In V.S. Naipauls roman Een weg in de wereld probeert de verteller het leven te reconstrueren van Leonard Side, een islamiet van Indiase afkomst in Port of Spain, Trinidad, die als lijkbezorger, bloemschikker en taartenopmaker zijn brood verdient. Geen reconstructie zonder verleden, zonder kennis van erfgoed en afkomst. Een weg in de wereld is een indrukwekkend literair exposé over wat de Britten (Sir Raleigh) en de Spanjaarden eeuwenlang in het Caribisch gebied hebben uitgespookt, maar Naipaul verliest zich nooit in platte verontwaardiging. Zijn roman bestaat uit een keten van vertellingen, die zodanig met elkaar worden verbonden dat de lezer geen algemeen verhaal krijgt voorgeschoteld maar een reeks persoonlijke geschiedenissen die inzicht bieden in wat de mens beweegt.
AAN HET SLOT van haar ‘proloog’ zegt de verteller dat zij dankzij documentenstudie in staat is om drie eeuwen van ontvolking gevolgd door twee eeuwen van herkolonisatie op Trinidad te analyseren. ‘Ik kan dat historische panorama schetsen. Maar ik kan niet echt een verklaring geven voor het mysterie van Leonard Sides erfdeel. De meesten van ons kennen de ouders of grootouders van wie ze afstammen. Maar we gaan steeds verder terug; we gaan allemaal terug tot het allereerste begin; in ons bloed, in onze botten en hersenen dragen we de herinneringen mee van duizenden mensen. (…) Wij kunnen alle karaktertrekken die we hebben geërfd niet begrijpen. Soms kunnen we vreemden zijn voor onszelf.’
Deze vertellersoverpeinzing, als opmaat tot een roman waarin de geschiedenis wordt omgesmeed tot hoogst particuliere verhalen, zou helemaal niet misstaan als motto voor Naipauls nieuwste boek Beyond Belief, dat pas over een half jaar in Engeland uitkomt maar nu al in het Nederlands is verschenen: Meer dan geloof: Islamitische reizen onder de bekeerde volkeren. Ook in dit boek gaat het over weggevaagde verledens en over mensen. Naipaul weet schijnbaar moeiteloos zeer indrukwekkende, schokkende en inzichtverschaffende levensverhalen te ontlokken aan de mensen die hij doelbewust bezoekt.
Overigens vind ik de Nederlandse titel heel ongelukkig. Liever had ik als titel Het geloof voorbij: Reizen onder tot de islam bekeerde volkeren gezien. De vertaling van Tinke Davids bevat ook verder te veel sporen van haastwerk. Ik vermoed dat de Engelse editie nog even op zich laat wachten omdat een degelijke redactie van Naipauls tekst een reeks herhalingen kan wegwerken.
Naipaul treedt met dit reisboek over Indonesië, Iran, Pakistan en Maleisië in zijn eigen voetsporen. In 1979 bezocht hij dezelfde landen en mensen al. Daar schreef hij Among the Believers (1981) over, een onderzoekend reisboek met een nog niet zo'n weloverwogen idee over de islam en het vermogen tot revolutie van deze godsdienst. In de proloog van Beyond Belief is Naipaul niet alleen heel duidelijk over zijn boek (over mensen met verhalen waarnaar de schrijver luistert en die hij nauwgezet navertelt) - een boek waarin de reiziger zich wat meer in de coulissen bevindt - maar ook over de islam: ‘Het is een godsdienst die imperiale eisen stelt.’ Het is typisch V.S. Naipaul om zo recht door zee te zijn. En het moet gezegd: de schrijver baseert zijn angstaanjagende bevindingen over de fundamentalistische islam in vier niet-Arabische, totalitaire staten - waar de islam als politieke staatsgodsdienst alles en iedereen zou willen dirigeren - niet op vooroordelen maar op dat wat de mensen vertellen en ervaren.
De kern van Naipauls betoog, dat de lezer volgt via terzijdes, korte historische intermezzi en onverbloemd commentaar, maar vooral via de vaak adembenemende levensgeschiedenissen van tot de islam bekeerde Aziaten, is dat de islam zijn gehoorzame volgelingen dwingt hun geschiedenis te vergeten en alle kaarten op het ‘heilige zand van Arabië’ te zetten, daar waar de heiligdommen van de islam zich bevinden.
Overal waar Naipaul komt en zijn waakzame blik laat rondgaan, ziet hij een verwoesting van het verleden. In Indonesië is het hindoeïstische en boeddhistische verleden vrijwel weggevaagd. ‘Het verleden, zonder schrift, zonder literatuur, vrat zichzelf voortdurend op.’ Hoe kunnen hele volkeren zich massaal tot één godsdienst bekeren? Misschien ‘wanneer de mensen geen idee van zichzelf hebben en geen middelen kennen om het verleden te begrijpen of te achterhalen.’
Maar uiteindelijk is geen enkel mens een blanco pagina die je naar - fundamentalistische - behoefte zou kunnen invullen. Naipaul noemt religieuze zuiverheid een waan, een imperialistische eis die voorbijgaat aan eeuwen traditie. Iedereen is cultureel gemengd - juist die constitutie maakt de mens tot zo'n ingewikkeld, boeiend wezen, dat op soms onvoorspelbare wijze omgaat met de demonen van vroeger.
WAT NAIPAUL via zijn gesprekspartners over bijvoorbeeld Indonesië te vertellen heeft, is veel meer dan de ijverige Nederlandse krantelezer in 1995 te weten kwam toen Indonesië zijn vijftigjarig bestaan vierde (al zit Naipaul ernaast als hij de door generaal Suharto georkestreerde massale moordpartijen onder PKI-leden in 1965 laat beginnen met een ‘heel serieuze communistische samenzwering’). En dan niet alleen over de verschillen tussen stad en land of tussen Sumatra en Java, over adat en islam, de totalitaire Suharto-staat, stille kracht, javanisme, godsdienstonderwijs, de nieuwe rijkdom, corruptie of technologie en islam. Ook over bijvoorbeeld polygamie en het leed dat dat brengt. Het is niet uit preutsheid dat Naipaul schrijft: ‘Het moslimpatroon van meervoudige huwelijken en gemakkelijke echtscheiding (was) niet alleen een kwestie van mannelijk libido (…); het leidde tot geschonden gezinnen. Het leidde tot een half-verweesde maatschappij.’ Het leidde tot een samenleving waarin een kind niet eens meer weet wie zijn vader is, laat staan dat zoiets als erfgoed of afkomst contouren kreeg.
Naipaul schrijft zeer behartenswaardige dingen over de taalvervuiling in Indonesië, die voor hem al onder Soekarno begon. Het land kan geen echt grote literatuur voortbrengen want waarlijke meesterwerken moeten het hebben van maatschappijen die ‘echte menselijke mogelijkheden’ te bieden hebben. Maar in Indonesië treft Naipaul een bevolking aan ‘die haar geschiedenis is kwijtgeraakt’ en die niet de middelen en de vrijheid heeft daarover te kunnen nadenken. Democratie betekent debat, maar er is geen enkel debat in Indonesië, geen confrontatie. De luidsprekers van de moskee staan steeds harder, het fundamentalisme rukt op, wat gepaard gaat met allerlei (kleding)voorschriften, gepropageerd via de staatstelevisie in de persoon van Imaduddin, Naipauls eerste gesprekspartner in Beyond Belief. Imaduddin had het in 1979 nog aan de stok met het Suharto-regine; in 1995 werd hij een van de islamitische kopmannen omdat deze Sumatraan van zijn oude Javaanse medegevangene Subandrio de houding van niet-confrontatie aanleerde.
De journaliste Widarti van het vrouwenblad Femina vertelt een veelzeggende parabel, die op alle eilanden bestaat, ‘over een zoon die op reis gaat en rijk en ontwikkeld wordt, en wanneer hij terugkeert naar zijn dorp, voelt hij zich vervreemd en maakt hij iedereen kwaad. En dan zegt de moeder iets, en dan verandert die jongen in steen. (…) De moraal is dat je als kind nooit de gevoelens van je ouders mag kwetsen.’
WAAR NAIPAUL werkelijk naar op zoek is in zijn formidabele nieuwe boek, is een oude geur van heiligheid die ergens in het Aziatische landschap is blijven hangen. Hij heeft oog voor de nai in Pakistan (een barbier die ook rituele plichten vervult) of de bomoh in Maleisië (een sjamanistische genezer) die het oeroude verleden van vóór de islam levend houden.
Af en toe, als hij flora en fauna van Indonesië, Iran of Pakistan onwillekeurig vergelijkt met die van Trinidad, vraagt hij zich af hoe het toch komt dat Trinidad geen heilige plaatsen kent, zoals bijvoorbeeld India die heeft. ‘Vaak had ik het gevoel dat het klimaat de geschiedenis en de mogelijkheden had weggebrand.’ Maar dat prille inzicht hield geen stand. Mensen die heel intiem omgaan met de gedachte aan de heiligheid van hun aarde, zullen die heiligheid nooit ruïneren. Een van de grootste vloeken van de Nieuwe Wereld is nu juist die afwezigheid van dat gevoel van heiligheid. En Naipaul ziet dat de islamitische fundamentalisten alles willen wegvagen wat aan die godsdienst voorafging. Ze zijn, net als maoïsten of de Rode Khmer, tegen het verleden en de geschiedenis.
De Iraanse islamitische revolutie van 1979, toen de westers georiënteerde sjah werd verdrongen door ayatollah Khomeiny, was er een van bloed en bestraffing, van oorlog (tegen Irak) en onderwerping, van marteling en moord. George Orwells Big Brother-creatie is springlevend in Iran en waart rond in een helikopter die niet alleen de hijab- en tsjador-voorschriften in de gaten houdt of de verordeningen in de hadith, de tradities die met de profeet te maken hebben. Naipaul registreert die aanwezigheid zonder verontwaardiging, het is meer zijn manier van kijken en beschrijven - zeer nauwkeurig, met oog voor het detail (de bloedfontein in het Khomeiny-mausoleum!) - die de lezer meesleept en in verbijstering brengt.
De verhalen van de oorlogsveteraan Abbas bijvoorbeeld, over de verschrikkingen van de achtjarige oorlog tussen Iran en Irak, beklijven. Maar ook het verhaal van Paydar maakt indruk, hoe hij als lid van de communistische Tudehpartij de Khomeiny-dictatuur omhelsde, erdoor werd doodgedrukt en levenservaring opdeed. ‘Ik bedacht dat mensen een veel te ingewikkeld karakter hebben om zich eenvoudig te laten leiden door een paar leuzen. Vanbinnen zijn we vervuld van hebzucht, liefde, vrees, haat. We dragen allemaal onze eigen geschiedenis, ons verleden met ons mee. (…) Revoluties hebben al die individuele verschillen altijd genegeerd.’
Tot die constatering van diversiteit onder mensen komt ook Shahbaz, ex-kostschoolstudent in Engeland, ex-marxist, ex-guerrillastrijder in het Pakistaanse Baloetsjistangebergte. Zoals de fundamentalisten denken dat de mens een transparant wezen is dat leeg en zuiver gemaakt moet worden zodat het geloof er zonder moeite ingegoten kan worden, zo dachten de linkse ideologen met hun handvol simpele leuzen dat de Baloetsji-nomaden - boeren in de bergen - ook een leeg vel waren dat ze konden beschrijven met hun ideologie. Naipaul luistert intens naar het relaas van Shahbaz, die tien jaar lang guerrillastrijder was, en hij vindt het vreemd dat Shahbaz nergens over tijd, water, landschap en stamleden spreekt.
HET ZIJN DE hiaten in de verhalen van zijn gesprekspartners, dat wat bewust of onbewust verzwegen wordt, die essentieel zijn in Beyond Belief. Naipaul is er steeds op uit om dat wat weggewist dreigt te worden, ter sprake te brengen. Het geloof, welk geloof dan ook, zou een zaak van het particuliere geweten moeten zijn, maar de religieuze staat die Pakistan bijvoorbeeld is, heeft daar geen boodschap aan, die wil per se iedereen over één kam scheren en de geschiedenis zo aanpassen dat het heden klopt. Daarom verzinnen heel veel Aziaten Arabische voorouders en tooien ze zich met een Arabische naam, waardoor men nog meer vervreemd raakt van het werkelijke verleden.
Naipaul gaat zo ver deze verminking van de eigen geschiedenis en het negeren van de eigen, oorspronkelijke bevolking, een neurose te noemen die het wereldbeeld laat verschrompelen. De afsplitsing van Pakistan van India in 1947 heeft het land dan ook geen goed gedaan: ‘India, dat beschikt over een intelligentsia die met grote sprongen toeneemt, breidt zich uit in alle mogelijke richtingen. Pakistan, dat uitsluitend het geloof verkondigt, en dan nogmaals het geloof verkondigt, krimpt voortdurend.’
Alle landen die V.S. Naipaul bezocht, hebben iets gespletens. Enerzijds is er de terreur van de staatsgodsdienst, die iedereen wil gelijkschakelen, anderzijds bestaan er nog steeds rudimenten van heel vroeger, restjes van wat ooit een oorspronkelijke identiteit was. In Beyond Belief laveren Naipauls gesprekspartners tussen dat verleden en het kannibalistische heden in.
Hoogtepunt in het boek is het verhaal dat een zoon over zijn schizofrene Maleisische vader vertelt, de toneelschrijver Syed Alwi. Zijn geest brak door te hard studeren (op zijn eenentwintigste was hij al magistraat) en te intens geloven. Maleisische mensen hebben een uitdrukking voor grote geesten die het onder grote druk begeven: gila-isin. Het indrukwekkende verhaal over deze toneelschrijver, afwisselend levend in de echte wereld en in de wereld van zijn verstoorde geest, is emblematisch voor alle vertellingen die Naipaul in Beyond Belief heeft verzameld. Stuk voor stuk zijn het vertellingen van mensen tussen wal en schip, Aziaten die hun anker kwijt zijn. Het verleden is voor hen niet iets om te koesteren omdat er geen vroeger meer is.
Het verleden is een wond geworden, zoals Naipaul het omschreef in A Turn in the South (1989), het veel te onbekende reisboek waarin hij het Diepe Zuiden van de Verenigde Staten onderzoekt. Het is die wond waarop Naipaul zonder aarzeling zijn vinger legt. En het is de lezer die de pijn voelt, pijn om zoveel bloed dat de ‘infanteristen van Allah’ vergieten.