DIT IS HET BEELD: wie de Europese eenwording liefheeft is ook vóór de euro, wie zich wil terugtrekken achter de dijken is tegen. In de publieke opinie is het imago van ruimdenkendheid en Europees ethos aan de kant van de voorstanders van de euro. Critici van de munteenheid daarentegen wordt het etnisch nationalisme en het guldensentiment van de PVV in de schoenen geschoven.
Maar wie zich losmaakt van deze beeldvorming, zegt econoom Arjo Klamer, kan tot geen andere conclusie komen dan dat juist de euro Europa nu uiteendrijft. Een gevoel van dreigend onheil neemt bezit van mensen, nu Noord- tegenover Zuid-Europa staat en zich over en weer wrok tussen de volkeren opbouwt. Het risico is niet denkbeeldig dat onder die hoogspanning de Frans-Duitse as breekt, na de oorlog de basis voor de bestendige vrede in Europa.
Volgens Klamer is de verscherpte controverse vooral toe te schrijven aan de uniformerende werking van het Europese monetaire stelsel. De betrokken landen hebben nagenoeg geen vrijheid meer om een economische en monetaire politiek naar hun eigen aard en voorkeur te volgen. Ook de crisispolitiek om de euro overeind te houden dicteert één type kapitalisme met één remedie aan alle eurolanden, waarin vooral de publieke sector en de verzorgingsstaat het moeten ontgelden.
‘Het europroject wordt gemotiveerd door een mooi gevoel, waarin internationalisering, het doorbreken van grenzen, lotsverbondenheid, samenwerking de kernwoorden zijn. Maar bij mij geeft het nu helaas een onaangename bijsmaak’, zegt Klamer. ‘Ik zoek de waarden die ik nastreef in een sociaal sterke samenleving met een levendige democratie. Dat vraagt om een sociale ruimte waarin mensen relaties met elkaar kunnen aangaan. Zo'n sociale ruimte biedt Europa nu niet, integendeel. Ik ben een internationalist. Ik vind het inspirerend om met andere mensen uit andere culturen in contact te staan. Maar ik weet ook dat zo'n open houding naar het avontuur van de buitenwereld eigenlijk alleen mogelijk is als je zelf stevig in je schoenen staat. Een sociaal sterke samenleving met een eigen identiteit is daarvoor de basis. Europa is dat niet. Het is vooral een economisch en bestuurlijk project, geen samenleving.’
Klamer (58), hoogleraar economie van kunst en cultuur aan de Rotterdamse Erasmus Universiteit, is een gekend tegenstander van de euro. Tot zijn grote ergernis heeft populistisch rechts hem daarom in het verleden meermalen als medestander in het anti-Europese kamp verwelkomd. Klamer, zoon van een hervormde dominee, voelt zich aangetrokken tot de sociaal-democratie, juist ook vanwege de internationalistische traditie van die beweging. Op dit moment werkt hij aan een boek waarin hij de contouren schetst van een economie die behalve door marktwetten en winstverwachtingen ook door waarden als duurzaamheid, kwaliteit, toekomstbestendigheid en erkenning van ieders vaardigheden wordt gedreven.
De kern van zijn kritiek op het europroject is dat de werkelijkheid van de menselijke ervaring ondergesneeuwd raakt onder de technocratische logica van de markt en van het bestuur. Klamer: ‘De dominante logica’s achter Europa zijn die van de markt, met een onwrikbaar geloof in de onzichtbare hand die alles reguleert, en die van het bestuur, de logica van regels, wetten, organisatiestructuren. Het probleem is dat in deze gedachtewerelden geen plaats is voor basale logica’s die veel meer dan markt en bestuur ons dagelijks leven beheersen. In de eerste plaats is dat de logica van de oikos, het gezin, de familie, het huis. We hebben allemaal onze eigen oikos, een verband waarin we in lotsverbondenheid met andere mensen samenleven. Op kantoor, de straat of het schoolplein ontdekken we dat een andere logica geldt, de logica van de sociale ruimte, van de informele relaties met collega’s, vrienden, kennissen. In de ochtend en de avond zul je vooral in je oikos verkeren, de rest van de dag in die wijdere sociale ruimte, ook wel civil society genoemd. En vooral in die sfeer van de collegialiteit en de vriendschap oefenen mensen zich in de waarden die het leven prettig en rechtvaardig kunnen maken.’
Met een aantal collega-economen komt Klamer meer en meer tot de overtuiging dat de waarden die het leven in goede banen leiden vooral in de sociale ruimte tot ontwikkeling komen. ‘Dat klinkt gek, als een econoom zich daarmee bezighoudt, maar dat is het bij nader inzien niet. Want die waarden zijn óók bepalend voor het functioneren van de markt en het bestuur. Als de sociale ruimte onder de maat is, krijg je maffiose toestanden in de markt, zoals in Rusland, of corrupte toestanden in de overheid, zoals in Griekenland of Italië. We hebben nu alleen oog voor de private en de publieke goederen, dus wat we kopen op de markt of tot stand brengen via de overheid. Daarmee zien we de belangrijkste goederen over het hoofd. Dat zijn de sociale goederen, dat wat ik deel met andere mensen, zoals een gezin, vriendschap, collegialiteit, een buurt, een club, maar ook kunst, literatuur, wetenschap. Mijn handelingen zijn vooral op die goederen gericht.
Cruciaal voor sociale goederen is dat ik het eigendom deel met anderen. Ik kan het niet kopen op de markt, de overheid verzorgt het evenmin voor mij, ik moet er zelf iets voor doen in de sociale ruimte. Dat kan door mijn aandacht te geven, mijn liefde, mijn loyaliteit. Altruïsme, een verschijnsel dat in het traditionele economische denken een raadsel is, kan dan gemakkelijk worden verklaard, want handelingen die zogenaamd altruïstisch zijn, doen we om ons sociale goederen eigen te maken en deelgenoot te zijn aan iets wat voor ons belangrijk is.’

DE WIJZE WAAROP de machthebbers nu de eenwording van Europa trachten te bewerkstelligen heeft eerder een uiteendrijvend effect. ‘Hoewel de beleidsmakers met betogen over vrede en solidariteit af en toe lippendienst bewezen aan de sociale dimensie is het een neoliberaal, regentesk project. En dat wreekt zich nu. Het is ook geen project dat grenzen doorbreekt, integendeel. De betrokken landen hebben hun grenzen weliswaar wat ruimer om zich heen getrokken, maar ze ook tot muren opgemetseld. Daarbuiten staan de mensen die gevaarlijk zijn. De Rus, de Turk, de Arabier, de vluchteling. Het is dus eigenlijk een nationalistisch project in het groot geworden. Inderdaad, een fort Europa. Open naar binnen, niet naar buiten. Zeker in de discussie over de euro valt me op dat de Europese eenwording in werkelijkheid vooral een mercantilistische onderneming is. Men houdt ons voor dat Europa een grote markt moet hebben om te kunnen concurreren met China en de Verenigde Staten. Dat is trouwens een misvatting. Landen concurreren niet, mensen en bedrijven concurreren. Het is een misverstand dat je door je groter te organiseren ook sterker bent.’
Klamer vindt het daarom misleidend als politici spreken over het succes van Europa: ‘Dan gaat het over het financiële succes dat de euro aanvankelijk bracht, niet over wat de invoering van de euro ons aan sociale kracht en democratie heeft gekost. Die prijs is aanzienlijk en wordt ook steeds groter. Mensen komen tegenover elkaar te staan, als gevolg van de kapitalistische eenheidsworst die de euro hun landen opdringt. Veel mensen zijn bevreesd dat hun samenleving niet meer de ruimte heeft om zichzelf te zijn. Dat geeft een gevoel van verlies, waardoor ze zich in toenemende mate bedreigd voelen door de ander. Dat dubbele gevoel, van bedreigd zijn en van verlies, is de voedingsbodem van het populisme. Daarom zet ik tegenover Clintons motto “It’s the economy, stupid” de uitspraak “It’s the society, stupid!” Dat is ook mijn antwoord op Thatchers “There is no such thing as society”.’
De toenemende vijandigheid die de euro volgens Klamer teweegbrengt in Europa lijkt zich in een steeds agressiever volksgevoel te uiten, als de trend in de massakranten maatgevend is. De ene na de andere dag schetst De Telegraaf een beeld van de Grieken als onverbeterlijk lui, onbetrouwbaar en corrupt, voor wier ‘luilekkerland’ nu ‘de hardwerkende Nederlander’ moet opdraaien. Het Duitse Bild kopte vorige week: ‘Britten, Amerikanen, de hele EU: allemaal willen ze ons geld.’
Klamer: ‘Dat is het gevoel van de Duitsers. En niet helemaal ten onrechte. De Nederlanders ervaren het ook zo. Wij hebben de zaak op orde, anderen leven op de pof en dan moeten wij dat rechtzetten. We kunnen ook niet anders, anders zijn we allemaal de pineut, maar het is te veel gevraagd. Dat merk je aan de wrok die zich opbouwt, in een sociale ruimte die al zo zwak is. Kijk naar het grote contrast tussen Europa en Nederland. Toen Zuid-Limburg in de problemen kwam na de sluiting van de mijnen sprak het vanzelf dat er geld naartoe ging. Daar maakten we ons niet druk over. Onze samenleving is sterk genoeg voor dat soort solidariteit, zoals de Duitse de enorme stromen geld die er van West naar Oost gaan accepteert. Er is wel een beetje gemor, maar dat stelt niets voor in vergelijking met de verontwaardiging over het geld dat naar Zuid-Europa moet. Daaruit blijkt dat Europa geen samenleving is. Dat leert ons dat we niet ongevraagd maar grenzen kunnen verleggen zonder rekening te houden met bestaande sociale ruimtes.’
Verliest Klamer zich niet te veel in theoretische bespiegelingen terwijl een acute noodsituatie in Europa dreigt? De Europese Unie is óók een soort verstandshuwelijk. Zonder ingrijpen van bovenaf kan de euro ineenklappen en dan krijgt de economie een opdoffer van jewelste, met alle bedreigingen van dien voor vrede en democratie. Klamer: ‘Op korte termijn bergt een einde van de euro het risico van chaotische, wellicht zelfs gewelddadige toestanden in zich. Ik zie dat met angst en beven tegemoet. Maar ik denk óók dat de chaos alleen maar erger wordt door alles wat Europa nu doet om het europroject te redden. We kunnen van de geschiedenis leren. De crisis van de euro is een systeemcrisis. Ook in de jaren dertig kampten we daarmee. Elke stap die we toen zetten om de verschijnselen te bestrijden verergerde die crisis alleen maar, tot we onze ogen openden voor mogelijke alternatieven, zoals het sociaal-democratisch alternatief dat toen mede dankzij Keynes de kans kreeg. Overheidsinterventies, welvaartsstaten, pensioenregelingen, het is eigenlijk ongelooflijk wat toen onder de zwaarte van de tijden allemaal is bedacht als antwoord op de systeemcrisis. We hebben toen vreselijke toestanden meegemaakt, maar ook de grondslag voor een nieuw begin gelegd. Op zo'n breukvlak zouden we nu weer kunnen staan.’
En wat zou nu dat alternatief kunnen zijn? ‘Hoe je het ook uitwerkt, de kernidee van zo'n alternatief zou moeten zijn dat Europa zich op organische wijze organiseert in kleinere eenheden. Het doel is een sociaal sterke samenleving en een sterke democratie, met betrokken burgers. Dat zou een samenleving zijn die is afgestemd op de werkelijkheid van de menselijke ervaring, om met John Gray te spreken. Zo'n samenleving zal volgens mij opener naar de wereld staan dan het Europa zoals het nu vorm krijgt. De euro? Ik denk dat de terugkeer naar een divers monetair systeem uiteindelijk beter is dan zo'n grote munt. Dat vergt een heel andere manier van denken dan we gewend zijn. Maar eigenlijk hebben we een nieuwe Keynes nodig, iemand die dat andere denken verwoordt op een wijze die mensen tot de verbeelding gaat spreken. Dus niet beladen met de angst, benauwdheid en agressie van Wilders, maar met hoopvolle beelden.’