
Hij kwam uit een zeer cultureel nest (H.P. Berlage en Albert Verwey waren zijn ooms) maar daar werd hij bepaald niet gelukkig van. Hij zat tien maanden in de cel wegens dienstweigering, maakte zijn kunstopleidingen niet af en werd een discipel van de excentrieke kunstenaar H.F. Boot (1877-1963), die een radicale tolstoiaanse afwijzing van de burgerlijke samenleving voorstond. Boot woonde in afzondering; hij wilde Verwey aanvankelijk niet eens ontvangen, want ‘schilders moesten eenvoudige mensen zijn en niet behoren tot geleerde of gereputeerde elitekringen’. Boots nonconformisme en levensstijl, een bekakte heer levend en werkend in absurde chaos en vervuiling, beïnvloedden Verwey sterk, maar op den duur maakte hij zich er toch los van, betrok een zeventiende-eeuws pand in Haarlem, keerde terug naar de burgerij en schilderde tot op hoge leeftijd in een atelier dat net als dat van Boot vol stond met rare parafernalia, troep, vuil. Publieke erkenning kwam laat.
In Arti zijn zo’n 175 werken te zien die Verwey’s hele leven omspannen. Voor de gelegenheid heeft kunstenaar Jan van der Ploeg de zalen voorzien van een uitgesproken schildering, bestaand uit 78 felle kleurbanen. Van der Ploeg bedacht ze vóórdat hij wist dat Verwey’s werk er zou komen te hangen. Het contrast is drastisch, maar au fond best nuttig, omdat een meerstemmige entourage (dat pand van Arti ademt nu eenmaal ‘Berlage’) Verwey’s werk waarschijnlijk oubollig en krachteloos zou hebben gemaakt – en dat is het niet. Hij was een ferme schilder, een origineel colorist, een harde werker. Hij deed eigenlijk alles, maar ’t best was hij in stillevens, en dan vooral van dat beruchte vervuilde atelier. Dat schildert hij als een geheimzinnig, rijk universum, meestal in heel gewone kleuren, blauw, groen, grijs, roestbruin. Het licht valt naar binnen op de rotzooi, maar wat er stond kon ’m kennelijk niet zo veel schelen.

Rudi Fuchs noemde Verwey ooit ‘een éénmansbeweging’. In navolging van Boot had hij zich onttrokken aan ‘de modernen’ en zich verbonden aan de figuratieve schilderkunst. Die bleef hij trouw, al raakte hij in die 75 jaar natuurlijk vaak aan de grenzen ervan. Het rare is dat veel van die schilderijen in dat overzicht duidelijk aan allerlei ontwikkelingen in de twintigste-eeuwse kunst raken en Verwey altijd op de drempel omkeert. Je ziet bijvoorbeeld twee verstilde witte vazen op een grijs-zwarte achtergrond, en je vermoedt een soort verijling als van Morandi, een opgang naar een abstract werk misschien, maar nee: in het volgende stilleven zet hij dat soort wit aardewerk juist heel vet en glanzend en aards neer. Soms is zo’n atelierstuk hoekig en bijna kubistisch opgezet, compleet met een Braque-achtige gitaar, maar de volgende keer is het losjes impressionistisch, overwoekerd door lukraak neergekwaste partijen kleur. Zijn (zelf)portretten zijn soms zeer gevoelig, de kop zorgvuldig afgetast, en dan weer foeilelijk, op het sarcastische af. De beeltenissen van Carel Briels en de dominee Limbeek zijn zelfs verschrikkelijk. Geen slecht teken, toch; het wijst op een essentieel gebrek aan ontzag voor wie daar zat. Alleen het schilderen zelf telde.
Kees Verwey. Arti Amicitiae, Amsterdam, t/m 8 maart; arti.nl
Beeld: (1) Opgemaakt stiertje, 1969. (Arti et Amicitiae). (2) Kees Verwey in zijn studio in Haarlem (Nico Koster / Arti et Amicitiae).