Vorig jaar heeft Nederland twee keer collectief aan een graf gestaan. Het Oranje-gevoel, dat premier Balkenende in deze tijd van recessie node mist, heeft zich daar even zo vaak gemanifesteerd: in verdriet, medeleven, woede of angst. Tweemaal werd de laatste eer bewezen aan iemand die echt prins was of als prins werd bejubeld: prins Claus en «prins Pim».
Maatschappelijk gezien was de moord op Pim Fortuyn belangrijker dan het overlijden van Claus von Amsberg. Maar Hare Majesteit dacht daarover anders, althans in het openbaar. In de Troonrede van 2002 sprak ze met geen jota over de liquidatie van Fortuyn én de aanslag op de democratische gevestigde orde. Koning Beatrix zei slechts dat «veel burgers een gevoel van onbehagen hebben over een toenemende onveiligheid die als bedreigend wordt ervaren, een grote instroom en onvoldoende integratie van nieuwkomers, en achterblijvende kwaliteit onder meer in de zorg en in het onderwijs». «Tegen deze achtergrond vonden de verkiezingen plaats en werd dit kabinet gevormd.»
Een curieuze tekst. De achtergrond van de verkiezingen van 15 mei 2002 en het eerste kabinet-Balkenende was een moord. Niets meer en niets minder. Een half jaar later werd dat met terugwerkende kracht bewezen. De onvrede over onderwijs, zorg, integratie en veiligheid was heus niet afgenomen, maar de uitslag pakte acht maanden na de moord toch anders uit. Waarom erkende koningin Beatrix dat niet? Dankzij het «geheim van het Noord einde» weten we het niet zeker. We moeten het doen met een hypothese. Óf Balkenende wilde zijn autonomie als nieuwe nationale leider, los van Fortuyn, onderstrepen, of hij durfde het niet aan de vorstin een tekst mét een verwijzing naar de moord voor te leggen. Óf Beatrix heeft de eerste versie van de premier zo stuk geamendeerd dat de moord eruit verdween.
Tijdens haar kersttoespraak (over onze «losgeslagen en verloederde» samenleving) stikte ze van het hetzelfde laken een pak. De kerstwens is persoonlijker en dus een slag minder onderworpen aan ministeriële verantwoordelijkheid. Niettemin. Beatrix zei: «Voor mijn familie en mijzelf is dit een diep ingrijpend jaar geweest. ( ) In ons verdriet om mijn man hebben velen gedeeld. Het afscheid heeft hem als mens belicht. Zoals hij leefde vanuit zijn beginselen van waardigheid en gelijkwaardigheid, heeft hij een voorbeeld mogen zijn.»
Het zwijgen van 17 september was opmerkelijker dan het spreken op 25 december. Met de inhoud van troonrede en kersttoespraak was op zichzelf weinig mis. Maar de vorstin ging wel voorbij aan de harde confrontatie tussen het wereldbeeld van prins Claus en dat van prins Pim. Ze nam aldus expliciet stelling. Door de moord op Fortuyn te negeren, illustreerde ze dat ze een vijfde van het volk niet serieus nam in zijn politieke manifestatie. Met de begrafenis van haar echtgenoot Claus maakte ze duidelijk wat haar eigen normen en waarden waren.
Desondanks is ze niet in opspraak geraakt door deze interventies. Zelfs het eigenmachtig verordonneerde en niet door enige minister gedekte veiligheidsonderzoek naar de huwelijkskandidaat van haar nichtje Margarita heeft alleen premier Balkenende parten gespeeld. Als de latere fractieleider Jozias van Aartsen van de VVD toen niet was opgestaan in de Tweede Kamer en het kabinet had gedwongen tot de toezegging dat deze eigengereidheid nooit meer zou voorkomen, zou alles bij het oude zijn gebleven.
Die houding is kenmerkend voor de regering-Beatrix. Na twintig jaar waarin ze zich, anders dan haar moeder, concentreerde op het scheppen van een band met de culturele elite heeft ze nu brede macht verworven. Deze positie heeft ze natuurlijk niet alleen te danken aan haar eigen hardhandigheid. Die is ook te wijten aan de zachtzinnigheid van de politieke leiding die constitutioneel paal en perk aan de vorst zou kunnen stellen maar daarvoor terugdeinst.
Maar toch. Is het puur toeval dat de monarchie juist nu in haar zenit staat? Nee. Er liggen structurele oorzaken aan ten grondslag.
Even terug in de tijd. Toen Nederland nog verzuild was, had elke gemeenschap zijn eigen hiërarchische piramide en dus identificatiepatronen, variërend van bisschoppen, dominees en vakbondsleiders tot politici. Ondanks de retoriek over «God-Nederland-Oranje» was het koningshuis vooral een bindend element dat samenbracht wat de zuilen niet konden verbinden omdat die aan de basis bezig waren met hun eigen culturele burgeroorlog en daarom in de bovenbouw niet verder gingen dan politieke oecumene.
Sindsdien hebben zich door de ontzuiling ingrijpende veranderingen voorgedaan. Nee, het gaat nu eens niet om secularisatie en individualisering, hoe waar ook. Het draait om de gevolgen van de meritocratisering van de samenleving, die liberaal-marxistische tendens om de meetbare verdiensten (merites) te laten prevaleren boven historisch gegroeide privileges.
Deze meritocratie heeft de oude maatschappelijke piramide ondermijnd. Er loopt een rechte lijn van de meritocratisering uit de jaren zestig naar de netwerksamenleving nu. Informele relaties zijn tegenwoordig belangrijker dan formele posities.
Maar het is niet het een óf het ander. De horizontale banden hebben zich tussen de verticale hiërarchieën ingevlochten. Dat heeft de staat voor onoverkomelijke problemen geplaatst. Net als in de vroeg-moderne tijd toen de vorst zijn rijk organisatorisch moest disciplineren en, in de Pruisische variant, verlicht absolutistisch werd, heeft ook onze rechtsstaat het hoofd moeten buigen voor een onvermijdelijke contra-indicatie: bureaucratisering. Want alleen een geavanceerde bureaucratie kan de illusie in stand houden dat iedereen, ongeacht zijn aansluiting op een of ander netwerk, gelijk is voor de wet.
Dat is, wederom, niet zonder contra-indicatie mogelijk gebleken. De bureaucratische net werksamenleving heeft geleid tot vervreemding. Wie geen voet tussen de deur heeft van een patroon staat buitenspel. De maatschappelijk onthechte burger voelt zich vijandig bejegend door het ambtenarenapparaat en vervolgens, als hij verhaal wil halen, onbegrepen door het politieke bestuur, de onafhankelijke rechter en zeker ook het supranationale Europa.
Compensatie daarvoor is geboden. Sinds het boven leeg is en beneden iedereen on gecoördineerd door elkaar krioelt, klinkt nu dan ook de roep om authentiek leiderschap: om een hogere instantie die geen hybride netwerk maar zichtbare invloed heeft, om een herkenbare structuur waarvoor de burger niét verantwoordelijk is maar waarbij hij wél kan schuilen.
Ziedaar de oorzaak van de voortschrijdende privatisering van de politiek. Niet het persoonlijk is politiek geworden, het politieke is verpersoonlijkt. In 2002 werd beweerd dat het establishment was gestraft omdat het niet had geluisterd naar de kiezers en dat Fortuyn die diagnose had gesteld met zijn leuze «ik zeg wat ik denk, ik doe wat ik zeg». Een te simpele verklaring. De politieke crisis was vooral het gevolg van de verwaarlozing van de publieke zaak, het bijverschijnsel van netwerken en bureaucratisering. De staat had zich onzichtbaar gemaakt, omdat de staat niet anders kon. De staat dacht zichzelf te redden door zijn mandaat terug te schuiven naar het bordje van de onderdaan. Alleen Fortuyn trok deze lijn radicaal door. In hem zouden het private en publieke samenkomen, in hem zou de arbeidsdeling tussen het persoonlijke en het openbare worden opgeheven.
Een politieke reactie daarop bleef uit. Eigenlijk is er maar één instelling geweest die wel in de tegenaanval ging: de vorstin. Haar antwoord was meedogenloos, persoonlijk en uiteindelijk politiek. De echte koningin wierp zich op als het betere alter ego van de quasi-prins. Ze wist namelijk in moordend tempo te «leveren». Ze bood vreugde over de nieuwe schoondochters, optimisme over het aanstormende nageslacht en verdriet over de dood. Ze leverde wat For tuyn alleen beloofde: het idee dat we niet voor niets leven. Ze kapittelde in de zijlijn zelfs het establishment. Bijvoorbeeld op die door regen beheerste koninginnedag toen ze de burgemeester van Deventer met de adellijke naam James van Lith de Jeude voor het oog van de natie corrigeerde dat niet zij maar de mensen het tot een mooie dag hadden gemaakt .
Dit leveren was niet louter een nostalgisch appèl. Integendeel, de monarchie heeft zich ook onderworpen aan de onvermijdelijke meritocratie en de tijdgeest omarmd. Máxima, Mabel en Laurentien zijn niet alleen intelligent, zelfstandig en beschaafd, ze zijn ieder op hun manier ook carrièrevrouwen die willen worden beoordeeld op hun merites.
In het huis van koningin Beatrix kristalliseert de modernisering van Nederland zich nu uit. De individualisering van de verdiensten, de bureaucratisering van de staat, de privatisering van het politieke leiderschap, de behoefte aan een vluchtheuvel te midden van het razende verkeer van een ongekende wereld en de compenserende mogelijkheid tot identificatie op nationaal niveau: geen ontwikkeling gaat aan de vorstin voorbij. Anders gezegd, ze is het middelpunt van een maatschappij die allerlei kenmerken vertoont van een hernieuwde feodalisering.
Feodalisering? Het klinkt ongerijmd. Maar het is niet anders. Wat vroeger vazalitische banden waren, zijn nu netwerken. Wat eens absolutisme heette, noemen we nu ambtenarenapparaat. Wat ooit van het hof was, is nu aan de regering. Als premier Balkende de letterlijke vertaling van zijn ambt serieus blijft nemen en de kroon als eerste dienaar ter wille blijft, heeft deze hedendaagse variant van feodalisering in Nederland nog een mooie toekomst voor zich.