Ineens komt hij opvallend vaak voorbij, de fictieve dictator. In gesprekken die ik voer, in gesprekken die ik opvang. Twee mensen in het park, een jongen bij de bakker, een meisje op de fiets. ‘We hebben hier geen managers nodig maar een vent met spierballen’, zegt een buurvrouw, die met ‘hier’ ons land bedoelt, niet onze straat. ‘Tijd voor een man die dóórpakt’, zegt een meneer in de supermarkt. ‘En anders hoppakee, oprotten.’ De fictieve dictator is altijd een man, merk ik – er valt nog veel te winnen voor het feminisme.

Het is allemaal bij wijze van spreken, natuurlijk, maar evenzogoed laat de dictator zich de aandacht welgevallen. Om de haverklap staat hij op een voetstuk bevelen te geven, marcheert voorbij of zwaait stijfjes naar het volk, vanaf een groot bordes. Uitbundig gejuich klinkt dan op, dat kan niet anders, dat hoort zo. In tijden van voorspoed wil men graag een type dat de gezelligheid weerspiegelt, in tijden van wanhoop ontstaat ruimte voor engerds.

Een vriendin spreekt aan de telefoon over ‘een gehaaide tiran’ waar ze nu onderhand toch wel zin in heeft gekregen, tijdelijk natuurlijk, wegens uitzichtloosheid en een inmiddels tamelijk problematisch gebrek aan inkomen. ‘Tijdelijk natuurlijk’, herhaal ik, pesterig. Een van de vervelende aspecten van een dictatoriaal bewind is dat je het, na afloop van de verrichte arbeid, zo lastig kunt verzoeken zichzelf op te heffen, met veel dank voor de moeite en een fruitmand van de zaak.

Maar vrij van verlekkerde gedachten ben ik ook niet, al vind ik spierballen in letterlijke zin rijkelijk overschat. Geef mij iemand die intelligent en tegendraads is, welbespraakt en geestig, of nee, erger nog, één goede spreker, één vlammend betoog en ik voel al een lichte buiging opkomen. Ik weet best dat het hele bestaan voortkomt uit een onontwarbare kluwen van toeval, geklooi en verscheidenheid, maar toch snak ik af en toe naar iemand die de boel genadeloos overneemt, de richting bepaalt. ‘Nu even langs de regeltjes en het geneuzel glippen, het leger inzetten en die naalden erin jassen, dan kunnen we verder’, zegt de vriendin aan de telefoon. Ze hoort zichzelf wel. ‘Ik ben gewoon zo moe, inmiddels. Of bang. Of allebei.’ Er is ruimte aan het ontstaan voor engerds, denk ik. Ruimte die niet zo makkelijk terug te dringen valt. Langs de randen beweegt de gespierde vent, loopt zich vast warm. Hij is de man die doorpakt. De gehaaide tiran. Hij wrijft zich in de handen. Hij oefent zijn meeslepende toespraak.

Dictatuur is het vaststellen van de werkelijkheid door één persoon, democratie het betwijfelen van de werkelijkheid door meerdere personen. In de ene vorm verlang je wanhopig naar de vrijheid van je eigen blik, in de andere naar een uitzicht dat lang genoeg stilstaat om het te kunnen doorgronden. Het is mogelijk om in theorie naar een dictatuur te verlangen en in de praktijk naar een democratie. Of andersom. Het is mogelijk te verlangen naar een almachtige leider zonder zo’n leider ooit te kunnen accepteren.

Hij sprak
en de hemden van boetelingen
vielen op de grond, bezwangerd.

Het was de keizersnede van de gedachte,
pluchen poppetjes werden geboren, juichend.
Het was het profiel van eenieder,
geknipt uit zwart papier.
Lieveheersbeestjes kropen vanonder onze nagels.
Je kon het bazuingeschal horen bij Jericho
en het gesis van onze genen.

Het was schitterend, zoals hij sprak.
Ik kan me alleen niet meer herinneren
waarover.

Voordracht van de meester Miroslav Holub (vertaling: Jana Beranová)
Uit: De geboorte van Sisyphus, De Bezige Bij, 2008