Omdat wij ons bij Amerika hebben aangesloten, worden wij met aanslagen bedreigd. Omdat wij met aanslagen worden bedreigd, moeten wij ons hechter aansluiten bij Amerika. Dit is de moderne vertaling van een paradoxaal probleem waar ik eigenlijk al mijn hele leven mee word geconfronteerd. Vroeger was het anders:

«Om dat wij het communisme afwijzen, zijn wij voor Amerikaans ingrijpen in Vietnam» (mijn ouders, 1967).

«Omdat wij het Amerikaans ingrijpen in Vietnam verschrik kelijk vinden, zijn wij tegen de Amerikanen» (ik, 1967).

Al vijftig jaar wordt ons steeds een standpunt over Amerika gevraagd, en iedere keer kan het twee kanten op. Voor of tegen.

Ik heb mijn keus al lang gemaakt. Ik ben voor Amerika. Voor de pax Americana. Voor de Amerikaanse cultuur. Met als simpele redenen dat die cultuur, in weerwil van wat iedereen ook beweert, eigenlijk niet zo veel afwijkt van de Europese cultuur. Daarnaast lees ik Amerikaanse tijdschriften, koop ik Amerikaanse boeken, zie ik Amerikaanse films en draag ik Amerikaanse kleren. Amerika is Europa, maar dan in Amerika. Nergens bijvoorbeeld lijkt Europa zo veel op Rusland als in Amerika.

Nu er een grote aanslag is gepleegd in Madrid moet ik weer denken aan de kast bij mij onder de trap. Eind jaren vijftig oefenden we daar in het schuilen voor een eventuele atoomaanval, want die atoomstraling zou tegengehouden kunnen worden door een houten deur in een huis van 1890. Ook onder de schoolbank, met de handen om je hoofd, was het veilig tegen de radioactiviteit.

We zien dat tegenwoordig als een «kunstmatige angst», zo wordt beweerd, om ons destijds de angst voor de communistische dreiging goed in te peperen.

Maar hoe bang waren we voor die communistische atoombom? Ik heb er nooit last van gehad. Al snel was bekend dat wij (de Amerikanen, het Westen) vele malen sterker waren dan de Russen.

Nu is dat anders.

Onze tegenstander zijn de fundamentalisten die zich laten inspireren door de islam. Wat willen zij? Dat is heel eenvoudig: ons de strenge islamitische normen opdringen. En we zitten in een eigenaardig schuitje: zij en wij hebben beiden springstof, alleen zij hebben een doel, en wij niet. Hun doel is de gehele kaart van Europa en Amerika.

Wie en wat moeten wij bombarderen? Ik zou het niet weten.

Zo weet ik ook niet met wie we bijvoorbeeld zouden moeten praten. Sterker: ik weet ook niet, in deze tijd van internet, hoe ik aan fundamentalistische informatie moet komen. Ik kan geen website vinden die ik kan lezen, die mij nu eens haarfijn uit de doeken doet wat men nu allemaal wil en hoe.

Ik zie hulpsinterklazen; jongens, geleid door Allah, die op een zolderkamertje een bom in elkaar zetten en iets opblazen, want wat je ook opblaast: het is altijd goed.

Gevaarlijk, omdat je niets weet — gevaar dat de structuur heeft van een virus waar we nog geen raad mee weten. De fundamen talistenpest. Iedereen kan het krijgen, ook de fundamentalisten zelf.

Het is natuurlijk niet geheel toevallig dat ik, nu ik dit schrijf, op de radio iemand de volgende vraag hoor stellen: «Hoe denkt iemand die zo’n aanslag pleegt?»

Op de radio weet men het antwoord niet, terwijl ik vermoed dat het vrij simpel is. Hij denkt: ik heb niks, mijn ouders hadden niks, mijn vrienden ook niet, mijn kinderen niet, zelfs geen hoop en toekomst, en door deze aanslag ben ik een held en heb ik iets van mijn korte leven gemaakt, zodat mijn leven uiteindelijk niet zinloos blijkt.

De neef van Sisyphus helpt zijn oom door te proberen met een aanslag dat rotsblok te vergruizen.