Een liefdesbrief in spijkerschrift, het debuut van de Tsjechische schrijver Tomáš Zmeškal (1966), is het verhaal over een tragische liefde in communistisch Tsjechië. Josef is statisticus, houdt van Haydn (die hij zoveel humoristischer vindt dan Beethoven) en van Kveta, een meisje met een ‘gewone naam’ en buitengewone groene ogen. Als ze trouwen proberen ze samen een oude taal in spijkerschrift te ontcijferen, en krijgen ze een dochter, Alice. Het is begin jaren vijftig van de twintigste eeuw: de oorlog is achter de rug, de communisten hebben de macht stevig in handen en de staatsmachine werkt op volle toeren. Hynek, een oude vriend van Josef en een liefdesconcurrent, misbruikt de macht van de staat. Hij is ‘commissaris-referent’ en staat bekend als een van de wreedste beulen van het regime. Hij laat Josef martelen en tien jaar als politiek gevangene opsluiten. Zo weet hij Kveta onder druk te zetten opdat zij een sadomasochistische verhouding met hem aangaat. Na de Tsjechische Lente van 1968, die zo gewelddadig de kop is ingedrukt door de Russen, wordt Hynek aangesteld als docent ‘speciale ondervragingstechnieken’, gespecialiseerd in pijn.

Zmeškal legt met deze formidabele en ontroerende roman de vinger op de zere plek. Tsjechië heeft, net als de andere Midden-Europese landen, af te rekenen met twee traumatische perioden in de recente geschiedenis. Na de oorlog kwam de onderdrukking door het communisme. In de Tsjechische literaire traditie worden beide gebeurtenissen ook nog eens gezien door een absurdistische bril. De ontwikkelingen in Een liefdesbrief in spijkerschrift zijn humoristisch beschreven, op het droog-komische af, en tegelijk zo alledaags als in een roman van Bohumil Hrabal. Het eindeloze, typisch Tsjechische gepalaver, de absurde gesprekken, onder meer in een psychiatrische kliniek, en a-logische redeneringen maken Zmeškal tot een erfgenaam van Franz Kafka en Karel Capek. En dat is verbazend, omdat Zmeškal niet bepaald een doorsnee Tsjech is. Hij is zwart: zijn vader kwam uit Belgisch Congo en genoot politiek asiel in Tsjechië tijdens het bewind van koning Boudewijn I en in de jaren daarna. In zijn nieuwe roman, die hopelijk ook in het Nederlands vertaald wordt, gaat hij op zoek naar zijn vader in Congo. Zmeškal groeide op bij zijn Tsjechische moeder, studeerde Engels en doceerde literatuur in Londen. Hij weet zijn kennis van de wereldliteratuur en zijn door en door Tsjechische romanpersonages op soepele wijze met elkaar te combineren.

Want Een liefdesbrief in spijkerschrift is veel meer dan het verhaal van de tragische liefde tussen Josef en Kveta. Het boek barst bijna uit zijn voegen van de dromen, visioenen en toekomstverhalen, die allemaal op ingenieuze wijze verbonden zijn met de geschiedenis en het verval van Praag. Ieder hoofdstuk heeft zijn eigen toon; van een sprookje in een Duizend-en-één-nacht-achtige vertelling over onsterfelijkheid, en een wonderlijk verhaal over loslopende giraffen in het woud van Bohemen, tot sciencefiction in de duizelingwekkende geschiedenis van Albert Hegel. Hegel woont aan de rand van de woestijn, kweekt de mooiste planten en heeft zonder het te weten de genen van Adolf Hitler. Hij is het onderwerp van een bizar experiment: een onderzoek betreffende ‘de duiding en herkenning van het kwaad’. Zelfs zijn vrouw blijkt in dienst van de militaire organisatie die Hegels leven van a tot z regisseert en vastlegt. De woestijn moeten we vanzelfsprekend overdrachtelijk opvatten, daar in Midden-Europa.

Zmeškal pakt het verhaal van Josef en Kveta weer op na de val van de Muur. Er dendert dan ineens een nogal naïeve Engelse neef de roman binnen. De kleine Alice is al moeder, haar zoon gaat zelfs trouwen, en Josef en Kveta hebben zich niet met elkaar kunnen verzoenen na Josefs vrijlating en de onthulling van Kveta’s afschuwelijke geheim. De neef kan onbekommerd als buitenstaander Praag bewonderen. Hij brengt een bezoekje aan het ‘kasteel’, waar dan Václav Havel, door de stokoude tante Anna consequent ‘Koning Autoped’ genoemd, de scepter zwaait, en beschrijft de wonderlijke Tsjechische gewoonte van de kerstkarper.

Alle verhalen zijn subtiele spiegelingen van de zoektocht naar het kwaad: in iedere liefde, in iedere geschiedenis, achter ieder verhaal, zelfs het vrolijkste, schuilt wreedheid. Een speciale rol is er nog voor de beroemde astronomische Horloge, de toeristische bezienswaardigheid op het oude stadsplein in Praag. In de verre toekomst blijkt niemand meer te weten waar de tijd voor diende en hoe het mechaniek werkte. Zou de tijd dan toch alle wonden helen? En het kwaad definitief herkend en overwonnen zijn?