
Wolfgang Schäuble is een overtuigd Europeaan. Als er binnen de huidige generatie Europese politici iemand is die met recht kan beweren dat hij de EU van vandaag kent, dan is het de minister van Financiën van Duitsland. Na de val van de Berlijnse Muur was het Schäuble die de Duits-Duitse versmelting van economie, maatschappij en politiek regelde. Hij was de architect van de praktische kant van de Duitse eenwording, de politieke en economische motor van het europroject van vandaag.
Sinds de Duitse eenwording weet Schäuble als geen ander wat het politiek en economisch vergt om een failliete economie te integreren in een gezonde. Dat is geen ervaring waar je vrolijker van wordt. Maar Schäuble, die in oktober 1990 werd neergeschoten door een geestelijk gestoorde man en sindsdien is aangewezen op een rolstoel, is zeer beducht voor het uiten van gevoelens en ervaringen van persoonlijke aard.
In zijn universum draait alles om verzoening met de realiteit, hoe bruut die ook zijn mag. Dat geldt in de eerste plaats voor de politiek. Openlijk beleden gevoelens en overtuigingen kunnen de verbinding met de realiteit louter vertroebelen. Zij dienen daarom tot een minimum beperkt te blijven. De muur van ironie waarachter Schäuble zijn ware gevoelens en gedachten verstopt is berucht in binnen- en buitenland.
Yanis Varoufakis, de voormalige sterminister van Financiën in de Griekse regering-Tsipras en door Schäuble steevast ‘de beroemde econoom’ genoemd, is niet de enige die zich stuk liep op Schäuble’s muur. Voor die muur liggen meer politieke lijken. Toch was de escalatie van de Griekse crisis anders. Deze crisis heeft namelijk niet alleen verse doodlopers richting de muur van Schäuble gejaagd. De muur zelf is er ook door veranderd. De Griekse crisis vervormt Schäuble’s ironie tot sarcasme. Hardhandig kietelen wordt bijten.
Griekse speltheoretici die hun roekeloze beslissingen onderbouwen met het argument dat ze geen andere keuze hebben, zijn schertsfiguren of, op z’n best, passanten. Schäuble is geen van beide. De Duitse minister van Financiën is niet de karikatuur die de wereld, de Angelsaksische media voorop, nu van hem maakt.
Wolfgang Schäuble zit sinds 1972 in het Duitse parlement, toen Willy Brandt nog bondskanselier was. Al 43 jaar is hij onafgebroken politicus, een record in Duitsland. Hij kent de grote last van de ‘politiek als beroep’: het maken van de juiste keuzes, ook wanneer onduidelijk blijft welke dat zijn, juist dan. Hij weet hoe eenzaam het kan zijn het beroep naar eer en geweten uit te oefenen. Want als het echt moeilijk wordt, kenmerkt de juiste politieke beslissing zich vaak door tegendraadsheid.
Dat Schäuble zich de laatste maanden gedwongen zag zijn stijl te veranderen van spottende ironie naar bijtend sarcasme is een omineus teken voor de richting waarin de geschiedenis van de Europese integratie zich momenteel beweegt. Voor Europa geeft het alle aanleiding om wakker te liggen over de eigen toekomst. Voor Schäuble zelf is dit oud nieuws. Hij wordt al geplaagd door diepe zorgen over de toekomst van Europa sinds het begin van de jaren negentig. Nu ziet hij zijn zorgen in hoog tempo, en op een steeds desastreuzere manier, bewaarheid worden, al zijn waarschuwingen en inzet ten spijt. Dit verdriet veroorzaakt zijn stijlbreuk.
Op 1 september 1994 publiceerden de prominente cdu-politici Wolfgang Schäuble en Karl Lamers een doorwrochte analyse van de stand van de Europese integratie. Het stuk was zwanger van urgentie en zorg. De aanleiding voor hun actie zagen zij in ‘het kritische punt’, waarop het proces van Europese integratie in hun ogen in 1994 was aanbeland. Hun diagnose: ‘Als het in de komende twee tot vier jaar niet lukt een oplossing te vinden voor de oorzaken van de huidige gevaarlijke tendens, dan zal de EU zich ontwikkelen (…) tot een soort vrijhandelszone die onvoldoende zal zijn om de wezenlijke problemen van de Europese samenlevingen het hoofd te kunnen bieden.’ Kortom: het begin van het einde dreigde. Welke waren de oorzaken en problemen waar Schäuble en Lamers op doelden?
Samengevat zagen zij drie hoofdproblemen. Ten eerste was er het probleem van de uitbreiding van de Europese integratie – van de zes stichters van het integratieproces naar de twaalf leden op het moment van hun publicatie, en naar nog veel meer leden als de voormalige efta-landen Zweden, Oostenrijk en Finland zouden toetreden (wat in 1995 gebeurde) en ook voormalige Warschaupact-landen in beeld zouden komen als lid (wat op dat moment aannemelijk werd). De bestaande EU-instituties waren hier niet voor toegerust.
Schäuble en Lamers waren niet tegen de EU-uitbreiding. Integendeel. Maar zij constateerden wel dat dit proces een tweede probleem in de hand werkte. Door het toenemende aantal leden gingen de belangen van de lidstaten steeds verder uiteenlopen. Dat was een logisch gevolg van de almaar grotere verschillen in ontwikkelingsgraad tussen de economieën in de groeiende groep van EU-leden. De diversiteit in belangen en visies die zo de EU binnenkwam, dreigde de mogelijkheden voor het compromis – en daarmee de essentie van de naoorlogse Europese integratie – te overvleugelen.
Ten derde zagen Schäuble en Lamers een gevaarlijke versterking van wat zij destijds ‘regressief nationalisme’ noemden. Deze hang naar de oude natiestaat woekerde op een voedingsbodem van toenemende maatschappelijke angst voor verlies van comfort. Die angst werd verder aangewakkerd door de afkalving van oude zekerheden en bestaande ordes. Werkloosheid, onvermijdelijke afslanking van de verzorgingsstaat en immigratie voedden een defensieve maatschappelijke reflex van terugtrekking binnen de grenzen van die natiestaat. Ook dit was zorgelijk, want deze reflex dreef op een ontkenning van de problemen van het post-Koude-Oorlog-tijdperk en de globalisering. Het zoeken naar echte oplossingen voor die sleutelproblemen zou daardoor onmogelijk kunnen worden.
In dit krachtenveld van nieuwe problemen kon de EU alleen overleven als er stabiliteit bleef in het hart van het nieuwe, zich uitbreidende, integratieproces. De ontketende centrifugale krachten konden alleen onder controle worden gehouden als zij gecounterd zouden worden door een tegenwicht van verregaande verdieping van integratie. Volgens Schäuble en Lamers moest dit de absolute prioriteit blijven voor Duitsland en Europa. Want alleen zo konden de geesten van Europa’s duistere verleden ook na de Koude Oorlog bezworen worden. De grote vraag was: hoe moet die stabilisering van de EU vorm krijgen?
Wolfgang Schäuble en Karl Lamers hadden een plan: die weitere Festigung des Kerns, een kern-Europa. Zij legden het uit in hun stuk. Hun kern-Europa zou gebouwd moeten worden rond de Frans-Duitse as, het centrale element van de succesconstructie West-Europa. Dit was niet vanzelfsprekend. Want West-Europa werd in de jaren negentig in hoog tempo ontmanteld. Dat moest ook, om wille van de historische taak van Europese eenwording. Maar Schäuble en Lamers pleitten er wel voor dat de essentialia uit dat succesvolle West-Europa behouden zouden blijven om de EU de innerlijke kracht te bieden die het nodig zou hebben om de grillen van de geschiedenis te overleven.
In hun analyse noemden Schäuble en Lamers namen en rugnummers. Het kern-Europa dat zij voor ogen hadden bestond uit vijf landen: Frankrijk, Duitsland, Nederland, België en Luxemburg. Ze gaven ook een nadere toelichting op dit vergaande idee. Cruciaal was dat hun kern-Europa slechts een middel was, geen doel op zich. Het doel was de redding van de EU. Volgens Schäuble en Lamers was een kern-Europa de beste manier om de gevaarlijke spanning die er ontstond tussen de EU-uitbreiding enerzijds en de verdieping van de integratie in de vorm van de muntunie anderzijds te verminderen.
Alleen een sterk kern-Europa zou kunnen bewijzen dat mogelijk was wat velen betwijfelden: uitbreiden en verdiepen tegelijkertijd. De leden van het kern-Europa dat zij voor zich zagen waren daarom die lidstaten die niet alleen bewezen hadden de politieke wil te hebben om te integreren, maar dat ook zouden kunnen in het kader van de muntunie die was afgesproken in het verdrag van Maastricht. Dat laatste was doorslaggevend.
Na ‘Maastricht’ betekende verdieping van integratie nu eenmaal economische en monetaire integratie. Italië hoorde daarom niet bij de kern van Schäuble en Lamers, laat staan Griekenland. Alleen de vijf genoemde landen zouden ook daadwerkelijk kunnen komen tot de vergaande Europese samenwerking op fiscaal, sociaal-economisch en begrotingsterrein die noodzakelijk was voor een robuuste muntunie. Alleen die kopgroep van landen kon op basis van economische fitheid en politieke wil de benodigde democratische controle ‘europeaniseren’. En de toekomstige muntunie via die kanalen (concurrentievermogen, politieke wil en democratische controle) vitaal houden.
Schäuble en Lamers beoogden hun kopgroepscenario bij de onderhandelingen over het Verdrag van Amsterdam (1997) in verdragsteksten te gieten. Het kernpunt: een kopgroep die op basis van harde criteria voor een gezonde economie verder kon én wilde integreren, zou in die ambitie niet geblokkeerd mogen worden door een veto van andere EU-leden.
Maar het Schäuble-Lamers-plan sneefde al spoedig in de aanloop naar ‘Amsterdam’. De Italianen voelden zich geprovoceerd en beledigd, de Fransen waren wantrouwend en voelden zich gebruuskeerd. Een van de kardinale problemen was dat het plan te duidelijk was in wij-zij. De motieven van de Duitse ‘Europeanen’ Schäuble en Lamers werden openlijk in twijfel getrokken. Behelsden hun voorstellen immers niet juist de fragmentatie die zij zeiden te willen voorkomen? Hun belangrijkste boodschap, die jaren later door Lamers werd samengevat als ‘iets meer Europa gaat niet’, werd daardoor niet gehoord.
Het is niet toevallig dat het idee van een kern-Europa van de Duitse christen-democraten kwam. Het idee is diep geworteld in de ‘ordoliberale’ visie op de mogelijkheden en onmogelijkheden van economische integratie. In die visie staat het zuiver functioneren van de markt centraal. Dat wil op de allereerste plaats zeggen: integratie moet spontaan geschraagd worden door de betrokken (en naar elkaar toe groeiende) economieën. Dus zonder dat daar een centralistische herverdelingsbureaucratie aan te pas komt. Geen transferunie!
Anders gezegd: economische integratie is als een schakelketting. Ze kan alleen duurzaam zijn wanneer de schakels sterk genoeg zijn, de afzonderlijke economieën gezond genoeg. De welvaart en het welzijn moeten per schakel verdiend worden en wel via stabiele prijzen, sobere huishoudboekjes en harde valuta (bewaakt door een onafhankelijke centrale bank). Integratie kan dat enorm stimuleren. Maar ook frustreren, als het de opstap blijkt naar een schuldenunie omdat de verschillen tussen de integrerende economieën te groot zijn en de concurrentie op de markt te hevig is voor sommige leden.
Maar in de Europese integratie is deze ordoliberaal geïnspireerde logica nooit opgegaan, ook in de eurozone niet. Daar is een reden voor: het zou betekenen dat iedereen uiteindelijk moest worden als het naoorlogse Duitsland, en dat is een historische nachtmerrie. Die nachtmerrie is niet voor niets nu al levendiger dan ze lange tijd was. In dit licht is het openlijke pleidooi van Schäuble voor de optie van een tijdelijke Grexit een historische gebeurtenis van de bovenste plank en een grimmige bovendien. Velen horen in zijn pleidooi: je zult Duits zijn of niet zijn.
De Grexit-optie die Schäuble op tafel legt past in zijn realisme. Maar ze is wel gespeend van de machtspolitieke schroomvalligheid die Duitse politici al decennia in acht nemen. Na jaren van zorgen en verbijten heeft Schäuble het hoge woord gesproken: Duitsland vindt de Griekse schakel in de muntunie mogelijk te zwak om te handhaven. En nog belangrijker: in een eurozone met de Griekse schakel betwijfelt Schäuble of Duitsland de hoofdverantwoordelijkheid voor de Europese integratie op een geloofwaardige manier kan blijven dragen.
Het zijn woorden die niet zonder consequenties zijn. De centrifuge in de eurozone zal daardoor voorlopig niet tot bedaren komen. Het zaadje van de Grexit is geplant. Maar het zijn ook de weloverwogen woorden van een door de wol geverfde Europeaan. Een stap waarvan Schäuble vond dat hij gezet moest worden. Niet zomaar, maar om wille van Europa. Daarom is het ook een stap die het begin kan zijn van een EU van meerdere snelheden, rond een Frans-Duits kern-Europa.
Dit is de gok van Schäuble. Of de Grieken zullen blijven meedoen, doet daarbij nauwelijks ter zake. Het gaat hem erom alles te doen wat mogelijk is om de Europese integratie te redden, zoals een naoorlogs Duits politicus aan zijn democratie verplicht is. Misschien is het een illusie en probeert Schäuble te redden wat al lang niet meer bestaat: West-Europa. Misschien wordt de redding van de euro door de forcing van Schäuble reëler dan ze tot nu toe was. We weten het nog niet.
Wat we wel weten is dat de redding die Schäuble voor ogen heeft de blauwdruk volgt van het plan dat hij ruim twintig jaar geleden samen met Lamers lanceerde. Wat we ook weten is dat het nu kan rekenen op groter draagvlak dan ooit, zowel in Duitsland als daarbuiten. De afgelopen tijd waren er signalen die dat staven. Zo verklaarde bondskanselier Angela Merkel dit voorjaar dat verdragswijziging wat haar betreft niet uitgesloten is. Ze deed dit in de vorm van een geste richting de Britse premier David Cameron die op bezoek kwam in Berlijn en naar verdragswijziging hengelde in zijn poging een Brexit af te wenden.
Maar Merkel wil zelf ook al een hele poos verdragswijziging. De afgelopen jaren zijn de Europese reddingspogingen vooral tot stand gekomen buiten de verdragen om. De nieuwe instituties die in de eurozone nijver worden opgetuigd – begrotingsunie, bankenunie, kapitaalunie en de bijbehorende (nood)fondsen – schreeuwen om nadere definiëring in verdragsteksten, willen ze houdbaar en democratisch blijven. Maar die definiëring blijft uit, omdat er binnen de groep van 28 EU-leden altijd wel een (notoire) dwarsligger is.
Dit houtje-touwtje-Europa is Merkel een doorn in het oog en zij is niet de enige in Duitsland die er zo over denkt. Ze beseft dat haar magnifieke pro-Europese verkiezingsoverwinning van 2013, het zwartste jaar van de eurocrisis tot nu toe, haar de taak geeft om een echt begin te maken met de verwezenlijking van een stevigere eurozone: nieuwe verdragen.
Kort na de persconferentie van Merkel lanceerde vice-kanselier Sigmar Gabriel in Bild Zeitung zijn plan voor een EU van meer snelheden. En op Quatorze Juillet sprak de Franse president François Hollande over zijn plannen voor verdieping van de integratie van de eurozone, waaronder de oprichting van een eurozone-parlement. Dat laatste is niets minder dan een revolutionair statement voor een Franse president (maar het paste wel bij de verregaande Frans-Duitse conceptplannen voor de toekomst van de eurozone die begin juni uitlekten).
Het zijn allemaal tekenen dat het idee van een Europa van meer snelheden nu snel aan populariteit wint. De aanhoudende druk van de acute crisis werkt hier als een katalysator. Schäuble weet dit. Hij is realist genoeg om alleen groot te gokken als hij weet dat de kans op winst reëel is. Maar zijn gok voor Europa grenst ook aan de wanhoop die hoort bij wie niet wordt begrepen. Begrijpt men wel wat er op het spel staat? Hoe lang hij al bezorgd is en waarom dat terecht is? Schäuble’s nieuwe sarcasme verraadt welk antwoord hijzelf vermoedt op deze vragen: nee, natuurlijk begrijpt men dat niet!
Het maakt hem hardvochtig. In de internationale pers is er intussen vrijwel niemand meer die nog gelooft in de constructieve intenties van Wolfgang Schäuble. Dat is tragisch. Als de gok goed uitpakt, zal Schäuble ook voor dit megaproject niet de lof krijgen. En als het mislukt zal hij wel de schuld krijgen. In beide gevallen zal hij poseren als de zonderlinge politicus voor wie weinigen sympathie voelen.
De geschiedenis en de verdragen dwingen Schäuble in de rol van bikkelharde en onverzoenlijke rekenmeester van de eurozone. Een rol die hem weliswaar op het gehavende fysiek en de protestantse moraal geschreven is, maar die niet past bij de Rijnlander die vanuit zijn huis in Offenburg Frankrijk in kijkt en er tegen de wil van Merkel in 2010 alles aan heeft gedaan om het imf buiten de eurozone te houden.
Mathieu Segers is universitair hoofddocent Europese integratie aan de Universiteit Utrecht en auteur van Waagstuk Europa (2014) en Reis naar het continent (bekroond met de prijs voor beste politieke boek 2013)
Beeld:Wolfgang Schauble (CDU) de Duitse minister van Financiën, 2015
Imago Stock&People GmbH / HH