Woensdag 21 september werd op de Franse tv de verschijning aangekondigd van de tot nu toe ongepubliceerde roman Paris au XXe siecle van Jules Verne (1828-1905). De schrijver van avonturenromans met een hoog science-fictiongehalte als Reis om de wereld in 80 dagen en 20.000 mijlen onder zee had zijn licht laten schijnen op de toekomst van de stad Parijs. De titel kwam voor op de lijst van ongepubliceerd werk die zijn zoon Marcel na Vernes dood in 1905 vastlegde. Bovendien vond de Turijnse Verne-specialist Piero Gondolo della Riva in 1986 een kladversie van de afwijzingsbrief van uitgever Hetzel. Het bestaan van de roman was dus bekend, maar het manuscript werd verloren gewaand. In 1989 vond Vernes achterkleinzoon de papieren in een houten kist die bij hem in de garage stond en waarvan de sleutels kwijt waren. Gondolo della Riva bezorgde de tekst, die verscheen bij uitgeverij Hachette.
In deze vroege roman schetst Verne een beeld van Parijs in het jaar 1960. De lezer van nu kan, anders dan uitgever Hetzel, vergelijken tussen de negentiende eeuw waaraan het boek is ontsproten en het twintigste-eeuwse decor waartegen het zich afspeelt. En dat maakt het boek voor ons dan ook aantrekkelijker dan voor Hetzel. Verne heeft met de intuitie van een kunstenaar en de informatie van een welingelicht wetenschapsjournalist een Parijs neergezet dat inderdaad sterk lijkt op de dynamische lichtstad waarin honderdduizenden zich dagelijks per metro naar en van hun werk reppen, per fax communiceren en waar marginalen meedogenloos te gronde gaan. De technologische vooruitgang heeft in Vernes roman geleid tot een samenleving die eenzijdig gericht is op exacte kennis en geld. Het onderwijs is weliswaar voor iedereen, maar in een tijd waarin iedereen kan lezen, leest niemand meer. Literatuur en kunst zijn opgeofferd aan nuttigheidsdenken. Verne toont zich in dit vroege werk zeker geen romantisch vooruitgangsadept. Hij geeft een vrij pessimistisch toekomstbeeld, dat gelukkig flink is gekruid met ironie. En en passant vereffent hij een aantal rekeningen met zijn eigen tijd.
DE ROMAN SPEELT zich af in 1960, in een Parijs dat doorsneden is door een efficient metronet. Snelheid telt, want er moet geld worden verdiend. De stad is via een diep kanaal rechtstreeks verbonden met zee en kan worden aangedaan door enorme oceaanstomers. Elektriciteit heeft geleid tot noviteiten als stadsverlichting, automatische deuropeners, alarmsystemen, faxapparaten en ‘concerts electriques’ waarbij het geluid tweehonderdvoudig kan worden versterkt. De guillotine is afgeschaft, executies vinden plaats door elektriciteit. De muziek is atonaal geworden, de schilderkunst is aan haar eigen realisme ten onder gegaan, wetenschap en techniek hebben de taal overspoeld met Engelse woorden.
Zoals in de negentiende eeuw de bouw een dankbare investering was voor het kapitaal, zo wordt in de twintigste eeuw het onderwijs big business. Voor ‘construction’ en ‘instruction’ geldt hetzelfde recept. Het onderwijs is sinds 1937 gecentraliseerd in een Onderwijs Krediet Bank (denk aan onze Groningse Informatiseringsbank!). Op het Champ de Mars is een complete onderwijsstad verrezen met een imposante toegangsboog (te vergelijken met La Grande Arche) waar de leerlingen ‘de wetenschap door mechanische middelen wordt toegediend’. De exacte wetenschappen geven de toon aan. Kunst en literatuur is voor kneuzen, de sluiting van de letterenfaculteit wordt voorzien in 1962.
Bij de jaarlijkse prijsuitreiking van de Onderwijs Krediet Bank ontmoeten we de beklagenswaardige Michel Dufrenoy, die onder hoongelach de prijs voor Latijnse poezie krijgt toegekend - hij is overigens ook de enige kandidaat. Michel woont in bij het gezin van zijn oom en voogd, de bankier Boutardin. Een praktisch man die ‘het nuttige met het onaangename weet te verenigen’ en voor wie literatuur zich beperkt tot beursberichten. Hij heeft voor zijn neef een baan gevonden bij een bank. De arme jongen, die liever dichter wil worden, gebruikt zijn laatste vrije dag om het werk van negentiende- eeuwse auteurs te verzamelen. In het Nationaal Boekencentrum, een enorme gecentraliseerde overheidsboekwinkel, weten ze al niet meer wie Victor Hugo (‘Rhugo, wie bedoelt u?’) Balzac, de Musset of Lamartine zijn. In de Bibliotheque Nationale ontmoet hij zijn literatuurminnende en dus mislukte oom Huguenin, die zijn familie altijd voor hem verborgen heeft gehouden. Deze oom lijkt gemodelleerd naar Vernes eigen artistieke oom Francisque de Chateaubourg, een schilder die getrouwd was met een zuster van Chateaubriand en die de jonge provinciaal Jules in Parijs introduceerde in mondaine salons.
MICHELS CARRIERE op de bank wordt geen groot succes. Hij komt terecht op de afdeling van het Grote Boek, een soort gigantische lichtkrant waarin het reilen en zeilen van de bank dagelijks wordt opgetekend. Zijn collega Quinsonnas blijkt in het geheim musicus en bovendien een ex-leerling van Michels overleden vader. Via hem ontmoet hij nog een geestverwant, Michel Jacques Aubanet, die eigenlijk militair had willen worden. De volkeren zijn door commerciele belangen zo met elkaar verstrengeld dat er geen oorlog meer wordt gevoerd en het leger is opgeheven. De dichter, de musicus en de militair vormen een dissident groepje dat elkaar treft op de kamer van Quinsonnas, een hokje van vier bij vier met daarin als enig meubilair een piano die naar believen kan worden omgebouwd tot tafel, wastafel en bed. De ruimtenood in de stad wordt veroorzaakt door de bouw van kantoren die in sommige wijken de woonhuizen volledig hebben verdrongen. ‘In Parijs zijn geen huizen meer, alleen maar straten!’ luidt volgens Verne een uitdrukking uit de jaren zestig.
Via zijn oom komt Michel weer in contact met zijn vroegere leraar Richelot, die zich uit protest tegen de taalvervuiling uitdrukt in Frans Latijn. De weinige studenten die hij nog heeft, komen in het Latijn niet veel verder dan jus divinum te vertalen met goddelijke jus. Michel wordt verliefd op Richelots kleindochter Lucy. Als Michel zijn baan bij de bank verliest doet hij nog een poging om als dramaschrijver aan de kost te komen. Het theater is genationaliseerd en de stukken worden op maat gesneden in een soort vermaaksindustrie die overeenkomsten vertoont met de huidige amusementswereld. Als de jonge dichter er daar ook uitvliegt, vervalt hij tot bittere armoede, waarvan de beschrijving typisch negentiende-eeuws is en doet denken aan Jacques Vingtras in Le bachelier van Jules Valles of Frederic Moreau in L'education sentimentale van Flaubert. Je kunt je Michel, ondanks zijn lange haar, ook niet anders voorstellen dan in een zwarte redingote en streepjesbroek en zeker niet in jeans. De technische vooruitgang heeft weliswaar geleid tot voedzaam eten dat uit mineralen wordt gemaakt, zo goedkoop dat niemand snel van de honger zal sterven, maar ook dat raakt op.
In een hallucinerende slotscene doorkruist Michel te voet Parijs om Lucy van zijn laatste sous een tuiltje viooltjes aan te bieden. Helaas, de oude Richelot is ontslagen en grootvader en kleindochter zijn hun huis uitgezet. Michels tocht eindigt pathetisch op het Pere Lachaise-kerkhof, waar hij de bloemen neervlijt op het graf van Alfred de Musset, dat er overigens anno nu beter bij staat dan Verne in zijn pessimisme voorzag, en waar hij krachteloos neerzijgt in de sneeuw, de helse stad naar de bliksem wensend.
HET IS NIET verbazend dat Hetzel het boek indertijd afwees. Het is een stuk minder avontuurlijk dan Vijf weken in een luchtballon. De uit Nantes afkomstige Jules Verne had in Parijs rechten gestudeerd maar probeerde al jaren van de pen te leven. Hij schreef toneelstukken, publiceerde verhalen en gedichten, onder andere het scabreuze ‘Lamentations d'un poil de cul d'une femme’ (‘Klaagzang van een kuthaar’). Hij had grote wetenschappelijke belangstelling en zat met Nadar, de allereerste fotograaf die experimenteerde met luchtfoto’s, in een luchtvaartgenootschap. Om de plannen voor vliegmachines te financieren werd er bij wijze van publiciteitsstunt een reuzenluchtballon boven Parijs opgelaten. Vernes gortdroge verhaal over de ballonvaart kon hij nergens kwijt, tot hij het op aanraden van Hetzel binnen twee weken omwerkte tot een avonturenroman. In die stijl bleef hij verder schrijven en pende een boek of zestig achter elkaar, in een straf tempo van twee boeken per jaar.
De nu gepubliceerde roman is wat kaler dan al die bonte avonturen, al is er al duidelijk sprake van de toon van de latere Verne-boeken. Michels lotgevallen zijn een kapstok waaraan de schrijver zijn kritiek en hypothesen over de toekomst ophangt. Vernes voorspellingen gaan altijd uit van de nieuwste ontwikkelingen in zijn eigen tijd en getuigen van visie op de toekomstige mogelijkheden daarvan. Zoals hij zelf in dit boek opmerkt: ‘De wonderen van de twintigste eeuw waren al in de kiem aanwezig in de projecten van de negentiende.’
De personages zijn inderdaad nauwelijks van vlees en bloed, maar dat is voor de twintigste- eeuwse lezer na de nouveau roman ook geen vereiste meer. Vooral sinds de jaren zestig (toevallig de periode waarin Paris au XXe siecle speelt) is de receptie van Verne in Frankrijk veranderd. Hij verhuisde van de kinderboekenplank naar de universiteitsbibliotheek. Michel Butor, Roland Barthes en Marcel More zagen symbolische en filosofische verwijzingen en noemen hem in een adem met Flaubert en Nietzsche en er verscheen een complete pocketuitgave van zijn werk.
Dichters & Denkers
De fax van jules verne
Jules Verne, Paris au XXe siecle. Editions Hachette, 216 blz., 119FF
‘BESTE VERNE, ik zou er ik weet niet wat voor over hebben om u vandaag niet te hoeven schrijven.’ Zo begon uitgever Hetzel in 1863 zijn brief aan de schrijver die kort tevoren succesvol bij hem debuteerde met Vijf weken in een luchtballon. Jules Verne kreeg zijn tweede boek terug met opmerkingen als ‘Publicatie van dit werk zou ik als rampzalig voor uw naam beschouwen’, ‘houterig, levenloos’ en ‘niemand zal geloof hechten aan uw profetie’. In de kantlijn van het manuscript noteerde Hetzel ‘ver beneden uw niveau’, ‘kruimeljournalistiek’ en zelfs ‘U bent niet goed snik’. Na deze ondubbelzinnige afwijzing borg Verne het manuscript weg in een kist waaruit het pas onlangs opdook.
www.groene.nl/1994/39