In Raging Bull (1980) refereert Robert De Niro als bokser Jake La Motta tot twee keer toe aan de grootste filmacteurs aller tijden. De eerste keer is als La Motta aan het begin van de film zijn beroemde «gimme a stage where this bull here can rage»-speech doet, en zegt dat hij «geen Olivier is», maar dat hij «veel eerder zou willen reciteren». Acteren, dus, in plaats van boksen. De tweede keer komt tegen het einde van de film, als La Motta, nu dik en uitgeblust, een eveneens beroemd citaat uit Elia Kazans On the Waterfront (1954) voordraagt, namelijk dat van Terry Malloy (Marlon Brando): «You don’t understand. I could’ve had class. I could’ve been a contender. I could’ve been somebody instead of a bum, which is what I am.»
Staat De Niro naast Brando en Laurence Olivier? Eén scène in Raging Bull toont de grootsheid van De Niro: Jake La Motta wordt gearresteerd na een incident met een minderjarig meisje. In de gevangenis belandt hij in de isoleercel. Daar, alleen in het halfdonker, geeft hij zich voor het eerst over aan zijn angst en verdriet. Hij slaat met zijn hoofd en vuisten tegen de muur, als een gevangen dier, en schreeuwt: «So stupid! So stupid!» Dat is de realiteit van La Motta: zijn leven is een aaneenschakeling van masculiene machteloosheid, seksuele frustratie en ongebreideld geweld.
De Niro’s La Motta is een van de grootste acteerprestaties van de moderne cinema. De referenties aan de twee andere grote acteurs van de twintigste eeuw, Brando en Olivier, geven de film een mooie gelaagdheid, zodat het kijken naar Raging Bull de vraag doet rijzen: wat is acteren?
Neem Olivier. Anders dan Brando en De Niro was Olivier geen method actor. Voor hem was het realisme belangrijk, maar dan wel op een andere manier. Tijdens voorbereidingen op een van zijn eerste grote rollen in het theater, die van Romeo tegenover Peggy Ashcrofts Juliet, peinsde Olivier over de vraag of het nabootsen van een echte liefdesrelatie, namelijk die tussen hem en Ashcroft, op het podium een meerwaarde aan Shakespeares stuk zou geven. Hij concludeert: dat zou het kunstwerk niet alleen beroven van zijn kunstmatigheid, maar ook van zijn kunstzinnigheid. En dat is een «slecht principe».
En toch wérd Olivier net als Brando en De Niro het personage dat hij speelde. Het verschil zit hem in het feit dat Olivier het realisme van het personage niet in zijn eigen persoonlijkheid of emotionele staat zocht, maar puur in techniek. Hiertegenover staat De Niro, die net als Brando bereid was zichzelf kapot te maken teneinde zich te transformeren tot het personage. Voor Taxi Driver werd hij een maand lang een echte taxichauffeur in New York. En zijn lichamelijke transformatie voor zijn La Motta – hij kwam tientallen kilo’s aan – is inmiddels legendarisch.
Nog een interessante vraag: als Olivier Engeland was – hij zei ooit letterlijk: «I am England, that is all» – is De Niro dan Amerika? De Niro’s Vietnam-veteraan Travis Bickle belichaamt niet alleen linkse kritiek tegen het establishment, ook symboliseert het personage reactionaire instincten die deel uitmaken van de Amerikaanse identiteit.
Misschien is De Niro nog altijd Amerika. Immers, pijnlijk en tragisch is de wijze waarop de acteur de laatste jaren zijn ziel aan Hollywood heeft verkocht: hij lijkt slechts nog in lachfilms te spelen. Een blik op zijn oeuvre leert dat hij bijna tien jaar geleden voor het laatst een rol van betekenis had, en dat was in Jackie Brown van Quentin Tarantino. Zo begint De Niro steeds meer in het echt te lijken op Jake La Motta, die alleen maar droomt over Olivier. En over Terry Malloy die zegt: «I could’ve been a contender.»
Raging Bull is vanaf 6 juli landelijk te zien. Tot 30 augustus staat Robert De Niro centraal in het zomerprogramma van het Filmmuseum te Amsterdam