MENNO TER BRAAK pleegde zelfmoord op 14 mei 1940, enkele uren nadat Nederland had gecapituleerd voor het oppermachtige Duitse leger. Hoewel nog altijd niet zeker is of zijn naam voorkwam op een Fahndungsliste van de SD, staat vast dat als Ter Braak er geen einde aan had gemaakt, hij vroeg of laat door de Duitsers zou zijn gearresteerd. Niet alleen was hij een vooraanstaande en spraakmakende intellectueel, en die werden bij bosjes ‘gegijzeld’, ook had hij zijn nek uitgestoken als bestrijder van het fascisme. In tal van geschriften had hij het nazisme aangeklaagd en hij was een bekend lid van het in 1936 opgerichte ‘Comité van Waakzaamheid van anti-nationaalsocialistische intellectuelen’.
Na de oorlog gaf de zelfgekozen dood van de jonge Ter Braak — hij was pas 38 jaar — hem het odium van martelaar voor de goede zaak. Een groot bewonderaar als H.A. Gomperts schreef dat hij was gestorven ‘als een Romein’. Voor velen gold hij als een intellectuele heilige, of zelfs een heilige intellectueel.
Uiteraard weerklonken in dit plechtige requiem van tijd tot tijd ook schrille tonen. Zo mocht W.F. Hermans graag tegen het heilige huisje trappen dat de Terbrakianen hadden opgetrokken. Bijvoorbeeld door te beweren dat de Duitsers Ter Braak helemaal niet hadden willen arresteren en dat de bezetting de bewonderde intellectueel eigenlijk heel goed was uitgekomen, omdat die ‘een onbewust verhoopte goede gelegenheid’ tot zelfmoord bood. Volgens Hermans was Ter Braak ‘uitgeschreven’ en was dit een mooi moment om er waardig tussenuit te knijpen. Deze onzindelijke insinuatie van Hermans werd door Jeroen Brouwers overgenomen in diens boek over zelfmoord in de Nederlandse literatuur. Speelden Hermans en Brouwers vooral op de man en niet op de bal, vanaf de jaren zestig kwam er vanuit keurige academische kringen ook steeds meer kritiek op Ter Braak. In het literaire tijdschrift Merlyn van J.J. Oversteegen en Kees Fens werd een structuralistische en formalistische literatuurkritiek gepropageerd, die niets moest hebben van de personalistische aanpak van Forum, het tijdschrift van Ter Braak en Du Perron.
Ook aan Ter Braaks reputatie als bestrijder van het fascisme werd gaandeweg steeds meer geknaagd. Door het modieuze marxisme aangeraakte jongeren kwamen erachter dat Ter Braaks antifascisme van wel heel bijzondere snit was geweest. Zoals zo veel intellectuelen in de jaren dertig hield Ter Braak er elitaire denkbeelden op na. Terwijl we tegenwoordig het fascisme over het algemeen zien als iets wat diametraal tegenover de democratie staat, zag Ter Braak het ‘als een afvalproduct van die democratie; het is de democratie doorgetrokken in haar valse consequentie van “Gleichschaltung”.’ In de jaren zestig en zeventig, toen ‘demokratisering’ gold als toverwoord dat aan alle misstanden een eind zou maken, was dit vloeken in de kerk.
Toch werd Ter Braaks naam meestal met ontzag genoemd. Van Gomperts, Henk van Galen Last en andere Terbrakianen werd gezegd dat ze geen bladzijde konden schrijven zonder de grote meester te noemen, te citeren of te parafraseren. Henk Hofland had het over een sekte van publicisten die ‘in Menno’ was, en waarvan je de leden aan hun proza kon herkennen, zoals je ‘een kleptomaan kunt herkennen aan zijn uitpuilende zakken’.
DE REEDS GENOEMDE toneelcriticus en hoogleraar H.A. Gomperts nam in het gezelschap van Terbrakianen een vooraanstaande plaats in. Hij had Ter Braak immers nog gekend en bovendien menig doorwrocht essay over hem geschreven. Als Ter Braaks reputatie weer eens bezoedeld werd, behoorde Gomperts steevast tot diens verdedigers. En toch knaagde er iets, toch was er iets in de nalatenschap van Ter Braak dat Gomperts niet lekker zat. In het ontwerp voor een voorwoord bij zijn postuum verschenen maar onvoltooid gebleven boek Een kern van waarheid schrijft Gomperts: ‘Er zijn waarheden die we liever niet zien. Ze zwerven rond, ze komen soms binnen ons gezichtsveld, maar dan kijken we gauw een andere kant op.’ In zijn geval bestond die onaangename, onacceptabele en daardoor verdrongen waarheid uit het antisemitisme van Menno ter Braak.
Op verschillende plaatsen in de publicaties van Ter Braak en in de briefwisseling met Du Perron komen opmerkingen voor waarin negatieve eigenschappen van bepaalde personen worden gekoppeld aan hun joodse afkomst. Na de oorlog heeft de slagschaduw van Auschwitz dit soort opmerkingen wel erg donker gekleurd, maar het zou natuurlijk onzin zijn om iedereen die zich hier ooit aan dergelijke vooroordelen bezondigd heeft te beschouwen als pleitbezorger van genocide. Tegelijkertijd is het onzin te ontkennen dat het antisemitisme in die jaren, ook in geleerde kringen, wijdverbreid was.
Hoewel Van Galen Last, als bezorger van de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron, de meeste antisemitische opmerkingen geschrapt heeft, was het onmiskenbaar dat deze gerespecteerde intellectuelen er abjecte denkbeelden over joden op nahielden. Dat van dit antisemitisme nooit veel ophef is gemaakt, komt volgens Gomperts omdat de meeste mensen, inclusief hijzelf, de teksten van Ter Braak nogal ‘struisvogelig’ lazen. Ze wilden het niet zien.
Bij Gomperts, die aan de jodenvervolging ontkwam door in 1940 naar Engeland te vluchten, bleven de onverteerbare opmerkingen van Ter Braak als een steen op zijn maag liggen. Na zijn afscheid als hoogleraar in 1981 besloot hij te onderzoeken hoe het in hemelsnaam mogelijk was dat iemand die zo intelligent was en die het antisemitisme van de nazi’s had bestreden, dit soort onzin had verkondigd. Jarenlang werkte hij aan een grote studie over de geschiedenis en achtergronden van het antisemitisme van belangrijke schrijvers en denkers. In dit boek, dat De jodenhaat van de weldenkenden zou moeten heten, wilde hij erachter komen waarom bijvoorbeeld Erasmus, Voltaire, Nietzsche, Dostojevski, Paul Valéry, T.S. Eliot, André Gide, en dus ook Ter Braak en Du Perron, zo’n hekel aan joden hadden. Dit werk dijde zo uit dat hij uiteindelijk besloot terug te keren tot de aanleiding van zijn belangstelling: Ter Braak. Bij zijn dood, in 1998, was het boek onvoltooid.
Het op de pagina’s hiervoor afgedrukte hoofdstuk uit Een kern van waarheid bevindt zich in het midden van het boek. Het is het eerste hoofdstuk van het tweede deel, waarin het denken van Ter Braak centraal staat. Hoewel hij bij zijn aantreden als hoogleraar fel had uitgehaald naar de formalistische tekstkritiek van Oversteegen en Fens, is het hoofdstuk ‘Een kern van waarheid’ een schoolvoorbeeld van close reading. Met enorme precisie rafelt Gomperts die cruciale passage van Ter Braak uiteen, en laat hij zien dat hier meer aan de hand is dan onschuldig gestoei met paradoxen.
Wie bekend is met het werk van Ter Braak herkent in het slot van dit hoofdstuk, de dialoog tussen Jekyll en Hyde, ongetwijfeld het begin van Van Oude en Nieuwe Christenen. Daar zette Ter Braak een in hem levende paradox zelf om tot een dialoog. Dat Gomperts dat hier ook doet, is meer dan een parafrase. Het sluit immers aan bij een gedachtegang die hij in de eerste honderd bladzijden van zijn boek ontwikkeld heeft. Centraal in dit eerste deel staat het psychische verschijnsel van de ‘gespletenheid’. Hierbij doelt Gomperts niet op het feit dat ieder mens regelmatig tegenstrijdige gevoelens kent, het gaat hem om die gevallen waarin een mens bestaat uit twee, zeer verschillende persoonlijkheden. Als voorbeelden noemt hij de brandweerman die tevens pyromaan is. In de meeste gevallen leven die persoonlijkheden langs elkaar heen, ontwijken ze elkaar, en blijft het conflict uit. Als ze echter met elkaar overhoop blijven liggen, is duidelijk sprake van een gespleten persoonlijkheid.
Bij deze schizofrenie lijkt het volgens Gomperts alsof ‘de ene helft beheerst wordt door het oeroude reptielenbrein dat geen wet erkent, terwijl de andere wordt geleid door menslievende gevoelens, die een plaats gevonden hebben in de evolutionair nog jonge hersenschors’. Zo is het mogelijk dat in een humanist soms een sadist schuilt, of in een cynicus een zendeling. In elk geval speelt haat een grote rol bij de gespletene, want de ‘kwade’ helft kan zich op alles en iedereen richten, terwijl de ‘goede’ helft het andere deel van de persoonlijkheid haat, en dus zichzelf. En die zelfhaat richt zich ook weer op anderen, omdat die hem iets ontzeggen.
Om de gevolgen van deze gespletenheid te tonen neemt Gomperts behoorlijk wat ruimte. Hij begint bij Homeros en steekt vervolgens van wal met een uitgebreide theologische excursie, waarin hij betoogt dat de god van de joden en de christenen ook een gespleten persoonlijkheid is. Die gespletenheid is zichtbaar in onze moraal, die niet zelden gebaseerd lijkt op twee onverenigbare normsystemen. Om de spanning die deze schizofrenie met zich meebrengt te beteugelen, beschikken we over de mogelijkheid van verdringing. In feite is dit volgens Gomperts op twee manieren mogelijk: door ‘zelfverminking’ en ‘zelfbeheersing’. In beide gevallen echter kan de spanning te hoog oplopen, waardoor de ketel barst. Gomperts ziet in dit verschijnsel, waarbij de haat wordt gevoeld als bevrijding, de oorzaak van vele uitbarstingen van geweld, zoals de moord op de joden en de bloedbaden in Cambodja, Joegoslavië, Algerije en Rwanda.
De nette helft van de persoonlijkheid heeft doorgaans grote moeite met deze haatgevoelens, en tracht ze daarom vaak te rationaliseren. Als er bijvoorbeeld al eeuwenlang een grote haat tegen de joden bestaat, dan zal er met die joden wel iets aan de hand zijn. Maar, vervolgt Gomperts, als dat zo is, dan volgt uit het feit dat door de eeuwen heen vrouwen zijn verkracht, ook dat er met vrouwen wel iets aan de hand zal zijn. Dat is ook precies wat een verkrachter altijd beweert voor de rechter: de vrouw gaf ‘aanleiding’. Antisemieten hebben daarom ook altijd veel energie gestoken in het verzamelen van ‘bewijzen’, die zouden moeten aantonen dat joden ‘aanleiding’ tot jodenhaat hebben gegeven.
Eeuwenlang vreet het verhaal van de jodenhaat zich door de Europese beschaving heen. Maar met de Verlichting doet nóg een verhaal zijn intrede, het humanitaire evangelie van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’. Deze veldwinnende gedachte leidt er onder meer toe dat tijdens de Franse Revolutie de joden eindelijk burgerrechten krijgen. Gomperts wijst er echter op dat het merendeel van de Verlichtingsfilosofen, Voltaire voorop, ‘erin slaagde hun mooie beginselen te combineren met vasthouden aan een fanatieke jodenhaat, die leek toe te nemen naarmate zij meer gehoor vonden voor hun humane theorieën’.
Om deze gespletenheid, die in zijn ogen ook bij Ter Braak heel duidelijk aanwezig was, zichtbaar te maken, gebruikt Gomperts de klassieke parabel The Strange Case of Dr Jekyll and Mr Hyde van R.L. Stevenson. ‘De Hyde in Voltaire is geneigd om de joden te vervolgen, op de brandstapel te brengen, maar Jekyll verbiedt dat, zodat zijn haat verhaal blijft. Anderzijds is Jekyll bereid te pleiten voor het toekennen van gelijke rechten aan de joden, maar dit laat Hyde niet toe, zodat de humane bejegening die hij voorstond, eveneens een verhaal blijft, op zijn best “tolerantie”.’ Bij Voltaire bleven Jekyll en Hyde elkaar in evenwicht houden, maar heel vaak, bijvoorbeeld in de jaren 1870-1945 zien we dat Hyde losbreekt en Jekyll het nakijken heeft.
NADAT HIJ IN drie uitgebreide hoofdstukken aandacht heeft geschonken aan Nietzsche — misschien een antwoord op het verwijt van sommige critici dat Gomperts niets van Nietzsches invloed op Ter Braak had begrepen — komt Gomperts in het hoofdstuk ‘Een kern van waarheid’ eindelijk toe aan het antisemitisme van Ter Braak. Hoewel het tweede deel van het boek net als het eerste onvolledig is, en ook het verbindende deel ontbreekt, weet Gomperts in de laatste negen hoofdstukken heel aannemelijk te maken dat ook Ter Braak een gespleten persoonlijkheid was. Waarbij de Hyde in hem voortdurend door het beschaafde en humanistische verhaal van dr. Jekyll heen praatte en allerlei abjecte opvattingen ventileerde. Wat op het eerste gezicht bij Ter Braak niet meer is dan een eindeloos, en voor velen uiterst vermoeiend spel met begrippen en paradoxen, is volgens Gomperts een strijd tussen ‘de twee politieke tegenstanders die samen Menno ter Braak vormen’. Het dédain waarmee Ter Braak over de parlementaire democratie sprak, zijn herhaaldelijk geformuleerde weerzin tegen de Déclaration des Droits de l’Homme et du Citoyen, waarmee velen die Ter Braaks antifascisme bewonderden zo’n moeite hadden — dat alles komt uit de koker van mr. Hyde. Tot 1935 had deze in Ter Braak de overhand, daarna mocht ook de humanistische dr. Jekyll een woordje meespreken, al verstomde Hydes haat tegen de Franse Revolutie en het zich emanciperende volk niet. Dat gold ook voor zijn antisemitisme. Gomperts stelt het heel hard: ‘De ergernis die de leus “vrijheid, gelijkheid en broederschap” bij Ter Braak had opgewekt, kwam niet alleen voort uit zijn angst voor de “opstand der horden”, die het intellectuele klimaat van de jaren twintig en dertig had aangetast, niet alleen uit zijn snobistische afkeer van “de middenstand, die gelijk wil hebben”, maar ook uit een diepgeworteld racisme.’
Iedereen die Ter Braak, ondanks al zijn gebreken, nog steeds zag als een serieus en respectabel intellectueel moet zich bij dit citaat wel de ogen uitwrijven. Racisme? Gaat dat niet wat ver? Gomperts heeft er duidelijk zelf ook moeite mee gehad, maar als we zijn definitie van racisme aanvaarden, dan leveren de talloze voorbeelden die hij van dit racisme geeft het onomstotelijke bewijs. Volgens Gomperts is racisme ‘de gewoonte, die vaak een verslaving is, (…) om menselijke verschillen, die overal voorkomen, klakkeloos toe te schrijven aan rasverschillen, echte of imaginaire, waarmee de racist vooraan in zijn bewustzijn voortdurend bezig is’. Bij de gespleten Ter Braak was het steeds mr. Hyde die, terwijl de erudiete en fatsoenlijke dr. Jekyll zijn verhaal deed, hoorbaar deze racistische flauwekul fluisterde.
Het betoog van Gomperts, dat men niet anders kan lezen dan als een uiterst pijnlijke vadermoord, is zeer dwingend. Zijn argumenten lijken erg overtuigend, maar het hele verhaal staat of valt natuurlijk wel met de vraag of men de notie van ‘gespletenheid’ aanvaardt. En waar komt trouwens bij Ter Braak die gespletenheid vandaan? Het antwoord dat Gomperts geeft is niet erg politiek correct, maar ook een beetje afgezaagd: het is Ter Braaks verdrongen homoseksualiteit. Niet dat hij alle homo’s wil beschuldigen van antisemitisme, maar volgens hem is er wel reden ‘om aan te nemen dat mensen die homoseksualiteit als verhaal beleven, maar zichzelf de werkelijkheid ervan verbieden (bewust of onbewust), zich gemakkelijk aan antisemitisme kunnen overgeven. Zij immers behoren tot de “gespletenen” die zelfhaters zijn en die verlichting kunnen vinden voor het lijden aan die haat door hem op anderen te richten.’
Of men het met Gomperts’ argumentatie eens is of niet, Een kern van waarheid is niet alleen een mooi maar ook een belangrijk boek. Wie het gelezen heeft zal, al heeft hij kritiek op bepaalde veronderstellingen van Gomperts, Ter Braak nooit meer zo kunnen zien als voor die tijd. Over het graf heen heeft Gomperts het standbeeld van Ter Braak omvergetrokken. In de brokstukken valt echter nog genoeg te vinden dat de moeite waard is.