Ze zien eruit om door een ringetje te halen. Keurig gekleed en gekapt. En ze lijken nogal op elkaar. Wat natuurlijk niet hoeft te verbazen. Ze zijn immers allemaal van dezelfde generatie: ‘Dritte Generation Ost’ noemen ze zich. Geboren zo ongeveer tussen 1975 en 1985 in wat destijds de Duitse Democratische Republiek heette. Ze zijn in Berlijn voor al weer hun vierde ‘Generationstreffen’. Ruim honderdvijftig dertigers.
Maar het gaat niet goed met de club. Ze bestaat nu vier jaar, maar de laatste tijd rommelt het in de gelederen. Wat begon als een frisse discussieclub dreigt steeds meer uiteen te vallen in projectgroepen waartussen nauwelijks nog samenhang bestaat. Enkele van de initiatiefnemers hebben zelfs al weer een eigen vereniging opgericht, uit onvrede met de dadenloosheid, de navelstaarderij en de vrijblijvendheid van de Derde Generatie Oost.
Toen ze zich voor het eerst presenteerden, in 2011, waren de reacties in de media nogal lacherig. Een ‘zelfhulpgroep’ werden ze genoemd. Sommigen zagen er vooral een ‘lobbyclub’ in van mensen met een unique selling point: ze hadden als kinderen van de ddr in november 1989 de val van de Muur meegemaakt. Anderen noemden hen een ‘agentschap voor regionale ontwikkeling’, dat eindelijk de achterstand van het oosten van Duitsland op het westen wilde goedmaken.
‘Het is van alles wat’, bekende Johannes Staemmler, aanjager van de club, toen hij en zijn mede-auteurs hun boek Dritte Generation Ost aan het publiek voorstelden. Ze zagen zichzelf echter vooral als ‘transformatiespecialisten’. Ze hebben immers de overgang van een socialistisch naar een kapitalistisch systeem meegemaakt op een leeftijd dat de leercapaciteit het grootst is. Hun kapitaal: ‘veranderingscompetentie’. Maar wat doe je met die kunde? Bij het formuleren van hun doelstellingen duikt om de haverklap het woord ‘dialoog’ op. Eerst was het de dialoog met elkaar: wie zijn we en wat willen we? Toen was het de dialoog met hun ouders, die het aanzienlijk moeilijker hadden om de transformatie te voltrekken. Nu, op hun vierde bijeenkomst, zoeken ze de dialoog met generatiegenoten uit het westen van Duitsland en met allochtone generatiegenoten.
‘Point Zero’ hebben ze de conferentie gedoopt, ‘intragenerationele dialoog tussen oost, west en migratie’. Het programma wemelt van termen als ‘identiteit’, ‘netwerken’, ‘coördinatie’, ‘communicatie’, ‘reflectie’ en ‘creativiteit’. Niet voor niets hebben de meeste deelnemers een bedrijfswetenschappelijke of een cultuurwetenschappelijke achtergrond. Managers zijn het, of managers in spe. De meesten met een studie in het buitenland achter de rug.
De Derde Generatie Oost lijkt echter nu al te lijden onder een vroege burn-out. Niet verrassend in een land waar iedereen hogerop wil en bereid is daarvoor tot over de stressgrens te gaan. Burn-out is een Duitse volksziekte, die jaarlijks enorme hoeveelheden ziekteverzuim oplevert. Het is eens te meer een bewijs dat de oost-Duitsers de achterstand tegenover het westen aan het inhalen zijn: ze lijden net zo onder de werkstress als de west-Duitsers.
Ze waren zo energiek begonnen. Rond de twintigste verjaardag van de val van de Muur vond een aantal rond-de-dertigers dat het maar eens afgelopen moest zijn met het beeld van de ‘Jammer-Ossi’s’. Weekblad Der Spiegel had een coververhaal met die titel gewijd aan de zeurtoon waarop de Ossi’s in de ‘nieuwe deelstaten’ klaagden dat ze nog steeds niet in dezelfde welstand leefden als de Wessi’s in de ‘oude deelstaten’. Niks achterstand! We hebben een voorsprong! Zo presenteerden zich de jongens en meisjes die rond de val van de Muur te jong waren om door de ddr te zijn bedorven en te wijs om zonder meer de nieuwe wereld van Helmut Kohls Bondsrepubliek te omarmen. De meesten van hen hadden nog een ‘gewone’ ddr-jeugd gehad, met in de rij op de pot in de kindercrèche, via de sjaaltjes van de ‘jonge pioniers’ tot de stralend blauwe blouses van de Freie Deutsche Jugend.
Maar nog voordat ze hun Jugendweihe ondergingen, het ritueel waarmee jongeren tot volwassen burgers van de socialistische samenleving werden gewijd, verdween de grondslag onder hun bestaan. De Muur viel. Met het collectieve opgroeien onder supervisie van de alziende staat was het ineens gedaan. Van de ene dag op de andere was niets meer zoals het was. De wereld werd een grabbelton van ongekende mogelijkheden.
Na twintig jaar ontdekten de ‘kinderen van de Wende’, zoals ze zich ook wel noemen, dat ze min of meer dezelfde ervaringen hadden opgedaan. Nauwelijks belast door hun ddr-verleden zochten ze hun plek in een oneindige horizon van beroepsperspectieven. Ineens telde voor je toekomst niet meer of je ouders lid van de partij waren. Je zocht je eigen heil en kon daarvoor naar Berlijn of Leipzig maar ook naar Hamburg of München, en zelfs naar verre buitenlanden.
De kinderen zwermden uit, bouwden aan carrières in sectoren die veel aanzien genoten: media, bedrijfsleven, politiek. Maar rond de twintigste verjaardag van de val van de Muur riepen ze ineens: hé, wacht even, was daar niet een gemeenschappelijk verleden, een land waarin we opgroeiden en dat er nu al twintig jaar niet meer is? Is het niet tijd om even stil te staan bij waar we vandaan komen? Misschien ligt daar wel de grondslag van ons succes?
Zo ontstond de Derde Generatie Oost. Een generatie die zichzelf twee decennia lang niet als generatie had beleefd maar nu ineens ontdekte dat er meer is tussen hemel en aarde dan individueel succes in de welstandsmaatschappij die Bondsrepubliek Duitsland heet. En precies daar zit de weeffout van het hele fenomeen. Het besef tot een generatie te behoren kwam pas achteraf. De Derde Generatie Oost is geen belevenis maar een constructie.
Daarin verschilt ze van de generatie waarmee ze zichzelf graag vergelijkt en ook door de kritische buitenwacht vaak wordt vergeleken: de west-Duitse protestgeneratie van de jaren zestig, de Achtundsechziger. Die generatie heeft zichzelf van meet af aan als een vernieuwende, ja zelfs revolutionaire generatie opgevat en trad ook als zodanig op. Zelfbewust, tegendraads, anti-alles. Vooral anti de voorafgaande generaties.
De generatie ’68 richtte haar pijlen op haar ouders, de zwijgende oorlogsgeneratie, bezwaard met de last van een ondraaglijk naziverleden. Hoe pijnlijk dat zwijgen was, ontdekte de protestgeneratie twintig jaar na dato. Ze eisten antwoorden op hun vragen naar de betrokkenheid van hun ouders bij de misdaden van het naziregime en ze verlangden de verwijdering van de bruine resten uit de maatschappelijke instituties. Een vergelijkbaar besef drong door tot de jongeren van de Derde Generatie Oost. Wordt het niet tijd dat ook wij onze ouders vragen gaan stellen over het leven in de ddr-dictatuur? Waarom hebben onze ouders zich de bedilzucht van de staat laten aanleunen? Waarom hebben ze al die jaren de leugens geslikt van een wereldvreemde politieke kaste? Waarom hebben ze zich geschikt in een rigide arbeidsregime?
Het generatiebesef is in de ddr altijd minder sterk geweest dan in de Bondsrepubliek. De Bondsrepubliek heeft haar naoorlogse generaties keurig ingedeeld. Je hebt de oorlogsgeneratie, beladen met de schuld aan een van de grootste misdaden die de mensheid heeft gekend, de holocaust. Je hebt de Flakhelfergeneration (de ‘luchtafweergeneratie’), die te jong was om voor de oorlog te kiezen maar wel op het laatste moment als hulpjes bij de luchtafweer werd ingeschakeld, zeg maar: fout tegen wil en dank.
Daarna kwam de Generatie ’68, in de woorden van Flakhelfer Kohl: de generatie ‘die gezegend was met de genade van de late geboorte’. Schone handen, grote mond. Het was de generatie die de Bondsrepubliek op z’n kop heeft gezet door het verbond van het zwijgen van de oudere generaties te doorbreken. De heersende conservatieve elite werd in het defensief gedrongen en uiteindelijk afgelost door een nieuwe elite van maatschappelijke hervormers.
Ook de daarop volgende generaties zijn in de Bondsrepubliek keurig gecategoriseerd en gelabeld: van de Generatie Golf via de Generatie X tot de Generatie Praktikum. Pas de laatste jaren zijn de oost-Duitsers bezig ook op het terrein van het generatiebesef hun achterstand op het westen goed te maken. De Derde Generatie Oost is daar de meest uitgesproken exponent van. Maar ook de voorafgaande generaties krijgen steeds meer profiel.
Zo spreekt men nu van de Gründergeneration, die in 1949 de ddr heeft opgericht, de Aufbaugeneration, die van jongs af hun leven in dienst stelden van de opbouw van het socialisme, de Integrierte Generation, die nooit iets anders heeft gekend dan de volksrepubliek, en de Distanzierte Generation, die als eerste bereid was de mankementen van het ddr-systeem onder ogen te zien en ertegen in opstand te komen.
De Derde Generatie Oost wordt gevormd door de kinderen van de Integrierte Generation. Ze waren voorbestemd om in het spoor van hun ouders de gebaande wegen door de ddr-samenleving te volgen. Over het algemeen beschrijven ze hun veelal onspectaculaire jeugd in de ddr dan ook in harmonieuze termen. Pas na de val van de Muur begon voor hen een leven vol tegenstellingen en conflicten, die uiteindelijk hun identiteit ten diepste bepaalden. Van het ene moment op het andere werden ze in het diepe gegooid. Thuis, op school, op straat, in de winkels en in het verenigingsleven was ineens niets meer hetzelfde. Ouders en leraren raakten op slag al hun zekerheden kwijt, en vaak ook hun baan. Alles moest opnieuw worden geleerd: de omgang met geld, de dagelijkse verzorging, de regels op school. Neem alleen al het probleem dat er voortaan verzekeringen moesten worden afgesloten.
Omdat kinderen nu eenmaal sneller leren dan ouderen ontstond de vreemde situatie dat het de kinderen waren die hun vaders en moeders moesten uitleggen hoe een pinautomaat werkt en hoe je uit het enorme aanbod van consumptiegoederen kiest. De opvoedingsrelatie tussen ouders en kinderen werd omgedraaid. Kinderen kregen te maken met radeloze, reddeloze en vaak ook redeloze ouders.
Ondertussen moesten die kinderen ook nog een plan bedenken voor hun eigen toekomst. De flexibiliteit en het improvisatievermogen die dat van hen vergde, hebben hen, zo ontdekken ze nu, voor de rest van hun leven gevormd. Maar ondertussen nam dat zoveel tijd in beslag dat er van reflectie op hun complexe levensweg weinig terechtkwam. Daarvoor was pas na twintig jaar enige tijd. De Derde Generatie Oost bood daarvoor de impuls en het raamwerk.
Maar die herbezinning bleef niet staan bij de allesbepalende grens van de val van de Muur. Die strekte zich ook al snel uit naar de tijd daarvóór. De vraag was niet alleen: wat hebben we gedaan en bereikt? Maar ook: waar komen we vandaan, wat hebben we uit onze vroegste jeugd meegekregen? De Derde Generatie Oost sloot daarmee aan bij de algemene trend van een verhevigde herbezinning op de veertig jaren van de ddr.
Het terugblikken op de ddr bewoog zich eerder voornamelijk tussen twee polen. Aan de ene kant was er de herinnering aan de totalitaire trekken van de staat en zijn repressieve apparaat. Een centrale rol speelden daarbij de archieven van de veiligheidsdienst, de Stasi, waar talloze mensen hun dossiers inzagen en gruwelijke ontdekkingen deden over de fijnmazigheid van de manier waarop de burgers werden bespied.
Aan de andere kant was er de golf van zogeheten ‘Ostalgie’. Dat was vooral in het begin van dit millennium, toen feestelijke tv-programma’s populaire artiesten uit de ddr-tijd voor het voetlicht haalden en overal tentoonstellingen opdoken en musea werden ingericht met de karakteristieke producten van de ddr, van de kunststofauto Trabant tot de plastic radio’s en de nylon herenpakken. Alles onder het motto: Es war nicht alles schlecht.
Pas de laatste jaren komen de vele grijstinten aan bod tussen deze beide zwart-witbeelden. Er valt een drang te constateren om de ddr te zien zoals die echt was, om met een onbevangen blik de biografieën onder ogen te zien van mensen die zich op de een of andere manier een weg baanden tussen de eisen van de samenleving en het verlangen naar een normaal leven. Er was niet langer alleen maar aandacht voor moedige dissidenten of verstokte ddr-fans.
De Derde Generatie Oost sloot op deze trend aan. Een van de werkgroepen van de vereniging richtte zich op de biografieën van de deelnemers. Veel dreigt in de vergetelheid te raken of ten prooi te vallen aan verdringingsprocessen, aldus de initiatiefnemers. ‘Veel mensen van onze generatie denken ten onrechte dat het niet meer bij de tijd is om zich met herinneringen bezig te houden. En zeker niet met positieve herinneringen aan de ddr.’
In het boek Dritte Generation Ost geven ze een proeve van wat er in de werkgroep zoal over tafel gaat. Een van de deelnemers schrijft: ‘Tot nu toe zwalkte ik heen en weer tussen een heimelijk gevoel van superioriteit en het idee onbetekenend en fout te zijn. Je kon er met niemand over praten, niet op school, niet met de familie, niet in de openbaarheid. Terwijl het enige wat ik wil is dat men mijn ervaringen als Oostduitse accepteert, zonder mitsen en maren.’
Inmiddels is er al een hele traditie van boeken waarin jonge auteurs hun ddr-jeugd beschrijven, hetzij gefictionaliseerd, hetzij klassiek autobiografisch of journalistiek. Het begon met Jana Hensel, van wie twaalf jaar geleden het boek Zonenkinder verscheen, een bundel gesprekken met ddr-jongeren over hun al dan niet geslaagde aanpassing aan de wereld van na de Wende. Het boek werd een internationaal succes maar leidde niet meteen tot een trend.
De laatste jaren neemt het aantal van zulke boeken toe. Auteurs uit de Derde Generatie Oost komen met verhalen naar buiten die van een nieuw zelfbewustzijn getuigen. Ze willen het zwijgen doorbreken, niet alleen het zwijgen tussen hun generatie en de generatie van hun ouders, maar ook het zwijgen over de moeilijke jaren die op de val van de Muur volgden, het bedremmelde zwijgen van een generatie die het gevoel had in de herenigde Bondsrepubliek voor tweederangsburgers te worden aangezien.
Een saillant voorbeeld van zo’n auteur is de journaliste Sabine Rennefanz, die twee jaar geleden het boek Eisenkinder schreef, met als ondertitel: Die stille Wut der Wendegeneration. De titel slaat op de plaats waar ze in de zomer van 1989 als vijftienjarige naar een internaat ging voor een hogere opleiding: Eisenhüttenstadt, socialistische modelstad in het oosten van de deelstaat Brandenburg. Rennefanz was beschut opgegroeid in een nabijgelegen dorp, met ouders die een bescheiden bestaan leidden. Met ijver en slimheid had ze een plaats in het voortgezet onderwijs veroverd.
Eisenhüttenstadt was in de jaren zestig uit de grond gestampt voor de arbeiders van een kersverse staalfabriek (Duits: ‘Eisenhütte’), een pronkstuk van de geplande ddr-economie. In die tekentafelstad, met zijn socialistische huurkazernes, deels classicistisch, deels systeembouw, maakte Rennefanz begin jaren negentig mee hoe de ddr-droom werd ontmanteld. Fabriek gesloten, arbeiders werkloos, leraren de weg kwijt, leerlingen losgeslagen.
Het verrassende aan Rennefanz’ relaas is dat ze haar boosheid en onzekerheid in die Wende-tijd niet in verband brengt met de frustraties van de Wende-verliezers en ook niet met de arrogantie van de westerlingen die kwamen vertellen hoe het verder moest met Eisenhüttenstadt – kortom: de Jammer-Ossi’s en de Besser-Wessi’s. Rennefanz richtte haar woede naar binnen, ze beschrijft vooral haar eigen leegte, vertwijfeling en moedeloosheid.
Rennefanz ging politicologie studeren in Berlijn, vond een stageplaats in Hamburg, trok in bij een iets oudere student, tegen wie ze opkeek. Die bleek een christen-fundamentalist met missionarisdrift te zijn. Rennefanz zag ineens een uitweg uit haar vertwijfeling en stortte zich in de fanatieke kerkgemeenschap. Ze liet zich zelfs verleiden om op missie te gaan in Rusland, op zoek naar nieuwe zieltjes voor haar Jezus. Na een paar jaar verdampte haar Jezus-roes doordat ze verliefd werd op een weinig bijbelvaste jongeman. In haar relaas snijdt Rennefanz vervolgens een thema aan dat weinig anderen van de Derde Generatie Oost hebben aangedurfd. Ze vergelijkt haar ontvankelijkheid voor het christen-fundamentalisme met de ontvankelijkheid van veel leeftijdgenoten voor het neonazisme.
Ze legt haar biografie naast die van Uwe Mundlos, de intellectueel van de drie rechts-extreme terroristen die in tien jaar tijd tien willekeurige migranten vermoordden. ‘We zijn van dezelfde generatie, die midden in de puberteit tussen twee staten kwam te hangen. (…) We deelden een hartstochtelijk verlangen naar radicaliteit, naar een helder wereldbeeld. (…) Terwijl Mundlos door de politie werd opgejaagd, verdeelde ik brood en bijbels in Rusland.’
Eisenkinder is misschien wel het eerlijkste en ernstigste zelfonderzoek door een lid van de Derde Generatie Oost. De gestage teloorgang van die beweging is waarschijnlijk mede te wijten aan haar oppervlakkigheid, haar optimisme door dik en dun, haar al te opgelegde zelfpromotie, met andere woorden: haar gebrek aan kritische zelfreflectie, wat onder meer blijkt uit de slordige omgang met het neonazisme van haar generatiegenoten.
De luidruchtigste en tegelijk meest dwarse vertegenwoordiger van de Derde Generatie Oost, Andrea Hanna Hünniger, doet in haar boek Het paradijs de neonazi’s af als een modeverschijnsel. Die bomberjacks en hoge zwarte schoenen waren het goedkoopste wat de Vietnamees op de markt verkocht. ‘Een identiteit neem je aan door haar aan te trekken’, schrijft ze, ‘het kostte de Vietnamees zijn hersenen. Die lagen ’s avonds over straat.’
Dat klinkt stoer en grappig, maar klinkt ook erg naar het overschreeuwen van een serieus probleem op de weg naar volwassenheid van de Derde Generatie Oost. Is Eisenkinder van Rennefanz het meest serieuze zelfonderzoek, Het paradijs van de tien jaar jongere Hünniger is het meest hilarische verslag van een jeugd na de Wende. Maar ondanks alle ironie en slapstick weet ook Hünniger door te dringen tot de vraag der vragen die haar generatie achtervolgt.
Wat was dat eigenlijk voor een land dat verdween voordat ze er goed en wel aan waren gewend? Hünnigers beeld van de ddr heeft een donkere en een lichte kant. ‘Zo heb je het Stasiland’, schrijft ze, ‘het folterland, het achter-de-traliesland, het land waar je aan de grens wordt neergeknald. En je hebt de ddr die geen Disneyland nodig had omdat ze er zelf een was, een droomland van wat-niet-al: van de gratis kleuterscholen, van het oranje behang, de gewone mensen, het overzichtelijke leven.’ Dat januskopachtige beeld tref je in veel herinneringen van de Derde Generatie Oost aan. In de meeste terugblikken overheerst zelfs de lichtrose kant: de veiligheid, de zekerheid, de saamhorigheid, de poezeligheid van de ddr. Dat wekt de nodige wrevel bij de net iets oudere generatie, de Distanzierte Generation. Die moet niets hebben van welke goedpraterij van het ddr-systeem ook.
De Distanzierte Generation blaast niet zo hoog van de toren als de Derde Generatie Oost. Ze heeft geen vereniging, houdt geen reünies, schrijft geen manifesten. Pas onlangs waagde de publiciste Ines Geipel, jaargang 1960, zich aan een portret van haar ‘afstandelijke’ generatie, dat ze publiceerde onder de titel Generation Mauer. In het slothoofdstuk wordt duidelijk dat ze het boek mede schreef uit ergernis over de mediageile Derde Generatie Oost.
Voor haar boek sprak Geipel met een aantal leeftijdgenoten die in het jaar van de Wende de ddr al vol frustratie en woede de rug hadden toegekeerd. Ze boden weerstand, werden vervolgd en namen, althans de meesten van hen, de vlucht. Geipel zelf, ooit topatleet met een wereldrecord, was in de zomer van 1989 over de groene grens naar het westen getijgerd, waar ze inmiddels poëzie doceert en zich voor dopingslachtoffers van de ddr inzet.
In haar boek gaat Geipel flink tekeer tegen de neiging van de Derde Generatie Oost om de ddr als een sprookjesland voor te stellen. Want wat hebben die snotneuzen nu eigenlijk meegemaakt, vergeleken met haar eigen generatie, die een half leven in de ddr sleet en een half leven daarna? Vertwijfeld vraagt ze zich af hoe het ooit tot een goed gesprek moet komen tussen beide generaties, wanneer die jongeren de ddr als een soort Disneyland voorstellen.
Duitsland is niet alleen wereldkampioen voetbal, het is ook wereldkampioen ‘verwerking van een boos verleden’. Dat imago heeft het onder meer te danken aan de Generatie ’68, die bijna een halve eeuw geleden de oorlogsgeneratie met succes ter bezinning opriep. De Derde Generatie Oost is voorlopig niets meer dan een mislukte poging om die prestatie van de opstandelingen uit de jaren zestig te herhalen.
De jongens en meisjes van de Derde Generatie Oost hebben, merkt Geipel terecht op, te veel begrip voor hun ouders en grootouders. Hun kinderherinneringen aan de ddr zijn te romantisch, de ambities voor hun toekomst te zeer aangepast aan het model dat hun door de West-Duitse veroveraars is aangeboden, ze missen elke aandrift tot protest en revolte zoals hun voorbeelden uit de westerse jaren zestig en Geipels kritische generatie.
Bondskanselier Helmut Kohl beloofde in 1989 de mensen in de ddr ‘bloeiende landschappen’. Geen andere generatie heeft zozeer in die loze belofte geloofd als de Derde Generatie Oost.
Beeld: (1) Norbert Enker / Laif / HH. (2) Crèche in Oost-Berlijn, 1975 (Thomas Hoepker / Magnum Photos / HH).