
Na de acties tegen sekswinkels, Playboy en Yab Yum is het pornovraagstuk eindelijk beland op de plek waar het bij uitstek níet hoort: in de Tweede Kamer en het Wetboek van Strafrecht. Vorige week werden de debatten opgeschort in een complete verwarring, vol politiek ongekende taferelen. Oude en beproefde coalities werden vervangen door bizarre gelegenheidsbondjes. VVD en PvdA pleitten eensgezind voor het vrijgeven van alles wat vies en voos is, het CDA omhelsde opeens het meest radicale deel van het feminisme en wie én de vrouwenbeweging én de liberalisering van de maatschappij een warm hart toedraagt, wordt voor bijna onoplosbare dilemma’s gesteld. De vraag is alleen: is hier sprake van een vruchtbare verwarring? Van een reëel dilemma? Is deze pijnlijke confrontatie tussen oude bondgenoten werkelijk noodzakelijk?
De liberalisering van pornografie hoort tot het soort politieke vraagstukken dat per definitie onoplosbaar is. Dat heeft te maken met allerlei culturele veranderingen die aan de gang zijn. Sommige groepen zijn daarin zeer ver gegaan en andere zijn er nooit aan begonnen. De liberalisering van pornografie is tekenend voor een samenleving waarin gemeenschappelijke normen steeds moeilijker vast te leggen zijn en waarin iedereen het dus maar zelf moet uitzoeken. Sommigen zijn daar erg voor, anderen zijn daar erg tegen. Een compromis is er eigenlijk niet. Daarnaast is de discussie over pornografie zeldzaam verwarrend omdat die op twee manieren via een foute invalshoek wordt gevoerd: via de invalshoek van de zedelijkheid en via de invalshoek van het strafrecht.
Wat die eerste invalshoek betreft, hoofdverantwoordelijke hiervoor is minister Korthals Altes (VVD). Zijn voorganger op Justitie, De Ruiter (CDA), had de behandeling van het wetsontwerp opgeschort, nadat de vrouwenbeweging alarm had geslagen over een mogelijk verband tussen porno en geweld. Er zou een nader onderzoek worden ingesteld – iets waarvoor de Emancipatieraad in een later rapport ook pleitte. Desondanks besloot minister Korthals Altes in juni onverwacht het wetsontwerp toch snel door de Kamer te jassen, daarin gesteund door de VVD en PvdA. De vrouwenbeweging voelde zich terecht zwaar in de kou gezet. De meeste kritiek uit de hoek – met name verwoord door Andrée van Es van de PSP en Evelien Eshuis van de CPN – heeft niets met zwarte kousen, maar alles met het uitgangspunt van de huidige voorstellen te maken. En dat uitgangspunt is niet het seksuele geweld tegen vrouwen, dat zijn níet de excessen bij de productie, dat is níet de kinderporno, maar dat is, ondanks alle verklaringen van het tegendeel, nog steeds de bescherming van de goede zeden.
Tekenend zijn de uitzonderingen op de voorgestelde liberalisering: onverwachte confrontatie blijft verboden, net als het tonen van porno aan minder-jarigen beneden de zestien jaar.
Het resultaat van de coup van Korthals Altes is de grote verwarring van twee fundamentele conflicten die elkaar lijken te kruisen: het aloude conflict tussen liberalen en conservatieven en, dwars daarop, de strijd van vrouwen tegen het geweld dat op allerlei manieren op hen af komt in de maatschappij. Die strijd is pas recent in de aandacht gekomen – in de schriftelijke voorbereiding komt het hele aspect seksueel geweld nauwelijks voor – maar is desalniettemin reëel genoeg.
Toch doen PvdA en VVD alsof het probleem niet bestaat. PvdA-woordvoerder Aad Kosto lijkt zo weggelopen uit de hoogtijdagen van de NvsH, vijftien jaar geleden. Voor hem en anderen is het de finale van een twintig jaar oude strijd die ze niet willen laten bederven met allerlei nieuwe visies en standpunten.
De vrouwelijke Kamerleden die hierbij de nodige vraagtekens hebben wordt conservatisme verweten, terwijl ze in feite een geheel nieuw en ander debat willen beginnen over het geweld tegen vrouwen. Hun concrete eis is op dit moment bescheiden: een onderzoek naar porno en seksueel geweld. Ze vragen, anders gezegd, alleen maar: streep de problemen die vrouwen hiermee hebben niet uit de politieke agenda.
Ondertussen is er echter wel iets ingrijpends gebeurd: vrijwel ongemerkt hebben bepaalde delen van de vrouwenbeweging na allerlei acties tegen porno het accent verlegd naar de vraag om een strafrechtelijk verbod. Dat lijkt een logische stap maar in wezen is het het overschrijden van een buitengewoon gevaarlijke grens. Feit is dat de porno de laatste jaren op onrustbarende wijze harder en gewelddadiger is geworden. De wetenschappelijke gronden voor het propageren van een soort censuur blijven buitengewoon zwak. Het weinige onderzoek dat tot nu toe op dit punt is verricht, leidt tot zeer tegenstrijdige conclusies en het aantal fabeltjes rond porno blijkt, als je de verhalen natrekt, groot.
Niemand weet iets met zekerheid. Iedereen praat elkaar na. Geruchten leiden een eigen leven en worden alleen al door de herhaling langzamerhand een ‘feit’. Is bijna alle porno gewelddadig? Is de vrouw vrijwel altijd het lijdzame slachtoffer? Eén blik in een pornowinkel leert het tegendeel. De leuze ‘Porno is de theorie, verkrachting de praktijk’ is prachtig, maar berust wetenschappelijk gezien op hetzelfde drijfzand als de bewering van sommigen dat porno absoluut onschuldig is. We weten het stomweg niet, dat is het enige antwoord, en de relatie tussen beelden, prikkels, fantasieën en concrete daden is zo gecompliceerd dat ieder credo op dit gebied met het grootste wantrouwen dient te worden bekeken.
Alle beelden, drukwerk en andere meningsuitingen die op een mens afkomen zijn wellicht het beste in te delen in enerzijds een wit gebied – dingen die je goed, mooi of leuk vindt, ‘erotiek’, ‘kunst’ – en anderzijds een zwart gebied: zaken waarover iedereen het eens is dat dat écht niet mag worden toegestaan. Kinderporno bijvoorbeeld (die dan ook probleemloos op grond van ‘gewone’ strafrechtsbepalingen aangepakt kan worden). Daartussen bestaat een enorm grijs gebied, van desinteresse tot ergernis, gekwetstheid soms. Voor de een is iets wit, voor de ander diepgrijs en omgekeerd.
Problemen ontstaan zodra men dit grijze gebied wil gaan betreden. En dat zal zeker gebeuren wanneer het CDA zijn zin krijgt. Zoekend naar een monsterverbond met de antipornobeweging heeft deze partij een amendement ingediend om de antidiscriminatiebepalingen uit te breiden tot discriminatie op grond van sekse. Dat lijkt heel aardig, de bedoelingen zijn ongetwijfeld goed, maar de uitwerking kan desastreus zijn.
Het lesbische tijdschrift Diva maakt in zijn septembernummer met zorg melding van soortgelijke vage bepalingen in de Amerikaanse stad Indianapolis, waar het sindsdien vrij schieten is op alles wat vies en voos is.
Jeanne Bergman, een overigens radicale seksactiviste, signaleert in Diva dat porno zo fors opgewaardeerd wordt, als een volwaardige vorm van menings-uiting: ‘Door porno als een schending van de burgerrechten strafbaar te stellen, een moderne variant van het moralisme, wordt het (in tegenstelling tot voorheen – gm) opgevat als wél ideeën bevattend, namelijk het op seksepolitieke gronden aanzetten tot geweld tegen vrouwen. Echter, censureren van elk idee, hoe verwerpelijk wij het ook vinden, heeft onmiddellijk tot gevolg dat ook onze eigen rechten op vrijheid van meningsuiting zullen worden aangetast.’
Mocht de antipornobeweging, wat God verhoede, het in Nederland ooit tot een pornoverbod brengen, dan zal dat nooit meer dan een symboolwet opleveren. Justitie heeft nu al een enorme achterstand, zelfs bij de zwaarste misdrijven. Het enige concrete resultaat is dat er een fors gat in de vrijheid van menings-uiting wordt geschoten, een prachtig precedent voor de Moral Majority–achtige acties waarmee met name het CDA ons de komende jaren nog wel eens kan verrassen. Terug in de toekomst: Last Tango in Paris kan niet meer gedraaid worden in Roermond, het meeste werk van Pasolini kun je alleen nog in besloten clubs zien. De importeur van L’empire des sens heeft een proces aan z’n broek gekregen, uit de schoolbibliotheken worden de boeken geweerd van Jan Wolkers, Anaïs Nin, Anja Meulenbelt, Erica Young, Emma Goldman…