In 1906, De Groene Amsterdammer bestond toen al bijna dertig jaar, hield de Amerikaanse president Theodore Roosevelt een toespraak waarin hij de merites van de onderzoeksjournalistiek op de korrel nam. Ja, zei de president, we hebben behoefte aan ‘het nimmer aflatend belichten en aanvallen van iedere kwaadaardige man, of dit nu een politicus of zakenman is. Ik prijs iedere man als een weldoener, die op een podium, of in een boek, weekblad of krant, met meedogenloze ernst zulke aanvallen onderneemt.’

Tegelijkertijd waarschuwde hij dat deze ‘weldoener’ voor het publieke debat kon verworden tot ‘de man met de muck-rake’. Muck is verwant aan het Nederlandse woordje ‘meuk’, een muck-rake is letterlijk een ‘mestriek’. De ‘muckraker’ is in Roosevelts woorden ‘de man die niet anders kan kijken dan naar beneden’, ongeïnteresseerd in verheven zaken, ‘de mestriek in zijn hand, die de vuiligheid op de vloer maar naar zich toe blijft harken’.

Met de term ‘muckrakers’ muntte Roosevelt een naam voor de eerste generatie onderzoeksjournalisten die van grofweg 1903 tot 1912 de kolommen van tijdschriften vulden met pijnlijke onthullingen. Het waren de eerste sterjournalisten. Lezers smulden en gruwelden in gelijke mate van lange verhalen over corrupte politieke netwerken, vuige handelspraktijken of schrijnende uitbuiting in de eerste industriële slachthuizen.

De muckrakers zetten een nieuw genre op de kaart dat bestond uit het oeverloos uitpluizen van bronnen, rechtbankstukken en interviews, om die vervolgens te smeden tot een overtuigend verhaal. Dat deden ze, mind you, zonder moderne gemakken zoals de telefoon, de auto, het internet, rechtspraak.nl, ‘control F’ of Google. Iedere journalist met onderzoeksambities, zoals de redacteuren van onderzoeksplatform Investico die hun onthullingen en longreads de afgelopen tien jaar bij De Groene konden publiceren, zijn schatplichtig aan die muckrakers, en in het bijzonder aan één vrouw.

Ida Minerva Tarbell was van oorsprong biograaf, van onder anderen Napoleon en Lincoln. Na een brainstorm in een Zwitsers kuuroord met haar hoofdredacteur S.S. McClure besloot ze haar pijlen te richten op The Standard Oil Company van John D. Rockefeller, destijds het grootste, rijkste en vermoedelijk meest invloedrijke bedrijf van Amerika.

Haar onderzoek, dat eerst verscheen als feuilleton en in 1904 als boek, is nogal lang en hier en daar wat oubollig, maar toch is het zeer de moeite van het lezen waard. Vooral Tarbells indrukwekkende veelzijdigheid als onderzoeker én als verhalenverteller verdient een close reading.

Neem het tiende deel (vroeger kregen onderzoeksjournalisten pas écht de ruimte!) van haar onderzoek, getiteld: Cutting to Kill. Het doel van de tekst is te bewijzen wat nog maar weinig mensen zich indertijd konden voorstellen: dat één bedrijf de hele oliemarkt manipuleert, door middel van een web van handelsinformatie dat zich spant over de hele breedte van het Amerikaanse continent en samenkomt in één kantoor op Manhattan, aan het bureau van één man.

Volgens het beproefde motto show, don’t tell begint Tarbell haar analyse van de oliereus door een beeld op te roepen dat iedere lezer wél kende: het keurige, vertrouwde imago van Standard Oil. Het bedrijf was al bekend van hun blauwe blikken en lampenolie van altijd dezelfde constante kwaliteit waarop de huisvrouw mag vertrouwen. Dat was overigens niet alleen marketing; B-merken en lampenolie wilden nog weleens ontploffen, een bekende doodsoorzaak.

Standard was ‘gestandaardiseerd’. Aan de hand van dat beeld neemt Tarbell de lezer een stapje verder het bedrijfsproces in, naar de perfect aangeharkte verdeelstations van oliedealers. ‘Iedere twee tot drie maanden komt er een inspecteur langs die aan het hoofdkwartier een grote hoeveelheid details rapporteert, of de vaten wel correct gestopt, gevuld, gestencild, geverfd en gelijmd zijn; of de tankwagens, emmers, kranen, pijpen lekken’ en zelfs ‘of de sloten in goede staat zijn, de paarden netjes verzorgd en het gras op het erf gemaaid is’. Al deze informatie, schrijft Tarbell, wordt verzameld en is op afroep beschikbaar op ‘marketing headquarters’.

De dealer moet echter nog iets rapporteren (nu komt-ie): de prijzen van de nabije concurrent in het dorp, wat die betaalt voor z’n olie, en of het spul per trein aankomt. De tekst geeft op dat moment een zeldzame afbeelding: een formuliertje waarop alle info van de kleine concurrent kan worden opgeschreven door de Standard-dealer.

Een rechtszaak, later in een hoofdstuk, bewijst waar het formuliertje nog meer voor dient: om op bevel van het hoofdkantoor plotseling onder de marktprijs te duiken − to cut the price − en zo de buurman failliet te laten gaan. Cutting to kill, dus.

In slechts een paar stappen maakt Tarbell iets duidelijk en ‘zichtbaar’ aan de lezer: Standard Oil is niet alleen een oliebedrijf, maar ook wat we nu een databedrijf zouden noemen, dat uniek in staat is om de kleinste stukjes financiële informatie heen en weer te sturen.

Tegelijkertijd loopt er een tweede rode draad door de tekst, die van de persoon Rockefeller. ‘Weet hebben van ieder detail van de oliemarkt, op ieder moment naar zelfs het meest veraf gelegen punt kunnen reiken, controle houden over zelfs de zwakste factor van betekenis − dat was John D. Rockefellers ideaal in het zakendoen’, luidt de eerste zin van het stuk. ‘There must be nothing − nothing in his great machine he did not know to be working right.’ Dat was niet alleen om Rockefellers intellectuele nieuwsgierigheid te voeden, schreef Tarbell, ‘hij werd ertoe gedreven door iets wat in zijn opvatting een affront was − concurrentie’. De rijkste man van Amerika is, kortom, een ordinaire valsspeler.

Een exposé moet wél opgepikt worden door bestuurders die de wil hebben om te handelen

De twee rode draden die door haar boek lopen, enerzijds exposé en anderzijds ontmaskering, vormen tot op de dag van vandaag de twee kerntaken van de onderzoeksjournalistiek. De kunst, ook voor de moderne muckraker, is die twee taken in balans te houden.

Als exposé moet het onderzoeksverhaal de lezer oriënteren in een verwarrend complexe samenleving. Tegelijkertijd moet het de vinger op een zere plek leggen, er moet iets nieuws uit de doeken gedaan worden, het verhaal heeft climax en ontknoping nodig. As het even meezit toont een onderzoeksverhaal naast een structuur ook iemands hypocrisie en falen aan. A public office is a public trust, en wanneer dat ‘publieke vertrouwen’ beschaamd wordt, moeten namen en rugnummers genoemd worden. Dat is het reinigende licht van de publiciteit waar een moderne democratie niet zonder kan.

Een exposé gaat over levenloze objecten, noem het: misstanden. Ontmaskeren kun je, strikt genomen, alleen met een persoon doen. Die persoon moet dan bij voorkeur al ‘een persona’ zijn, dat wil zeggen: publiek bekend zijn, een publieke rol spelen of een publiek masker dragen. Een masker dat af kan vallen. Je kunt Matthijs van Nieuwkerk ontmaskeren als een tiran, iemand die zijn medewerkers vernedert, precies omdat zijn publieke persona bestond uit die gezellige gastheer die knappe liedjeszingers, schrijvers en aanstormende politieke talenten voor een paar minuten in de schijnwerpers zette.

Tegelijkertijd is er altijd iets geks aan de hand met een ontmaskering, de impact en de graagheid waarmee een publiek een verhaal oppakt lijkt dikwijls afhankelijk van een meer of minder gearticuleerd vooroordeel over de persoon in kwestie. Een ontmaskering moet verrassend zijn in z’n details, maar tegelijk ook een bevestiging van een sluimerend ‘dat dacht ik al’-gevoel bij een tv-persoonlijkheid met narcistische trekjes. Dit is uiteraard geen exacte wetenschap: zo gingen de onthullingen van de misdaden van Harvey Weinstein nou net over een persoon die eigenlijk niemand kende, maar waren vooral de slachtoffers publieke figuren.

Wanneer een politicus, hoge ambtenaar, bestuurder of publiek figuur in een onderzoeksverhaal wordt aangewezen als iemand die ‘iets’ misdaan heeft, wil dat overigens nog niet zeggen dat iemand ook kwade plannen of snode intenties had. Bijna (bijna!) altijd blijkt dat iemand de beste intenties had, hoogstens verkeerde prioriteiten, dat er geen kwaadaardige coördinatie achter schuilging, maar vooral een menselijk tekort.

In mijn eigen ervaring zijn iemands motieven achter een misdaad of wanprestatie de volgende. In volgorde van grootste waarschijnlijkheid: stupiditeit, daarna de zeven doodzonden (met name hoogmoed, hebzucht, afgunst en luiheid), dan heel lang niets, en pas dan kwaadwillende coördinatie. Die kom je echt zelden tegen.

Daarom gaat een onthulling in onderzoeken van Investico altijd vergezeld van een exposé dat de keuzes van een ‘dader’ begrijpbaar, waar mogelijk zelfs invoelbaar, maakt. Daarin zit het mededogen.

De mens is een sociaal wezen, en dat zorgt er vermoedelijk voor dat we onderzoeksverhalen over een misstand het beste onthouden aan de hand van de misdadiger. De mens en het personage blijven plakken, de technische details vervagen mettertijd. Nergens is dat beter zichtbaar dan in de herinneringen die we collectief hebben aan dat andere hoogtepunt van de Amerikaanse onderzoeksjournalistiek van de twintigste eeuw.

Het Watergate-schandaal was nooit één onthulling, maar een langgerekte serie artikelen, die telkens nieuwe puzzelstukjes legde en slechts stap voor stap liet zien dat ‘the committee to re-elect the president’ beschikte over ‘plumbers’ (in hun eigen macho-bargoens ook wel ‘rat-fuckers’), een schaduwcampagneteam dat vuile streken uithaalde bij de Democraten. De exacte betrokkenheid van Nixon was onduidelijk, al het historische bewijs duidt erop dat hij nauwelijks weet had van de voorbereiding van de inbraakactie in het Watergate-gebouw (al is dat nog steeds onderwerp van debat).

De kuil waar Nixon uiteindelijk in viel was volledig zelf gegraven. Toen hij zelf doorkreeg hoe mis het zat, begon hij het bewijs van enige relatie van hemzelf met de plumbers toe te dekken en te vernietigen. Pas toen de Senaat, meer dan een jaar na de eerste krantenberichten, begon te vragen naar de details en openbare hoorzittingen organiseerde, hield Nixon het voor gezien.

Waarom herinneren we het ons dan toch zo simpel als ‘Nixon stuurde inbrekers naar het hoofdkwartier van de Democraten’? Vermoedelijk omdat de werkelijke gang van zaken te complex was. Maar misschien ook hierom: Nixon werd door grote delen van het Amerikaanse publiek allang een ‘crook’ gevonden.

Ontmaskeringen zijn spectaculair en verleidelijk. Maar wat je ook moet weten, en wat iedere onderzoeksjournalist in opleiding moet ontdekken, is dat ontmaskeringen vele malen makkelijker te maken zijn dan exposés. Een bad guy aanwijzen, precies omdat het aanwijzen van de ‘dader’ altijd al berust op gedeelde onuitgesproken vooroordelen over de vermeende dader, is eenvoudiger dan geduldig en onbevangen observeren. Onthulling is, gek genoeg, makkelijker dan verslaggeving.

John D. Rockefeller, de rijkste man van Amerika, bleek een ordinaire valsspeler

Die les leek niemand zich te herinneren toen mediawetenschappers begin deze eeuw jubelend de technische mogelijkheden van sociale media onthaalden als de redding voor de journalistiek. ‘Microblogs’, zoals Twitter toen nog gekwalificeerd werd, zouden waarnemingen van iedereen delen met iedereen. In de vurig verlangde ‘informatiesamenleving’ zou iedere burger met een smartphone een burger-verslaggever zijn.

Maar dat is niet wat er gebeurde, burgers werden niet burger-verslaggever. Wie Twitter of Facebook opent ziet vooral burger-onthullers, particulieren die met grote gretigheid het masker van maatschappelijke ontwikkelingen afrukken om het beest nu eens eindelijk in de bek te kijken. ‘Weer een bewijs van linkse vooringenomenheid!’ ‘Nu toont de vvd haar ware aard!’ ‘Your privilege is showing!’ ‘Het neoliberalisme heeft het – weer – gedaan.’

Het grote gevaar is dat we maatschappelijke discussies alleen nog maar voeren in termen van ontmaskering. Wanneer noodzakelijke uitleg, informatie en begrip uit het publieke bewustzijn gedrukt worden, ligt cynisme op de loer. Want ontmaskering zonder verdere informatie is repetitief en maakt moedeloos. Eindeloze ontmaskeringen vormen de taal van het complotdenken. Exponent van deze ontwikkeling is mediabedrijf annex Kamerfractie Forum voor Democratie, daar doen ze niet anders dan onthullen: in de gangen van de Kamer, met het lesmateriaal van de Lentekriebels bij de interruptiemicrofoon – om de verontwaardiging van de achterban gaande te houden moet er permanent ontmaskerd worden.

De carrière van Amsterdams gemeenteraadslid en JA21-senator Annabel Nanninga liep zoals bekend via Forum, maar begon bij GeenStijl als meedogenloze ontmaskeraar van linkse hypocrisie. Kamerlid Gideon van Meijeren maakte een docu (begeleidend tekstje van de trailer op YouTube: ‘Tweede-Kamerlid Gideon van Meijeren stelt vragen aan de regering die geheel onbeantwoord blijven. Wat zit hier achter?’), Freek Jansen wijst naar de Frankfurter Schule om te laten zien welke joodse denkers er achter de ondergang van het avondland zitten en Pepijn van Houwelingen loopt nog steeds warm als openbaar aanklager voor de coronatribunalen.

Dat juist deze politici, van wie de loopbaan drijft op ressentiment, de fanatiekste onthuller-politici zijn hangt samen met de giftige moderne verleiding van ontmaskering: het is spectaculair, makkelijk en heel goedkoop.

Toch is er geen reden tot wanhoop. Want we leven tegelijkertijd in een derde, wereldwijd hoogtij van de onderzoeksjournalistiek. Onderzoeksverhalen hebben een steeds groter bereik, meer en meer mensen zijn bereid wat meer te betalen voor extra onderzoek. En het inzicht dat je als medium kunt groeien met gedegen onderzoeken dat De Groene er tien jaar geleden toe aanzette om aanjager van onderzoeksjournalistiek in Nederland te worden, is inmiddels veel breder gedeeld. Samenwerking tussen onderzoekende journalisten en media is al lang niet meer taboe. Steeds vaker gebeurt dat in internationaal verband, waar dikwijls honderden journalisten tegelijk een database of een internationaal lek van betalingsverkeer uitpluizen.

De vraag is echter of die toegenomen middelen voor journalistiek onderzoek, die ruimte en aandacht en de influx van jong talent in het vak, ook bijdragen aan een betere wereld. Daar is wellicht iets meer voor nodig dan goede onderzoeksjournalistiek. De Amerikaanse historicus Richard Hofstadter plaatste de muckrakers en hun ‘impact’ op de samenleving in wat hij The Age of Reform noemde. Een heel tijdperk, van het laatste decennium van de negentiende eeuw tot Franklin Roosevelts New Deal eind jaren dertig, dat gericht was op hervorming; een bestuurlijke en culturele context waarin exposés en onthullingen ook worden opgepakt door bestuurders die wilden hervormen.

Standard Oil en andere grote bedrijven werden na publieke druk en verontwaardiging opgeknipt en gesplitst in regionale entiteiten. Het duurde vervolgens decennia voordat Standard Oil New Jersey steeds meer concurrenten mocht opslokken en haar afkorting voor Standard Oil, S.O., fonetisch ging schrijven als Esso en uiteindelijk als Exxon berucht werd dankzij (onder meer) de Exxon-Valdez-olieramp. Geheel in de traditie van de soevereine zakenman Rockefeller weigerde de topman van Exxon-Benelux voor de parlementaire enquête over de gaswinning in Groningen te verschijnen.

Wie nu verlangt naar een eigen Age of Reform wordt getroffen door het plechtige optimisme van de Amerikaanse hervormers van die tijd. Het land werd bestuurd door mensen die hervorming zagen als verbetering, en verbetering van het land als een heilige plicht in plaats van een noodzakelijk kwaad dat je liever zolang mogelijk uitstelt. Hofstadter vatte het ietwat ironisch samen als ‘the United States was the only country in the world that began with perfection and aspired to progress’.

Vorige week verscheen er een rapport van een commissie die nog eens bevestigde wat tientallen journalisten, ook op de pagina’s van dit weekblad, de afgelopen jaren hadden laten zien. De Nederlandse overheid beschermt haar burgers onvoldoende tegen de gezondheidsschade van de uitstoot van industrie. Er was ‘gebrek van besef van urgentie’, een frase die we vaker tegenkomen bij recente kritische commissies. Toch is het de vraag of ‘besef’ of ‘gevoel van urgentie’ wel vat wat het wil vatten. De woorden roepen het beeld op van al die Nederlanders die in volmaakt therapeutisch taalgebruik hun eigen tekortkomingen kunnen omschrijven, en niets aan hun leven veranderen.

Daar stuiten we op een grens van de onderzoeksjournalistiek waar de onderzoeksjournalistiek zelf niet zoveel aan kan doen. Een exposé geeft kennis, broodnodige oriëntatie, maar moet uiteindelijk opgepikt worden door responsieve bestuurders. Die niet alleen deemoedig ‘besef’ en ‘gevoel’ van urgentie hebben, maar op een dag ook de ‘wil’ hebben om te handelen.

Het is mogelijk, kijk maar naar het voor Haagse begrippen duizelingwekkende tempo waarmee het verhuren van een tweede huis financieel onaantrekkelijk gemaakt wordt. Maar na jarenlange bezuinigingen, het wegsturen en niet meer aannemen van ambtenaren met vakkennis of het privatiseren van overheidsdiensten zonder daarbij een gearticuleerde opvatting te hebben over hoe zo’n nieuwe markt (van treinen, post, ouderenzorg, asielzorg, jeugdzorg) er dan uit moet zien, is er een lange weg te gaan.

Tot die nieuwe Age of Reform (en trouwens ook tijdens dat tijdperk en daar voorbij) blijven wij uw trouwe harker van mest, met de blik gericht op de grond en alle vuiligheid.