken in vele gedaanten kannibalistische Laistrygonen op, die in de Odyssee reuzen zijn die schepen met stenen verbrijzelen en veel van Odysseus’ mannen doorboren ‘als vissen’ en opeten. In Ulysses vliegen meeuwen, vraatzuchtig en gewiekst, op twee verbrokkelde krentenbollen af die Bloom voor hen in de Liffey heeft gegooid. Later eet Bloom bij Davey Byrne in de Grafton Street: een in reepjes gesneden sandwich met gorgonzola en mosterd (pikant, ‘de voetensmaak van groene kaas’) met een glas bourgogne. Het is schrokken en zwelgen, zuipen en klokken, vreten en gevreten worden in dit Ulysses-hoofdstuk. ‘Wil je weten wie ik ben kijk dan hoe ik eet.’

Wie meteen na de lectuur van de Odyssee aan Ulysses begint, met in gedachten het episodeschema dat Joyce gemaakt heeft maar nooit heeft gepubliceerd, merkt al op de eerste pagina dat Stephen Dedalus/Telemachos op weg gaat naar zijn vader en de vrijer Buck Mulligan van zich afschudt. Waarmee ik niet wil zeggen dat James Joyce Homeros heeft nagevolgd, integendeel. Joyce zette alles en iedereen naar zijn eigen literaire hand. Ulysses blijft een unieke roman die duizenden andere teksten confisqueerde, verslond, verteerde en bewerkte. Daarom is het een van de oorspronkelijkste romans uit de wereldliteratuur.

James Joyce, Ulysses (vertaald door Paul Claes en Mon Nys). De Bezige Bij, 851 blz., € 17,50