Na een licht surrealistisch uitstapje met Land zonder Sarah (2008) is Hans Münstermann weer terug bij zijn alter ego Andreas Klein, de babyboomer die inmiddels is aangekomen bij het zesde deel van zijn familieportret: Ik kom je halen als het zomer is. Deze keer maakt Andreas zich op om het verhaal van zijn oudste broer te vertellen. Joachim. Hij heeft op iedereen gelet, op zijn vader en moeder, zijn broers en zussen, zijn vrienden, maar niet op Joachim: ‘Ik heb hem niet goed waargenomen.’ De herinneringen aan Joachim zijn flets.
Münstermann vertelt Joachims verhaal in episodes in omgekeerd chronologische volgorde. Hij gaat terug in de tijd, van 2005 tot aan Joachims geboorte, in het oorlogsjaar 1941. De meest recente verhalen hebben een vrolijk slapstickgehalte, Andreas die Joachim naar het vliegveld begeleidt als Joachim ineens een groot keramiek beeld koopt van een zwarte Maria en dat niet door de douane krijgt, of Andreas die Joachim zo ver krijgt samen met hem een liedje te zingen op een feestje voor hun moeder. In de wat oudere verhalen zien we hoe hij steeds nét niet past in de wereld, hoe hij na 250 lessen zijn rijbewijs niet haalt.
Hij is onhandig, verlegen, steekt per ongeluk dingen in de brand. Volgens zijn moeder rende hij altijd de verkeerde kant op als het luchtalarm klonk, weg van de schuilkelder in plaats van er naartoe. De stijl is als vanouds münstermanniaans: korte degelijke zinnen, weinig poëtische opsmuk, heel Hollands.
‘Zijn vader maakt grapjes over de kleine pyromaan, maar zijn moeder kan er niet om lachen. Ze moet liefde tonen voor het leven dat ze gebaard heeft. Liefde. Elke dag is het raak. Elk uur is er weer iets raars. Een woord, een zin, een rekensom waar hij niets mee kan. Twee plus drie, Joachim. Hoeveel is dat? Maar Joachim hult zich in stilte. Alsof hij doof is, en blind en gevoelloos. Terwijl hij zo gewoon lijkt.’ (Het is opvallend hoe zeer de moeder van Andreas de romancyclus voor mijn gevoel domineert - Münstermann oversteeg zichzelf zo in de overtuigende vertelling van haar mislukte vlucht naar een leven buiten haar man en zeven kinderen, in de AKO-winnaar De bekoring (2006), dat het voelt alsof de moeder de diva van de reeks is, zij is zijn hoofdthema, het meest menselijke personage op het papier. Telkens als ze verschijnt of genoemd wordt gaat je aandacht naar haar uit, alsof je, excuus voor de WK-metafoor, naar een voetbalwedstrijd kijkt met tien onbekende spelers en Lionel Messi - het tiental zal statistisch het meeste balbezit hebben, maar je blijft op Messi letten. En daarmee kom je misschien ook bij het gevaarlijke van zo'n romancyclus: als het grote verhaal eenmaal verteld is, blijven de kleine verhalen dan nog overeind?)
Gaandeweg cumuleert de tragiek van Joachim - we lezen over iemand die tot verdriet van vooral zijn vader niet weet hoe hij zijn weg moet vinden in het leven. Iemand die zonder zijn familie hopeloos verloren zou zijn. (Wat is het lot van ‘de verschoppelingen’?, verzucht de vader pathetisch, die kort daarvoor geprobeerd heeft Joachim op een kunstacademie te krijgen. Uw zoon heeft speciaal onderwijs nodig, zegt de directeur ten einde raad. Kunstonderwijs lijkt mij juist heel speciaal, zegt de vader, ontroerend naïef). Door de tijd heen verdwijnt het drama van Joachim, en lijkt het boek in te zakken. Hoe verder we teruggaan, hoe meer blijkt dat Joachim het type kind is waar artsen vandaag gehakt van zouden maken, met alle mogelijke pillen en cursussen. En dat maakt alle vragen die Andreas bij zijn oudste broer heeft wat onzinnig; waarom snap je niet hoe Joachim denkt? Omdat hij een verstandelijke handicap heeft. Zijn mysterie is alledaags, of eigenlijk is het geen mysterie.
Maar Andreas blijft om Joachim heen draaien, daagt hem uit. Uit Je moet niet denken dat ik altijd bij je blijf (2001) weten we dat Andreas al op jonge leeftijd zo ver mogelijk van zijn familie probeerde te komen. En toch, en dat maakt de hele Andreas Klein-cyclus zo waardevol, houdt hij van ze. Zijn broers en zussen, hoe onhebbelijk ze ook kunnen zijn. Je leest het tussen de regels door. Ook van Joachim; hij krijgt nooit echt contact met hem, maar de liefdevolle interesse is altijd oprecht en geloofwaardig.
Juist door die liefdevolle blik lees je verder en kom je terecht in het geboortejaar 1941, als tussen het ‘krijgsgehuil’ de weeën bij moeder Klein beginnen. Münstermann beschrijft de moeilijke bevalling nauwgezet, in termen alsof het oorlog is - en dat is het ook. Bij elke arts vraagt moeder zich af of hij haar wel goed behandelt, omdat haar man Duits is. Angst en achterdocht hangen in de lucht en in haar buik. En zo past Ik kom je halen als het zomer is naadloos in de thematiek van de Andreas Klein-reeks: de levens van de kinderen worden getekend door de oorlog van de ouders. De geschiedenis is nooit achter ons. Het is een thema dat geen originaliteitsprijs verdient, maar Münstermann weet het eens te meer heel invoelend te illustreren.

HANS MÜNSTERMANN
IK KOM JE HALEN ALS HET ZOMER IS
Nieuw Amsterdam, 237 blz., € 16,50