
In Mokusei! voert Cees Nooteboom een Utrechtse fotograaf op, Arnold Pessers, dertiger, wiens werk hem naar Japan voert. De novelle, die stamt uit 1982, begint met een beschrijving van de foto die Pessers níet genomen heeft. Après l’amour had de foto moeten heten, een bittere titel, zo blijkt al snel. Voor het laatst heeft hij met zijn Japanse geliefde geslapen, een liefde die hem al vijf jaar op de rand van de waanzin brengt. Vanaf het moment dat zij haar entree maakte als model voor zijn reportage was hij verloren. ‘Haar gezicht, en ook dat beeld was er onmiddellijk geweest, deed hem denken aan een sneeuwuil die hij ooit tijdens een nachtelijke rit in een noordelijk gebergte gezien had. Het dier was al uit de verte als een wit, angstaanjagend voorwerp zichtbaar geweest, en hij was, tastend naar de camera naast zich, langzaam gestopt op de verlaten landweg. Het witte masker stond recht naar hem toe gekeerd, een halve slag gedraaid op de romp en brandend uit twee ronde, gele ogen, afwerend en geheimzinnig – maar toen hij zo voorzichtig mogelijk uit de auto wilde komen was het dier met ratelende, trage slagen weggevlogen, nee, opgestegen.’ En wederom werd een foto niét genomen.
Mokusei! is het verhaal van een grote, onmogelijke liefde, die niemand ongedeerd achterlaat. ‘Liefde was tussen hen meestal een geluidloze gebeurtenis’, schrijft Nooteboom, ‘maar, hij wist er geen andere woorden voor, nooit zonder gevaar.’
In zijn laatste essaybundel, De stilte van het licht, wijdt Joost Zwagerman een beschouwing aan het werk van Rob Nypels, die in zijn woorden ‘een fluisterende wereld’ fotografeert. ‘Het lijkt alsof de fotograaf bevreesd is dat de dingen door zijn blik averij kunnen oplopen. Uitsluitend door te kijken kun je die dingen al beschadigen. Daarom kijkt hij heel zachtjes. De dingen kijken net zo zachtjes terug. Er mag niets stukgaan.’
Naar aanleiding van Nypels’ fotografie maakt Zwagerman een onderscheid tussen fotografen die overmeesteren en zij die zich láten overmeesteren. Nypels behoort duidelijk tot de tweede soort, en ik denk zomaar dat Pessers, de fictieve fotograaf van Nooteboom, ook van dit gilde zou zijn. Zwagerman stelt dat de fotograaf die bereid en in staat is zich te laten overmeesteren door de werkelijkheid in essentie in gelijke mate bereid en in staat moet zijn zichzelf uit te wissen. Een zelfopheffing die geduld vereist, oefening en, vooral, aldus Zwagerman, het uitschakelen van het ego. ‘De fotograaf moet geheel leeg zijn op het moment dat, vrij naar Louis Couperus, de directe omgeving vervuld raakt van “de mystiek der zichtbare dingen”.’
Het grootste deel van de fotografen die Zwagerman bijeenbracht voor zijn expositie Silence out loud behoort tot het andere type: zij die de werkelijkheid overmeesteren. De mystiek is daarmee niet weg; je zou kunnen zeggen dat deze fotografen de werkelijkheid hun eigen mystiek opleggen door de omgeving naar hun hand te zetten. Zo plaatst de Chinese fotograaf Chi Peng zichzelf in de fotoserie Mood Is Never Better than Memory op een onbewoond eiland, als een klein tijdloos figuur, verloren in de wereld. Zijn gemanipuleerde landschapsfoto’s, met veel water en lucht, zijn geïnspireerd op oude sprookjes, en zoals dat in sprookjes het geval is liggen utopie en nachtmerrie erg dicht bij elkaar.
Krachtig en sinister zijn ook de foto’s die Michiel Voet maakte voor zijn serie De onzichtbare man. Geïnspireerd door het doen en laten van de illegaal in Nederland verblijvende Mohammed vangt Voet een geïsoleerd bestaan in een aantal absurde en claustrofobische situaties. Op een letterlijk en figuurlijk uitvergrote manier laat hij zien hoe het eruitziet als iemand zich moet verstoppen, achter een masker, in een kast, hoe hij zijn spullen met zich meesjouwt. Let niet op mij, ik ben er niet.
In Self Portrait heeft de van oorsprong Russische, in Zweden woonachtige Nathalia Edenmont, zichzelf op haar doodsbed gefotografeerd, haar hand wordt vastgehouden door haar jongere alter ego Carolina. Een bezwerend beeld waarin de fotografe een traumatische gebeurtenis uit haar eigen leven, het aanzitten als veertienjarige aan het doodsbed van haar moeder, kantelt. De zelfbewuste blik in de lens van Carolina heeft een vervreemdend effect, het mysterie van de foto is de vraag bij wie de regie ligt.
In de portrettenseries van Desiree Dolron, Erwin Olaf, Koos Breukel en Rineke Dijkstra verraadt zich hun schatplichtigheid aan oude meesters. Het is een kwestie van lichtval, van enscenering, van het afdwingen van maximale theatraliteit. ‘Stilte’ is weliswaar ook in de hier verzamelde foto’s de gemeenschappelijke noemer, maar het is een stilte die alle aandacht opeist. Zoals het meisje ons onbewogen aankijkt in een van de portretten van de cyclus Xteriors van Desiree Dolron is ze breekbaar en onaanraakbaar tegelijkertijd. Zwagerman beschrijft in een van zijn essays een directe lijn tussen haar en de jonge edelvrouw die Petrus Christus in 1470 portretteerde. De controle van het licht en de digitale manipulatie bewerkstelligen sereniteit en tijdloosheid. Het geldt ook voor de andere foto’s uit Dolrons cyclus. Op eentje lijkt een vrouw elk moment uit het beeld te kunnen verdwijnen. Ze is van opzij te zien, een bijna spookachtige verschijning, die bij de geringste aanraking zich uit de voeten zou maken. Zwagerman zou haar beschrijven als iemand die wordt bepaald door het verlangen er niet te zijn. Wat hij in een van zijn essays over het werk van Hammershøi opmerkt – hij noemt deze schilder een van de inspiratoren van Dolron – geldt ook voor de foto’s van Dolron. Het zijn de kleuren, een beetje onbestemd, het is de leegte. Zwagerman heeft het over een kamer die door de bewoner stoïcijns de rug is toegekeerd, een leegte die zichzelf van de buitenwereld lijkt te willen afschermen. Leegte is bij Zwagerman verlatenheid, schaamte, rouw. In een lege kamer ziet hij geen belofte, of invulbaarheid. Stilte is bij hem geen rust, ze is geladen met naderend onheil.
‘Alles wat ik wilde was het schilderen van zonlicht op een muur’, citeert hij Edward Hopper.
Om vervolgens te constateren dat het schilderij waarin hij die ambitie waarmaakte, Sun in an Empty Room, het verdriet weerspiegelt van de achterblijver.
Op die manier, met zijn einde in mijn hoofd, wilde ik niet naar de door Zwagerman gekozen fotografie kijken, maar het blijkt niet goed vol te houden. Beauty is in the eye of the beholder, maar zo is het ook met lelijkheid. De foto’s die hij uitkoos – en waarom de zachte fotografie van Nypels er niet bij zit weet ik niet, de foto’s die hij zo treffend beschrijft als verbandgaas dat een waas om de wereld legt – worden gedomineerd door een bepaalde manier van wegkijken, verstoppen, de regie uit handen geven. Het op zich lieflijke portret dat Rineke Dijkstra maakte van een slapende jongeling – ‘Bart, 7 januari 1995’ – wordt in zijn ontstellende weerloosheid dat van een drenkeling. De iconische beeltenis van Gerard Petrus Fieret, fotograaf en excentriekeling, gemaakt door Koos Breukel, wordt een man die de wereld niet meer onder ogen wil komen en daarom met een pet zijn gezicht afschermt. Het beeld van de drenkeling van Rineke Dijkstra wordt geëchood in de foto van Desiree Dolron waarin een Jezusachtige figuur wordt opgedregd, weggesleept, ongetwijfeld te laat, gezien zijn gesloten ogen en slappe ledematen. De toenemende wanhoop van de wachtende jonge vrouw in Waiting Shenzhen van Erwin Olaf, die hele minutieus vastgelegde gang van verwachting naar ontsteltenis, lijkt het wachten op een doodvonnis te zijn geworden.
En dan is er ook nog de stilte na de storm. Gert Jan Kocken geeft het door Armando gemunte begrip ‘schuldig landschap’ een heel eigen leven door rampplekken te fotograferen, jaren nadien. Monumentaal en gedetailleerd, wat zo zijn eigen schoonheid met zich meebrengt. Maar ondertussen is die zee bij Zeebrugge natuurlijk niet anders dan een slapende moordenaar.
Het lichtpuntje, vooruit. Op de ochtend van 14 januari, in 2000, verzamelde de Nederlandse kunstenaar Fiona Tan vijftig grote, met helium gevulde ballonnen, bevestigde ze met koordjes aan een vest en liet zich door de enorme tros rode ballonnen kort optillen in de koude winterlucht boven het Amsterdamse Sarphatipark. Haar vlucht werd in foto’s en film vastgelegd door haar assistenten, en bleef niet onopgemerkt door de mensen die in het park wandelden. Voor Tan was het een droom die uitkwam, misschien terug te voeren op het als kind zien van de filmklassieker De rode ballon. De ballonnen tillen haar op, ze zweeft. Na een paar korte vluchten keerde Tan terug naar de aarde, maakte de ballonnen los en gaf ze aan de verbaasde toeschouwers.
One day I’ll fly away…
Het leek zo’n overzichtelijke klus voor Arnold Pessers, de fotograaf in Nootebooms Mokusei!: fotografeer een dame in een kimono tegen de achtergrond van de berg Fuji. Het werd een klus die met hem op de loop ging. De eerste keer dat ze op pad gaan en zij hem na een lange autorit zegt ‘There is Fuji-san’, ziet hij helemaal niets. Waar zij wijst ziet hij een plek die net zo leeg was als de rest van de hemel.
‘You must look very well.’
Dan ziet hij het: ‘In de leegte van de nog door smog versluierde hemel stond, zo licht als bijna niets, de vorm van de berg afgetekend, maar eerder zo dat het leek of juist de hemel het solide element was, en de berg een leegte daarin uitgespaard. Het had iets heel ijls, schimmigs, onbestaanbaars.’ Er overvalt hem een bevrijdende gedachte: dat hij het allemaal aan God kan overlaten, en zelf achterover kan leunen. De berg Fuji openbaart zich aan hem op te veel manieren. Er zijn duizend van zulke bergen, denkt hij op een zeker, wanhopig, moment. Steeds met die besneeuwde top, dat wel, maar soms lijkt het om de hemel te gaan, en dan weer om de aarde. Met zijn camera rent hij heuvels op, om door de bomen naar de berg te kijken, dan weer liggend vanaf het grasveld, turend over de donkere wateroppervlakte van een meer waarin hij zelf wordt weerspiegeld, ook dat nog. Potentieel mooie beelden, maar zo gauw hij zich er háár bij voorstelt helemaal niet. Langzaam daagt het hoe Pessers eraan toe is. Die berg, hij moet op de foto, maar op zo’n manier dat hij iets aan de vrouw zou toevoegen, een verlangen zou opwekken dat met haar verbonden zou worden zonder dat iemand die de foto zag meteen zou kunnen zeggen waarom. Die foto krijgt hij niet gemaakt.
Marja Pruis is redacteur van De Groene Amsterdammer en schrijver. Begin volgend jaar verschijnt haar nieuwe roman Zachte riten
Beeld: Desiree Dolron, Xteriors XVI, 2001–2013; Kodak Endura Print, 145 x 106cm. Bron Grimm Gallery, Amsterdam