Fátima Nog altijd komen ze met tienduizenden tegelijk, de bedevaartgangers van Fátima. Zo ook deze lome zaterdag in augustus. Sommigen trotseren nog altijd de lange voetreis vanuit de Alentejo of de Algarve of helemaal vanuit de bergen van Trás-os-Montes in het hoge noorden van Portugal. Nog altijd kruipen er honderden mensen op hun knieën over het enorme plein van het heiligdom, op weg naar de plek waar volgens de officiële leer op 13 mei 1917 de Heilige Maagd Maria verscheen aan drie herderskinderen. Ze kruipen daar om een gunst af te dwingen, boete te doen, zoekend naar genezing, verlossing, een gunst, voor zichzelf of voor een dierbare. De anderen, meer pragmatisch ingesteld, volstaan met het branden van een kaars in de speciaal hiervoor ingerichte installatie op het enorme plein («groter dan het Sint-Pietersplein in Rome», meldt de welkomstfolder trots) voor de naar een ontwerp van de Nederlandse architect Gerardus van Kriecken in 1928 gebouwde basiliek. Aan weerskanten van de kathedraal hangen de metershoge portretten van Jacinta en Francisco, de twee jong overleden Maria-zienertjes.
Toch is er in Fátima de afgelopen maanden iets definitief verloren gegaan. Het was een zware teleurstelling, de recente onthulling van het «derde geheim van Fátima». Is dit alles? vroegen de teleurgestelde gelovigen zich af. Had men hier al die jaren voor gesidderd? En vooral: waarom moest uitgerekend dit deel van het geheim jarenlang verborgen blijven in de kluizen van het Vaticaan? Bij de presentatie van de integrale tekst van het Derde Geheim, 26 juni jongstleden, draaide kardinaal Ratzinger zich in alle mogelijke theologische bochten om toch wat van de magie te behouden, maar het was vechten tegen de bierkaai. De grauwsluier van de ultieme deceptie daalde neer over grote delen van de katholieke wereld. Dit geheim, zo was de publieke opinie altijd geweest, was «te verschrikkelijk om te vertellen». Men dacht aan een aankondiging van de Apocalyps, of de Derde Wereldoorlog, of toch op zn minst een atoomramp. Nu bleek het althans volgens Ratzingers officiële exegese «slechts» te gaan over de mislukte moordaanslag op Paus Johannes Paulus II in 1981. De meeste schriftgeleerden die zich na de bekendmaking op het geheim stortten, konden overigens maar moeilijk meegaan in deze interpretatie. Uiteindelijk werd deze paus noch vermoord, zoals in het visioen van Fátima, noch «bedolven onder pijlpunten», zoals de tekst van het nu eindelijk gereleveerde geheim wil.
Johannes Paulus II schijnt zelf niettemin heilig overtuigd te zijn van het verband. De aanslag op zijn leven die op 13 mei 1981 op het Sint-Pietersplein in Rome werd uitgevoerd door de Turkse Grijze Wolf Ali Agça, viel op dezelfde dag als waarop Onze Lieve Vrouw van Fátima in 1917 voor het eerst zou zijn verschenen. Die kabbalistische overeenkomst was voor de paus genoeg. Hoewel hij eerder nooit veel op had gehad met het wonder van Fátima als rechtgeaarde Pool had de paus warmere gevoelens voor de Zwarte Madonna van Krakau werd de paus nu, in het ziekenhuis herstellend van de schotwond, gegrepen door de materie. Nog in het ziekenhuis liet hij de tot dan toe als topgeheim gekoesterde brief van de Portugese zienster Lúcia Santos naar zich toe brengen en voorlezen.
Vanaf dat moment waren er voor de paus geen twijfels meer: de aanslag op zijn leven was voorzien door de Portugese Maria-verschijning van 1917. «Een hand haalde de trekker over, de andere hand geleidde de kogel», zo verklaarde hij. Precies een jaar na de aanslag, op 13 mei 1982, toog de paus voor het eerst in zijn leven naar Fátima. Als dank voor de goddelijke interventie liet de paus de kogel die Ali Agça op hem had afgevuurd, inzetten in de kroon op het hoofd van het standbeeld van Onze Lieve Vrouw van Fátima. Bij die gelegenheid had Johannes Paulus II een twintig minuten durende ontmoeting met Lúcia.
Op 13 mei 1991 ging de paus weer naar Fátima. Dit keer om de H. Maagd te prijzen vanwege haar inspanningen versus het heidense communisme. Want ook daarover zou Maria tijdens haar verschijning van 1917 uitgebreid hebben gesproken. Het geldt zelfs als het tweede geheim van Fátima, zoals begin 1942 bekendgemaakt. Bij wijze van demonstratie van de triomferende wil van de H. Maagd werd op het terrein van het Portugese heiligdom toen een groot stuk uit de Berlijnse Muur geïnstalleerd. Eerder dit jaar speelde het derde pauselijke bezoek aan Fátima. Ten overstaan van een half miljoen toeschouwers ging Johannes Paulus II 13 mei jongstleden over tot de officiële zaligverklaring van Francisco en Jacinta Marto, de twee jong overleden zienertjes van 1917.
Ondanks het evidente enthousiasme van de Heilige Vader ligt Fátima ook in Portugal zelf de laatste tijd steeds meer onder vuur. Een veeg teken is het succes van het verleden jaar verschenen boek Fátima nunca mais (Nooit meer Fátima), nota bene geschreven door een rooms-katholieke pastoor, padre Mário de Oliveira. Oliveira zorgde voor een nationaal schandaal door verleden jaar in een programma van SIC, de grootste commerciële tv-zender van het land, de vraag: «Gelooft u in de verschijningen van Fátima?» te beantwoorden met een keihard: «Nee». Er zijn wel meer Portugese priesters met grote bezwaren tegen het «heidense» spektakel» van Fátima, maar die lopen daar in de regel niet mee te koop. De controverse liep zo hoog op dat de padre zich genoodzaakt zag zijn bezwaren tegen de Fátima-cultus nader toe te lichten in een boek, dat nog altijd een beststeller is.
Oliveira schildert het «geheim van Fátima» als een politiek-geestelijk complot van rabiaat reactionaire inslag. Hij wijst erop dat de verschijningen van Fátima pas in 1930 officieel werden goedgekeurd, het jaar dat de Portu ge se dictator Salazar, clericaal fascist in de Ibe rische traditie, zijn Estado Novo (Nieuwe Staat) uitriep. Fátima zou gaan dienen als Salazars eigen staatsorakel. Met het paranormale krachtsvertoon van de cultus werd enerzijds de eigen bevolking in het gelid gehouden, anderzijds was het ook voor buitenlandse consumptie een ideaal propaganda-instrument.
Portugal, 13 mei 1917. In een vallei even buiten het afgelegen dorp Fátima, tweehonderd kilometer ten noorden van Lissabon, zoeken drie boerenkinderen met een kleine kudde schapen bescherming tegen de felle middagzon. Het zijn de tienjarige Lucia Santos, haar zevenjarige nichtje Jacinta Marto en haar achtjarige neefje Francisco Marto, allen afkomstig uit het nabijgelegen gehucht Aljus terel. Het zijn wat men noemt kansarme kinderen, analfabeet, gedoemd hun leven door te brengen in dezelfde kommervolle omstandigheden als hun ouders, eenvoudige landarbeiders, levend van de opbrengsten van het schrale stukje eigen grond op de woeste vlakten van de Serra de Aires.
Het zijn bange tijden. Sinds een jaar neemt Portugal actief deel aan de Eerste Wereld oor log, vooral ter bescherming van de Afrikaanse koloniën, waar het Duitse Rijk het op heeft gemunt. Tal van Portugese mannen vechten aan het front in Frankrijk en Vlaanderen.
Portugal is sinds 1910, twee jaar na de moord op koning Dom Carlos I van Bragança, een republiek. In 1917 staat de regering onder leiding van premier Bernardo Machado, groot meester in de orde van de vrijmetselaars en een gezworen vijand van het Vaticaan. De voorheen onaantastbare machtspositie van de kerk wordt van alle kanten ondergraven. Kerkelijk bezit wordt in beslag genomen, tal van ordes verboden als «staatsgevaarlijke organisaties». Vooral de jezuïeten moeten het ontgelden. In de kerken schreeuwen de priesters moord en brand. Ze hebben al hun hoop gevestigd op Sidonio Pais, de leider van de anti-parlementaire beweging, zeg maar de geestelijke voorloper van Salazar. Het kerkvolk wordt op straffe van het purgatorium of erger opgeroepen de zijde te kiezen van deze reddende engel van kerk en vaderland.
De drie kleine herdertjes van Fátima kunnen die dertiende mei van 1917 onmogelijk vermoeden dat zij binnen enkele maanden zouden uitgroeien tot de hoofdrolspelers van het kolossale politieke drama dat zich in Portugal aan het voltrekken is. Het gebeurt allemaal op grond van een visioen, een collectieve hallucinatie misschien, die zij die middag voor het eerst beleven. Net als Bernadette Soubirous, de zieneres in de grotten van Lourdes van 1858, staan zij die middag oog in oog met de Hemelse Moeder, die hen blijkt te hebben uitverkoren voor het overbrengen van een goddelijke boodschap.
Hoe de verschijning in zijn werk gaat weten we eigenlijk alleen van Lucia. Jacinta en Francisco stierven kort na de gebeurtenissen en lieten bijna geen verklaringen achter. De tragische broer en zus waren altijd uiterst zwijgzaam over het gebeurde. Ze verwezen in hun getuigenissen vooral naar Lucia, de oudste van het stel, die bovendien ook zelf beweer de de enige complete zieneres te zijn geweest. Jacinta zou weliswaar ook «alles» hebben gezien en gehoord, maar was in tegenstelling tot Lucia niet bij machte om met de mysterieuze «dame in het wit» te spreken. Francisco zou Onze Lieve Vrouw van Fátima wel hebben gezien, maar niet hebben ge hoord, zodat hij als informatiebron sowieso weinig waard was.
Op verzoek van de mystieke verschijning besluiten de kinderen thuis niets te zeggen over de gebeurtenissen in de Cova de Iria, zoals de plek heet. De kleine Jacinta kan haar geestdrift echter niet bedwingen en vertelt haar moeder van de ontmoeting met de dame van gene zijde. Volgt een familiedrama. De egocentrische Lucia wordt gezien als het brein achter de blasfemische operatie en krijgt van haar moeder een fors pak slaag als ze blijft weigeren haar godslasterlijke verzinsels af te zweren. Een paar dagen later weet het hele dorp van de verschijning. Omwonenden reageren met hoon en verachting. De familie schakelt ten einde raad de pastoor in, maar ook deze weet het trio niet op andere gedachten te brengen.
Op 13 juni trekken Lucia, Jacinta en Francisco weer naar de magische plek. Weer beweren ze de geheimzinnige dame te hebben gezien. De kinderen lijken in een soort religieuze trance te verkeren. Ze praten alleen nog maar over godsdienst, meer in het bijzonder het helse lijden dat alle zondaars te wachten staat in het inferno. Vooral de achtjarige Francisco, die via Lucia van gene zijde te horen heeft gekregen «snel in de hemel te zullen worden opgenomen», heeft het zwaar te pakken. Hij gaat niet meer naar school, verschuilt zich de hele dag in de kerk, weigert eten en drinken tot zich te nemen en lijkt regelmatig uit op het moedwillig oplopen van een zonnesteek. Het jongetje is bezeten van boetedoening en offers brengen. Hij bindt zijn lijf af met koorden, zelfs tijdens het slapen, dit alles «ter redding van de zondaars». Zijn zusje Jacinta krijgt ook steeds meer last van extreme religieuze wanen. Zo drinkt zij expres vervuild water als offer voor «nossa senhora» en de Heilige Vader. De nieuwsgierigheid groeit. Andere kinderen gaan ook naar de verschijningsplek. Ze zien weliswaar geen Maria, maar wel een vreemde witte nevel boven de boom hangen. Dat alleen al volstaat in de koorts achtige breinen van de plattelandsbevolking. Bovendien verrichten de drie zienertjes naar verluidt allerlei wonderen. Er worden gevallen van spontane genezingen gemeld. Binnen enkele weken staan ze aan het hoofd van hun eigen sekte. Van alle kanten worden ze nu benaderd met vragen voor de Moeder Gods. Op de plek van de verschijning laten devote aanhangers een groot houten kruis verrijzen. Even later komt er ook een klein kapelletje, dat in 1922 weliswaar door tegenstanders met dynamiet zou worden opgeblazen, maar dat tegenwoordig, weer herbouwd, nog steeds het middelpunt van het enorme sanctuarium is.
In augustus 1917 achten de lokale autoriteiten de tijd rijp voor maatregelen. Artur Olivei ra Santos, burgemeester van Ourém, is als vurig republikein zeer verontrust over de snel groeiende cultus in de periferie van zijn gemeente. Hij ziet er vooral de hand in van de monarchisten. Op 13 augustus laat hij het le ger inschakelen om de duizenden bedevaartgangers richting Fátima de doorgang te beletten. De zienertjes zelf worden die dag geïnterneerd in het stadhuis van Ourém. De burgervader eist dat de kinderen hem alles vertellen over de mysterieuze verschijning. Volgens de latere beweringen van Lucia zou de bestuurder daarbij geen methode hebben geschuwd. Zo zou hij de kinderen hebben opgesloten in de gemeentegevangenis en hebben gedreigd hen te vermoorden als ze hun geheimen niet aan hem prijs zouden geven. Tot aan zijn dood in 1955 zou de burgemeester deze verhalen bestrijden. Volgens hem behandelde hij de drie zienertjes alsof het zijn eigen kinderen waren. Van Lucias vader, zo schreef burgemees ter San tos later, had hij begrepen dat Lucia een kind was met een voorliefde voor list en bedrog.
De vermeende arrestatie van de drie zienertjes genereert alleen maar meer publiciteit. Op 13 september 1917 worden er maar liefst dertigduizend pelgrims in Fátima geteld, terwijl de pastoors toch uitdrukkelijk laten weten dat de kerk de verschijningen verwerpt als heidense manifestaties. Ook de landelijke pers krijgt lucht van de zaak. Redacteur Avelino de Alveida van O Seculo, het grootste Portugese dagblad van die dagen, wijdt een ironisch getoonzet artikel aan de verschijningen van Fátima. Hetgeen ervoor zorgt dat er op 13 oktober 1917 uit het hele land nieuwsgierigen naar de Cova de Iria trekken. Lucia heeft namelijk aangekondigd dat Onze Lieve Vrouw zich die dag door middel van een wonder bekend zal maken aan het volk, «opdat iedereen het zal geloven». In de stromende regen trekken zon honderdduizend mensen naar de magische plek, ondanks de aanhoudende berichten dat er een bomaanslag op het officieuze heiligdom in voorbereiding is.
Precies op het aangegeven tijdstip vindt inderdaad een wonderbaarlijke gebeurtenis plaats. «Kijk naar de zon, kijk naar de zon», roept Lucia, terwijl het grijze wolkendek openscheurt. De zon, zo meldden honderden getuigen later, verschijnt als een zilverkleurige discus aan de hemel, strooiend met alle kleuren van de regenboog, terwijl de temperatuur snel daalt. Overal dwarrelen vreemde witte nevelen rond. Dan maakt de zon opeens allerlei vreemde manoeuvres, begint te «dansen», vallende bewegingen te maken. Bij de opeengepakte massa ontstaat paniek. Bevreesd voor het uitbreken van het Laatste Oordeel vallen mensen elkaar krijsend in de armen. Anderen bidden om vergeving van hun zonden.
Ondertussen roepen de drie zienertjes in extase dat ze de complete Heilige Familie door het luchtruim zien zweven. De reeds genoemde journalist Almeida, een bekende vrijdenker, is getuige van het spektakel, dat tien minuten duurt. In zijn twee dagen later in O Seculo gepubliceerde artikel schrijft hij over een «uniek middeleeuws spektakel, tegen alle kosmische wetten in, onbegrijpelijk voor degene die er niet bij was. Het is niet mijn zorg om te weten wat het was, doch alleen maar om te bevestigen wat ik gezien heb.»
Het nooit probaat verklaarde natuurfenomeen is ook door mensen uit de verre omgeving waargenomen. Dat het ging om een collectieve psychose, zoals de tegenstanders van het «zonnewonder» volhouden, lijkt onmogelijk. Er waren genoeg sceptische mensen onder de menigte bij de Cova de Iria die precies hetzelfde hadden gezien als de meest verstokte volgelingen van het trio zienertjes. In zijn historische artikel schreef Almeida ook dat Lucia direct na het zonnewonder door de menigte werd rondgedragen terwijl ze uitriep dat de «grote oorlog» deze dag ten einde was gekomen en dat de Portugese soldaten nu snel thuis zouden komen. In werkelijkheid zou dit nog een jaar op zich laten wachten, maar voor de massale devote aanhang was dat nu geen probleem meer.
Ook de tegenstanders van het wonder van Fátima organiseren zich. De Portugese vrijmetselarij spreekt in een pamflet over de gebeurtenissen in Fátima van «een ellendige poging het Portugese volk weer in de diepe duisternis van het verleden te storten». In de nacht van 23 oktober 1917 gaan de leden van de maçonnieke loge van de stad Santarém over tot vernietiging van het provisorische heiligdom. Het mag allemaal niet baten.
Na 13 oktober 1917 wordt het stil rond de zienertjes. Francisco en zijn zusje Jacinta worden met een longontsteking en verschijnselen van totale uitputting opgenomen in het ziekenhuis. Ze overlijden snel na elkaar, in 1919 en 1920. Ook Lucia verdwijnt van het toneel. In 1921, 14 jaar oud, wordt ze op uitdrukkelijk verzoek van haar ouders ondergebracht in een internaat van de jezuïeten in Porto, waar ze in de hardvochtige traditie van Inacio de Loyola wordt gedrild in de «totale gehoorzaamheid». Ze zou voor altijd achter kloostermuren blijven, in Portugal en Spanje, levend onder haar nieuwe naam Maria das Dores (Maria van de Pijnen), zuster in de orde der karmelietessen, waartoe ze in 1948 zou toetreden.
Pas in 1935, dus bijna twintig jaar na de gebeurtenissen van 1917, neemt Lucia op uitdrukkelijk verzoek van de bisschop van Leiria, waar Fátima onder valt, de pen ter hand om haar herinneringen aan de ontmoetingen met de H. Maagd vast te leggen. De herinneringen worden jaar na jaar aangevuld en bijgesteld. Zo ontstaat het almaar verder uitdijende, zichzelf vaak tegensprekende en vooral steeds fantastischer wordende boek Herinneringen van Lucia, een klassieker in het occulte katholicisme, met als kroonstuk natuurlijk de «geheimen». Te vrezen valt echter dat Lucia zich vooral heeft willen bewijzen in de ogen van haar kerkelijke superieuren. Volgens sommige critici zoog Lucia een geheel gerestylede Maria-verschijning uit haar duim en begon ze haar eigen rol steeds groter te maken, ten koste van haar neef je en nichtje, die er toch niet meer waren om er iets tegen in te brengen. João Ilharco, een van de meest geduchte Lucia-bestrijders, karakteriseerde Lucia in zijn boek Fátima desmascarrada (1971) als een «hysterische mythomane», die het «als romanschrijfster nog ver zou hebben geschopt».
Ook padre Oliveira hecht weinig waarde aan Lucias mystieke ontboezemingen in het klooster. Volgens hem maken Lucia en haar ghostwriters zich schuldig aan boerenbedrog. Daarbij heeft Oliveira met name de twee eerste geheimen van Fátima in het vizier, zoals die in 1942 bekend werden gemaakt in de tweede druk van het op aanwijzingen van Lucia totstandgekomen boek Jacinta.
Het eerste geheim bleek toen een beschrijving van de hel, die Onze Lieve Vrouw van Fátima in 1917 in al zijn verschrikkelijke details aan de drie herdertjes zou hebben laten zien. Nadere bestudering van dit visioen wijst uit dat de beschrijving bijna woordelijk valt terug te vinden in het boek Missão abreviada (Verkorte mis), een uittreksel uit het Nieuwe Testament met begeleidende didactische uitleg van een pater, een nogal primitief en hardvochtig werkje dat tijdens de jeugdjaren van Lucia zeer geliefd was onder het gewone volk en dat ook bij Lucias ouders in de kast stond.
Het tweede geheim van Fátima dat Lucia in 1942 bekendmaakte, betrof de vurige wens van de Heilige Moeder om het heidense Rusland te bekeren en «toe te voegen» tot haar «Onbevlekte Hart». Dat was, zo merkt Oliveira op, anno 1942 mogelijk een vurige wens van Lucias beschermheren, met name met het oog op Hitlers invasie van de Sovjet-Unie. Op 13 juni 1917, de dag dat de H. Maagd deze wens aan de kinderen had kenbaar gemaakt, moest Rusland nog communistisch worden. Volgens Oliveira is er sprake van twee verschillende verschijningen in Fátima, die op zich niets met elkaar te maken hebben. De eerste vond plaats in 1917. De tweede vanaf medio jaren dertig in de fantasie van zuster Lucia, daarbij nauwlettend in de gaten gehouden door haar superieuren, kerkvorsten van het allerreactionairste slag.
Over wat de drie zienertjes van Fátima nu werkelijk gezien hebben, lopen de meningen steeds meer uiteen. Zo meent de Portugese godsdienstsocioloog Moisés Espiríto Santo, verbonden aan de Sorbonne, dat het werkelijke geheim van Fátima helemaal niet moet worden gezocht in katholieke hemisferen. Het werkelijke geheim, zo schrijft Espirito Santo in zijn recente studie Os mouros fatimadas, is dat de cultus van Fátima voortkomt uit de aanbidding van Fatima, de dochter van de profeet Mohammed, zoals die met de verovering van het Iberisch schiereiland door de Berbers in 711 tot aan de Reconquista ook in Portugal beoefend werd. Volgens Espiríto Santo is het volksgeloof in de streek van Fátima altijd sterk beïnvloed gebleven door de erfenis van de Berbers, die er een geheel eigen vorm van de islam op nahielden, een soort messianistische cultus rondom Fatima, de dochter van de profeet, nog eens aangevuld met elementen uit het joodse geloof en traditionele animistische en zoroastrische elementen.
In deze streek werden gedurende de eeuwen van islamitische overheersing met grote regelmaat verschijningen van de heilige moeder-godin gemeld, altijd gepaard met zonnemysterieën. Lucia, Jacinta en Francisco, de «drie kleine soefies», zouden die shiïtische cultus hebben gereanimeerd. Ze waren het werktuig van een groter mysterie dan ze zelf konden bevatten, is de overtuiging van deze socioloog. Het feit dat de orde van de Tempeliers in het vlak bij Fátima gelegen Tomar hun hoofdkwartier hadden (waar ze hun activiteiten, anders dan in de rest van Europa, ongestoord konden voortzetten) speelde volgens Espiríto Santo een belangrijke rol in de bewaren van de Moorse Fátima- cultus. Dat zou het echte geheim van Fátima zijn: «een geheim in een geheim binnen een geheim», zoals Espiríto Santo het uitdrukt.
Weer andere Fátima-exegeten, zoals de journalist Joaquim Fernandes in zijn studie Intervenção extraterreste em Fátima (1981), zien in de gebeurtenissen van 1917 een UFO-mys terie, met de H. Maagd van Fátima als een soort voorloopster van E.T. Een en ander zou verklaren waarom de rooms-katholieke kerk, nu de slag met het communisme gewonnen is, haar hele Fátima-project zo kwalijk op de tocht heeft gezet. Door de «onthulling» van het laatste geheim van zuster Lucia, die, inmiddels 93 jaren oud, in haar klooster in Coimbra nog regelmatig contact met haar Onze Lieve Vrouw schijnt te hebben, is de mystieke angel van het Fátima-mysterie er wel uit. De kracht van het geheim was aanzienlijk omnipotenter toen het nog niet uitgesproken was. Een strategische miskleun of boze opzet in naam van een nog nieuw geopolitiek project, bijvoorbeeld de oecumene van het rooms-katholieke geloof en de islam? De tijd zal het leren.