In het eerste hoofdstuk van zijn Simple Storys: Ein Roman aus der ostdeutschen Provinz laat Ingo Schulze het echtpaar Renate en Ernst Meurer uit het stadje Altenburg begin 1990 een busreis naar Italië maken. Met hun door een reisbureau in München vervalste passen gaan ze op weg. Ze zijn verward over het feit dat je in Italië de ene voet ook gewoon voor de andere zet. En verbaasd over de geuren van lege bierglazen en van de benzine die verspreid wordt door de krakkemikkige bus. Gelukkig kunnen ze er ook even de vertrouwde geur opzuigen van aardbeien, die ze uit hun eigen volkstuintje kennen: ‘Hier rook immers alles anders.’ In zijn Wende-roman uit 1998, waarvan nu de Nederlandse vertaling Simpele Story’s is verschenen, schildert Schulze in 29 fragmenten uit het alledaagse leven hoe gedesoriënteerd de DDR-burger rondliep tussen 1990 en 1997. En hoe hij zich met veel vallen en opstaan opnieuw leerde oriënteren. Zijn Altenburgers, de bewoners van een kleine stad in de buurt van Leipzig, redderen en dromen, prutsen en klungelen zich met een enorme levensdrang een weg door de harde nieuwe wereld waar de wetten van de markt heersen. Die wetten kun je zelfs horen. ‘Om iets heel simpels te noemen’, zegt Ingo Schulze, ‘de Oost-Duitser werd vlak na de Wende geregeld bijna omvergereden. In de DDR hoefde je nooit op te kijken als je ging oversteken, je hoorde de auto’s al van verre aankomen.’ Zijn er geuren of geluiden die je bent gaan missen? ‘Nee.’ Smaken wellicht? Bezoek je de ‘Ostshop’ wanneer je in Altenburg bent, dat winkeltje op de markt met oude DDR-producten? ‘Die is niet zo aan mij besteed. Ik heb weinig last van nostalgie.’ IN DE DUITSE VERSIE van ‘Simple Storys’ zitten verscheidene woorden en uitdrukkingen die ik niet ken. Is dat DDR-jargon of is het streektaal? ‘Het is Saksisch dialect. Dat de woordenschat van de DDR verloren gaat, vind ik ook al niet erg. Dat is een natuurlijk proces, er komen allemaal andere, nieuwe uitdrukkingen. En het wordt dit keer tenminste niet door de staat gedirigeerd. Ik ben opgegroeid in Dresden, daar spreekt men Saksisch. Altenburg, waar ik rond de val van de Muur woonde, ligt zo'n beetje op de grens van dat taalgebied. Ik had nog veel meer Saksisch in het boek willen stoppen, maar zoiets klinkt al snel cabaretesk, alsof je de personages belachelijk wilt maken. Duitse schrijvers wagen zich liever niet aan dialect. Alfred Döblin is met zijn Berlin Alexanderplatz, waarin het plat-Berlijns zo prachtig is verwoord, de enige literator die er goed mee wegkwam.’ In West-Duitsland heeft men veertig jaar lang geen Saksisch meer gehoord. Dat vindt men vast een raar taaltje. ‘Ja, dat speelt ook een rol in mijn terughoudendheid. Weet je waarom er altijd zoveel Saksen in Berlijn werden gearresteerd? Dat is een mop uit de DDR. Stonden ze voor het Palast der Republik en dan zeiden ze tegen elkaar, met zo'n zachte medeklinker: “Gucke mal, so ein Ballast.” In het echt is het imago van de Saksen juist sterk bepaald door het feit dat ze tijdens de Weimar-republiek zo rood waren. Walter Ulbricht en veel andere kopstukken van de SED kwamen uit Saksen. Dus als je in Berlijn, hoofdstad van de DDR, Saksisch hoorde praten, kon je ervan uitgaan dat je met een partijfunctionaris van doen had. In onze familie was niemand partijlid. Maar ze wilden ook niet weg uit de DDR. Er was een zekere distantie tot de staat. Mijn moeder is arts, mijn vader fysicus. Ze zijn al snel gescheiden; ik ben door mijn moeder opgevoed. Ik heb een traditioneel-brave DDR-schoolloopbaan doorlopen. Al na anderhalf jaar dienstplicht kon ik aan mijn studie filologie in Jena beginnen. Een groot voorrecht was dat, want normaal zat je drie jaar in dienst. Ik heb ooit tegen mijn moeder gezegd: “Voordat ik dertig ben, heb ik Parijs gezien.” Ze keek me aan: “Arme jongen, dat lukt je nooit.” Ik was bijna 28 toen de grens openging, en toen heeft ze mij en mijn vriendin een busreis naar Parijs geschonken, zo'n vreselijke weekendtrip. Ik ben ook zelf gaan reizen. Maar ik vond West-Berlijn niet bijzonder leuk of het Zwarte Woud bijzonder mooi. Mijn Urerlebnis was een “klassieke” reis naar Italië. Tijdens mijn studie zat ik altijd gebogen over de kaart van Rome. Als je er bent, snap je in vijf minuten wat je in vijf jaar niet kon begrijpen. Ik ben nog jong genoeg, stel je de bitterheid van een kunsthistoricus van vijftig voor, die voor het eerst naar Rome kan: “Die Schweinehunde, die wollten nicht dass ich das sehe.”’ WANNEER IS jouw ‘kritische fase’ begonnen? ‘Ik ben pas eind september 1989 actief geworden in de protestbeweging, toen ik als dramaturg werkte bij het theater van Altenburg. De plaatselijke milieubeweging was al vanaf 1987 actief in het “verzet”, wat ik zeer bewonder, want dat was niet ongevaarlijk. Het is vreemd, maar nu ik met veel plezier in Berlijn woon, ben ik heel erg bezig met wat zich afspeelde in de zomer en herfst van 1989, de maanden voor de Wende. Toen ik Simple Storys schreef, was ik daar nog niet toe in staat. Ik ben al aangenaam verrast dat het me gelukt is om over de eerste tijd ná de val van de Muur te schrijven. Maar wat eraan voorafging, lag emotioneel nog te dichtbij, denk ik. En nu eigenlijk nog. Begin oktober '89 was ik bij de protesten in Leipzig. Ik was bang dat ze zouden gaan schieten. De machthebbers hadden namelijk net hun steun betuigd aan het gewelddadige Chinese ingrijpen op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking. Die slachtpartij was tegelijkertijd een belangrijk motief om mee te doen. Mijn toenmalige vriendin en ik hadden de koelkast in Altenburg extra gevuld voor haar dochter en een bevriende actrice de sleutel van het appartement gegeven. We wisten echt niet hoe het zou aflopen. Maar er kwam zo'n massa op de been, er heerste zo'n mooie, uitgelaten stemming. Van: hé, jij ook hier? Een ware coming out. Een week later was ik in Berlijn op een bijeenkomst van theatermensen uit het hele land. In de DDR waren het theater en de kerk de enige vrijplaatsen. Gregor Gysi, de huidige leider van de PDS, zat op de tribune. Die kraamde zo'n onzin uit: we moesten begrip hebben voor de politie en de soldaten, en hij vond dat de demonstraties officieel moesten worden aangevraagd. Toen kwamen we op het idee om in elke stad waar een theater was voor 4 november een officiële demonstratie aan te melden. Omdat de intendant van mijn theater in Altenburg niet mee wilde doen, ben ik zelf met enkele vrienden naar de politie gegaan. De agenten schoten in de lach. Ze overhandigden ons zo'n formulier voor officiële manifestaties, met vragen als: hoeveel muzikanten treden er van hoe laat tot hoe laat op, hoeveel deelnemers verwacht u? Het mocht niet op 4 november, maar ze konden het niet tegenhouden. Twintigduizend mensen kwamen op de been in Altenburg - een stadje van vijftigduizend inwoners. Ze liepen langs de gebouwen van de regionale SED-leiding en riepen: “Schämt euch was! Schämt euch was!” Ik was zo naïef. Op 11 november, toen ik de demonstratie officieel pas mocht houden, was de grens al open. Daar had ik de pest over in, want veel mensen waren onmiddellijk inkopen gaan doen in het Westen. In mijn toespraak riep ik nog: “We zijn niet voor Daimler-Benz en niet voor Messerschmitt de straat opgegaan.” Ik dacht: we gaan een mooie DDR opbouwen. Het mocht niet in een parlementaire democratie eindigen! Basisdemocratie, dat hadden we nodig! Ik had werkelijk geen notie dat het zo zou aflopen met de DDR. Kort erna heb ik vanuit Neues Forum een klein weekblad opgezet. Die beweging zelf ging snel tenonder, al in januari 1990 had ze bijna alle terrein verloren aan de SPD. En in februari landde de CDU in Oost-Duitsland en wilde men niets meer van de sociaal-democraten weten.’ NET ALS DE MENSEN in Simple Storys krijgt de lezer van dat boek pas langzamerhand enige grip op de samenhang van de gebeurtenissen. En waarop de Altenburger geen vat heeft, daarover praat hij niet. Ook Schulze vermijdt, als ‘een van hen’, in zijn roman elke reflectie op de Grote Gebeurtenissen. Hij heeft aan een half woord bij de afwas genoeg om de onderhuidse wonden zichtbaar te maken. Schulze: ‘Het deed er enkel nog toe of je met je Eurocard om kon gaan. Alles wat ooit belangrijk was geweest, was taboe geworden. Dat laat ik in mijn roman Renate Meurer constateren, de vrouw van Ernst, de man met het partijverleden.’ Ernst Meurer wordt zo heftig geconfronteerd met de haat die hij in de DDR-jaren heeft gezaaid dat hij zich nergens meer veilig voelt, zelfs niet in zijn vakantiehuisje. Die angst beschrijf je met toenemende compassie. ‘Leraren kwamen naar onze krant en vertelden hoe ze tien of vijtien jaar eerder uit de school gesmeten waren door zulke figuren. Ik heb scherpe stukken geschreven tegen de “Meurers”. Maar als je fictie schrijft, ga je erover nadenken hoe zo'n man zich voelt als hij thuiskomt en mijn artikel over hem leest, in een stad waar hij geacht werd, waar iedereen hem kent. Meurer is in zoverre niet representatief dat hij zelf ontslag neemt als schooldirecteur. En hij is zo hulpeloos. Misschien blijkt uit de manier waarop ik hem beschrijf wel dat ik er zelf nog niet helemaal uit ben hoe ik zulke communisten moet beoordelen. Hij kwam me steeds nader. Ik ben nu bezig een scenario te schrijven van Simple Storys. De contracten zijn al getekend; een vriend van me gaat het verfilmen. Die zei dat Meurer, met zijn pogingen houvast te zoeken in wat voorbij is, eigenlijk het belangrijkte personage is.’ IN JE BOEK laat een weekbladchef zijn mensen portretjes schrijven van de nieuwe ondernemers. Hoe meer advertenties ze plaatsen en huizen ze saneren, hoe meer media-aandacht ze krijgen, ten koste van ongemakkelijker nieuws. Schulze schiet in de lach. ‘Toen we de krant oprichtten, hebben we besloten om geen advertenties op te nemen. Dat gedoe interesseerde ons niet. Onzin natuurlijk. Een mecenas uit het Westen diende zich aan, de directeur van een machinefabriek. Hij bood ons twintigduizend D-mark in ruil voor een paginagrote advertentie elke week. Dat was in januari 1990 een enorm bedrag, waarvoor je vijf keer zoveel Ostmarken kreeg. Daarvan hebben we apparatuur en een VW-bus gekocht. Andere ondernemers volgden, we merkten dat de advertenties een steeds grotere rol gingen spelen. In die tijd leerden we elke week veel bij. We hebben zelfs nog een gratis advertentieblad opgezet. Maar de concurrentie op de advertentiemarkt werd steeds groter. We gingen dus noodgedwongen portretjes van ondernemers opnemen in ons weekblad. De Oost-Duitsers dachten dat ze gerechtigheid zouden krijgen, maar ze kregen enkel de rechtsstaat. Wie in de DDR op de goede plek zat, de weg wist en de juiste mensen kende, had ook erna de grootste kans op succes. Geregeld kwamen er Altenburgers geheel ontzet naar de redactie: “Het kan toch niet dat deze FDJ-chef nu een groot bedrijf heeft?” Maar wat kon ik doen?’ Had je eigenlijk überhaupt een idee van onafhankelijke journalistiek? ‘Ik heb in de DDR-tijd wel een kritische houding kunnen ontwikkelen. Ik kocht alleen op maandag de krant, vanwege het sportnieuws. Maar al sinds 1985 was het verbazingwekkend makkelijk om elk boek dat ik wilde lezen uit het Westen te laten overkomen. Habermas, Adorno, Beckett - het ging allemaal zo de grens over. Dat was erg prettig, want Dresden, waar ik toen nog woonde, was een van die zeldzame uithoeken waar je de West-Duitse televisie niet kon ontvangen. De “Ahnungslosen” (de nietsvermoedenden) werden we genoemd.’ HEB JE NA DE VAL van de Muur eigenschappen ontwikkeld die je verrast hebben? ‘Zowel mijn moeder als ikzelf waren zeer verrast dat ik een tijd lang met groot plezier zakenman ben geweest. Dat krantewerk was voor mij één groot, spannend Monopoly-spel. Ik verbaasde me telkens over de hoeveelheid geld die binnenkwam, en over de toegang die ik kreeg tot voorname kringen. Maar ik wilde het iedereen naar de zin maken, terwijl de medewerkers een chef wensten die zei wat er moest gebeuren. “Doe maar wat je goeddunkt”, zei ik dan, “jullie komen daar onderling wel uit.” Enfin, het was leuk voor die korte tijd van het machtsvacuüm, toen er een liberaal soort kapitalisme heerste. Toen het te zakelijk en te hard werd, ben ik ermee opgehouden.’ Uit ‘Simple Storys’ krijg je de indruk dat de omwenteling ook op het terrein van de liefde flink heeft huisgehouden. ‘Met de repressie is ook het mechanisme weggevallen dat men altijd de anderen de schuld kon geven van zijn eigen tekortkomingen: in het Westen zou ik het zus gedaan hebben, zo geworden zijn. Natuurlijk heeft het zijn weerslag op relaties als je ineens ontdekt hoe iemand echt is, of was. Ik ken ook mensen wier huwelijk niet goed was en die na de val van de Muur dichter bij elkaar kwamen. Ze hadden elkaar plotseling nodig, al was het maar in economisch opzicht. Van het salaris of de uitkering van de een betalen ze de huur, en van dat van de ander leven ze. Huur, alleen dat al. Vroeger kwam het erop aan een woning te verwerven, maar de huur vormde geen enkel probleem. Interessant is dat van de huwelijken die tussen Oost en West zijn gesloten, het in 90 of 95 procent van de gevallen de man is die uit het Westen komt. Materiële zekerheid en geborgenheid spelen een heel andere rol dan vroeger. In elke Oost-Duitse familie zijn beslissende dingen veranderd. En vriendschappen zijn kapotgegaan. Maar zelf heb ik dat niet zo sterk ervaren, ik heb nog precies dezelfde vrienden als vroeger. Ik ben door de herfst van '89 weliswaar rijker geworden in mijn contacten, vooral nu ik schrijver te Berlijn ben, maar de mensen die echt belangrijk voor me zijn, zijn die van damals, vooral die in Altenburg. We hebben een gemeenschappelijke taal.’