
Ik dacht altijd dat ik vrienden had. Het was gewoon een groepje jongens waarvan ik sommige al kende van de basisschool. We gingen allemaal andere dingen studeren, op andere plekken, en daarna gingen we allemaal andere dingen doen, in andere sectoren.
Wouter werkt op de Zuidas, in de high finance, of, zoals hij het uitspreekt ‘hai-finààns’. Niels is samen met zijn zwager een raar soort chocoladebedrijfje begonnen, Jeroen doet iets met geografie – ik denk dat hij kaarten maakt, of misschien breuklijnen berekent. We hebben het er nooit zo over. Tim doet de hele dag niets, al verdient hij af en toe meer dan de rest van ons in een maand met één avondje online poker.
We wonen al lang niet meer allemaal in Amsterdam, sommigen kregen ineens kinderen (heel raar), maar de vriendschap bleef, volkomen vanzelfsprekend, al zie je elkaar niet elke week. Ook al fiets je niet elke dag over de Dam, dat monument en dat paleis staan er toch wel.
Het punt is: ik dacht dat ik gewoon een vriendschap had, maar ik zat ernaast. Wat ik blijk te hebben is een woord dat het laatste jaar ineens overal opduikt; het is een ideaal waaraan je niet ontkomt, omdat het in toenemende mate wordt verheerlijkt op tv, in series, in boeken, zelfs in toneelstukken. Het is ‘mannenvriendschap’.
Je kunt geen interview meer lezen met een man van boven de dertig of hij wordt naar zijn oudste vrienden gevraagd. Elke zoveel maanden is er een nieuwe bestseller, waarin een groepje vroegere schoolvrienden een berg beklimt, een motorreis maakt, of een concert van hun oude popheld bezoekt. Ze hebben allemaal hun problemen, maar daarover praten ze niet, ze doen iets. Sterker nog, het niet-praten is het definiërende aspect; dit zijn mannen die elkaar zwijgend begrijpen, die aan een opgetrokken wenkbrauw en een klop op de schouder meer hebben dan aan een lange therapeutische sessie. In zijn roman Alles van elkaar haalt Leon Verdonschot een acteur aan die gevraagd werd naar het geheim van zijn langste vriendschap. ‘Dat we nog nooit een goed gesprek hebben gehad.’
Zie het als hetero-kitsch. Bij homo-kitsch weet iedereen wat je bedoelt – leren broeken en petten, Robert Mapplethorpe, Frankie Goes To Hollywood. Mannenvriendschap is mannen in spijkerbroeken met ongestreken geruite overhemden, ze barbecueën en zetten hun ovenwanten dan in de fik want haha wat zijn mannen onder elkaar toch lekker onbeholpen, ze trappen tegen een bal aan hoewel hun rug stijf is en ze van de bedrijfsarts niet meer mogen voetballen, ze gedragen zich als de schooljongens die ze al twintig jaar niet meer zijn, op zoek naar kattenkwaad.
Een beeld van mannen dat tot een paar jaar terug alleen nog in bierreclames voorkwam, is nu omnipresent. Ook nog steeds in reclames, overigens. Bijvoorbeeld in die van Grolsch, waarin een paar vriendenduo’s worden uitgedaagd om het tegen elkaar op te nemen om het beste bier te brouwen. Ze zijn alleen maar aan het giechelen en highfiven. ‘Jij bent de meest vrouwelijke man die ik ooit heb gezien’, roept de een schaterend tegen de ander. De reclame laat niet zien wat hij heeft gezegd, dat hoeft ook niet: de kijkers zijn inmiddels zo geïmpregneerd met het clichébeeld van mannenvriendschap dat ze instinctief weten dat het er niet om gaat wat de ene jongen precies gezegd heeft, maar om het feit dat hij überhaupt iets gezegd heeft.
De reclame draait al minstens een half jaar in de bioscoop, voor elke film. Ik ken ’m uit m’n hoofd.
Het is allemaal de schuld van Ventoux. Daar begon het mee, in 2013. Volkskrant-columnist Bert Wagendorp werkte aan een filmscript over een groepje oude vrienden die terugkeren naar de Zuid-Franse berg waar ze ooit hun zomervakantie doorbrachten. Het was een vakantie zoals je ze droomt: er was een mooi meisje, ze hadden hun eindexamens gehaald, het leven ging beginnen. De beklimming van de berg waar wereldkampioen Tommie Simpson ooit dood van zijn fiets viel, na aan de voet nog een glas calvados gedronken te hebben, vatten de jongens op als een soort rite de passage. De meest poëtische van de jongens, Peter, citeert Petrarca’s gedicht over de berg die hij in de veertiende eeuw beklom: ‘Daar liet ik mijn gedachten hun snelle vlucht nemen van stoffelijke naar onstoffelijke zaken.’
Het is deze Peter die zich zonder zijn remmen te gebruiken naar beneden laat storten en fataal uit de bocht vliegt. Nu, dertig jaar later, beklimmen de vrienden, dik, stijf, grijs, kaal, met moeilijke gezinnen en carrières, de berg nog een keer als eerbetoon.
In afwachting van de productie van de film bewerkte Wagendorp zijn script tot een roman en dat hebben we geweten ook. Wagendorp mocht bij een jubelend DWDD aanschuiven, kreeg alle ruimte zijn boek te pitchen in zijn Volkskrant en was tijdens de Tour de France een kleine week te gast bij Mart Smeets’ Avondetappe. Het boek stond maanden in de cpnb-verkoop-top-zestig, half Nederland nam het mee op vakantie. Aanvankelijk leek het boek op te vallen als wielerroman, in de beste traditie van Tim Krabbé’s everseller De renner, maar al snel werd het unique selling point de thematiek van de vriendschap tussen de mannen onderling.

Natuurlijk is ‘mannenvriendschap’ niet de uitvinding van Bert Wagendorp. Aartsvrienden Onno en Delius Max zijn het kloppende hart van De ontdekking van de hemel; zonder Albert, Flix en Thjum is er geen Tandeloze tijd; de vriendschap tussen de personages van Cloaca redt ze ervan hun wanhoop onder ogen te zien. Maar vriendschap als louter een ongecompliceerd iets, als een relatie die verheerlijkt dient te worden als het hoogst haalbare intermenselijke contact: dat was tot voor kort voorbehouden aan bierreclames, waarin met je vrienden en een kratje wegsluipen van je baan, je drukke thuissituatie en je strenge vrouw (de drie W’s noemen ze dat in reclameland: werk, woning, wijf) als mini-vakantie gold. Maar daar werd iets verkocht. Nu is het opeens het hoofdonderwerp van zo’n beetje de meest succesvolle Nederlandse boeken, series en films. Divorce – over drie mannen die na hun scheiding als balorige studenten bij elkaar gaan wonen – trok meer dan twee miljoen kijkers op rtl. Rick Niemans romandebuut Altijd Viareggio (Ventoux maar dan op motoren; dodelijk ongeluk incluis) staat nog steeds in de cpnb-top-zestig, al is het niet half zo geestig en vlot als Ventoux.
Hoe meer er over mannenvriendschap werd gesproken, hoe vaker elk cliché werd bevestigd. In februari vertelde Raoul Heertje in Het Parool over zijn toneelstuk Als je niet leeft, kun je niet scoren, over twee vrienden die naar Barcelona tegen Real Madrid gaan: ‘Het interessante aan mannenvriendschap is dat als je er van buiten naar kijkt, of als je gesprekken zou opnemen, het nergens over lijkt te gaan. Maar toch gebeurt er wat, iets onuitgesprokens, onderhuids. Als er al iets wordt uitgesproken dat ruikt naar vriendschap of genegenheid kan dat zomaar weer weg zijn met een opmerking als: “Gisteren Messi nog gezien op tv.”’
Of Stine Jensen in Filosofie magazine, in maart: ‘Vrouwen hebben praatvriendschappen, mannen doe-vriendschappen. Vrouwen delen gevoelens, mannen doen samen dingen, zodat ze juist even kunnen ontsnappen aan gevoelens. (…) Een mannenvriendschap is, kortom, een vluchtheuvel om aan je huwelijk te ontsnappen, terwijl de vrouwenvriendschap een surrogaat voor het niet-functionerende huwelijk is.’
Rick Nieman in april in Algemeen Dagblad over Altijd Viareggio: ‘Ik heb soms zo’n hekel aan mijn vrienden. Dan valt er iets voor tussen mij en een van die jongens en denk ik: je bent echt een onbehouwen, vervelende, asociale plurk. Het gaat dan vooral om hoe ze zich gedragen. Tegen een conducteur, een ober, hun echtgenote. En dan belt zo’n kerel op. “Hé, shit man, dat het zo gelopen is. Zeg, vanavond Champions League. Zullen we eerst een biertje doen en dan de wedstrijd kijken?” Dat is het cliché, maar zo werkt het echt.’
Inderdaad, dat is het cliché. Maar waarom is dat cliché ineens zo populair?
Het is interessant het artikel er nog eens bij te nemen dat de Amerikaanse essayist William Deriesewicz schreef voor het in Nederland redelijk onbekende, maar steengoede tijdschrift The Chronicle of Higher Education, eind 2009. De Groene nam het indertijd in vertaling over. Hierin ging Deriesewicz op zoek naar wat vriendschap in de tijd van Facebook nog betekende, want, schreef hij: ‘768 vrienden online hebben, is hetzelfde als er nul hebben’.
Door de eeuwen heen is menselijk contact geëvolueerd richting vriendschap, schreef Deriesewicz. Van oudsher is het de meest moderne relatie die we hebben, een die radicaal anders is dan alle relaties die we tot diep in de negentiende eeuw hadden. Moderniteit gelooft in gelijkheid, en de basis van vriendschap is gelijkheid. Moderniteit gedijt op individualiteit, en omdat vriendschap geen ander doel kent dan de vriendschap zelf staat ze los van alle andere verbanden. Moderniteit wordt gevoed door keuzevrijheid, en in tegenstelling tot onze bloedverwanten kiezen we onze vrienden: het is dan ook niet vreemd dat de opkomst van vriendschap samenviel met de afname van gearrangeerde huwelijken. Moderniteit streeft boven alles naar vrijheid, en vriendschap kent geen contracten, geen verplichtingen, we kunnen vrienden zijn zo lang we willen met wie we willen.
Kortom, in onze moderne sensibiliteit is vriendschap de meest natuurlijke vorm, eentje die bovendien is gevoed door sociale veranderingen. Met de urbanisatie van de negentiende en twintigste eeuw werd verhuizen naar andere steden gemeengoed, waardoor het belangrijker werd voor mensen contacten te krijgen buiten je familie. Het hoogtepunt van het ideaal van een ‘maatschappij van vriendschappen’ vond je terug bij de Bloomsbury Group in Londen, of aan de andere kant van de oceaan in Mary McCarthy’s The Group (1963), waarin vrienden elkaar beschermen en steunen, en elkaar tegelijk uitdagen betere, echtere mensen te zijn. Het is dit ideaal dat je in een meer eigentijdse vorm nog terugziet in hits als Friends (1994-2004) en Sex and the City (1998-2004).

Het is misschien ironisch dat in het jaar dat die series eindigden Facebook werd opgericht. Deriesewicz zag Facebook als het failliet van de vriendschapscultuur: in het ideaal van vriendschap bliezen Facebook en andere sociale media onze vriendschapskringen zo op dat ons hele sociale netwerk eronder kwam te vallen. Waar vriendschap ooit ging om een paar personen – zorgvuldig gekozen zielsverwanten, gelijkgestemden – kregen die vrienden dezelfde lading als alle andere ‘vrienden’ in je netwerk. Of een simulacrum van vrienden: pakketjes informatie met een fotootje erbij, ‘ze zijn net zo min je vrienden als de baseballkaarten van de New York Mets dat zijn’. We hebben nog wel vrienden, maar we zijn niet intiem met ze. We zien ze wel, zij het niet in vlees en bloed, maar online. ‘Daarmee is vriendschap aan het veranderen van een relatie tot een gevoel – van iets wat mensen met elkaar delen tot iets wat mensen in hun eentje ondergaan, achter hun beeldscherm waar ze de elektronen omarmen die de digitale snelweg op ze af schiet.’
Dat schreef Deriesewicz dus bijna zes jaar geleden. Je kunt mannenvriendschap – of nee: de hype van mannenvriendschap, want aan de vorm van die vriendschap is niets veranderd – zien als een reactie op het cultuurpessimistische gevoel dat sociale media mensen niet dichter bij elkaar heeft gebracht, maar juist verder weg. Het ideaal van mannenvriendschap is een ideaal van nabijheid, van een hand op je schouder, van mensen niet kennen van Facebook en LinkedIn, maar gewoon nog vanuit je basisschoolklas, bij meester Harm.
In feite valt het dan binnen het debat dat de laatste paar jaar is gevoerd over authenticiteit. We leven, is het idee, in een castingmaatschappij: iedereen heeft een mobieltje met camera op zak, waarmee iedereen zichzelf, of zijn of haar buurman, kan presenteren op een sociale netwerksite of blog. Alles wat we doen vindt voor een voor ons onbekend publiek plaats – en dat verandert onze manier van denken, onze waarneming, onze zelfpresentatie. Het gevolg is een ononderbroken ‘zelfenscenering’ waarbij ons imago en ons ‘ik’ versmelten. De Duitse mediawetenschappers die de term in 2011 lanceerden, zagen de trend niet alleen in sociale arena’s, maar ook in professionele, waarbij elke werknemer zijn eigen merk probeert te zijn. Je kunt het ook zien binnen het ironie-debat van de laatste jaren: het idee dat een generatie opgroeit die zelfbewustzijn tot een kunstvorm heeft verheven, maar er ook voor gezorgd heeft dat jongeren meer naar zichzelf kijken dan dat ze zichzelf zijn. De uitdaging is dat ondermijnende zelfbewustzijn te overstijgen.
Mannenvriendschap is daar de perfecte oplossing voor. Mannenvriendschap kent geen zelfbewustzijn, mannenvriendschap is met je buik naar voren een biertje drinken en een boer laten – het is heel erg authentiek, het is heel erg anti-casting, het is jezelf zo debiel en plat mogelijk laten zien. In een zichzelf continu analyserende maatschappij is de mannenvriendschap wonderlijk non-zelf-reflectief. Een oase.
Goed dus? Ja. Wenselijk? Nou, misschien niet. De recente populariteit van mannenvriendschappen kan er ook de ondergang van betekenen, want dat is de catch-22 van het streven naar authenticiteit: op het moment dat je iets authentieks nastreeft, wordt het authentieke benoemd, geduid, gecultiveerd, met als gevolg dat het een constructie wordt en het zijn authenticiteit verliest. Je kon, zoals ik, jarenlang de mooiste mannenvriendschap hebben zonder je daarvan bewust te zijn. Maar als je je er nu van bewust bent, verandert er dan iets? Voel je opeens het cliché dat je daarvoor nooit zag?
Als Ventoux een ode is aan mannenvriendschap, dan is Leon Verdonschots vlotte romandebuut Alles van elkaar (januari 2015) de problematisering ervan. De roman zoekt de houdbaarheid op, de rekbaarheid, het moment waarop de harde wereld de anything-goes-vriendenidylle verstoort. In Alles van elkaar is dat heel duidelijk aan te wijzen. Het is het moment dat iemand een serieuze relatie met een vrouw krijgt; het is het klassieke Yoko Ono-syndroom: zodra er een vrouw bij komt moeten de jongens op de rem staan. Eerste zinnen:
‘Ze weet het.’
‘Sorry.’
‘Ze weet het.’
‘Ze weet wát?’
‘Alles.’
Dat alles is in dit geval ook best veel. De drie vrienden gaan samen naar de kroeg, gaan samen rennen, naar kickbokswedstrijden, ze vliegen naar Los Angeles om daar de nieuwste Star Wars-film te zien (het kost ze veel moeite toe te geven hoe slecht die is), en ze gaan naar Koh Samui om een optreden te zien van hun antiheld Robert Tepper, de man die ooit lang geleden een hitje had op de soundtrack van Rocky. En twee van hen gaan samen ook naar massagesalons, en naar hoeren, uiteindelijk naar gangbangs. De nieuwe vriendin van een van hen leest, al dan niet per ongeluk, hun mails aan elkaar, waarin ze hoeren en andere dames met naam en toenaam ‘recenseren’. Dan zijn de spreekwoordelijke rapen gaar. Opeens moeten ze hun vriendschap gaan verdedigen, en daarmee analyseren, en juist daardoor valt het uit elkaar. ‘Hij was mijn beste vriend, al sinds mijn zesde. Onze vriendschap duurde dertig jaar. Het ineenstorten ervan nog geen week.’
Hierin zit ook het verschil tussen mannenvriendschap en de ‘bromance’, de term die de laatste jaren populair is in Hollywood. ‘Bromance’ is de band van vrienden – ‘brothers’, of ‘bro’s’ – die zo diep gaat dat het bijna een relatie lijkt – een ‘romance’. Zie hits als 21 Jump Street of Superbad. Maar bromance is ironisch: er wordt altijd heel zelfbewust met homoseksualiteit geflirt. Dat is de standaardgrap: er zit in elke film ten minste één dialoog waarin het lijkt alsof de twee vrienden een liefdesrelatie met elkaar hebben, met honderd-en-één dubbelzinnigheden, terwijl de personages duidelijk niet homo zijn.
Dat zelfbewuste zit juist niet in hoe mannenvriendschap in Nederland wordt gepresenteerd. Mannenvriendschap is sentimenteel, en in zekere zin nostalgisch. Het gaat om het doen herleven van vroegere tijden, toen je nog jezelf kon zijn en je niet hoefde na te denken hoe je je hoorde te gedragen.
Er is nog een andere verklaring voor de populariteit van de mannenvriendschap te bedenken, binnen een heel ander discours, namelijk de mannenvriendschap als eiland in een feminiserende wereld. Want wat gaat het hard met het feminisme. Elke week staan de opiniebijlagen er vol van, graag wordt er melding van gemaakt dat meisjes zoveel beter scoren op school en op de universiteit dan jongens, dat ze op de werkvloer het numerieke overwicht van mannen in bijna elke beroepssector inhalen. Elke opmerking van een man in de publieke ruimte die ook maar een schaduw van seksisme heeft, grappig bedoeld of niet, krijgt een vloedgolf van verontwaardigde tweets over zich heen. Het feminisme is nog nooit zo mondig geweest.
In die zin zijn mannenvriendschappen niet alleen iets voor mannen om zich in terug te trekken, maar ook iets om trots op te zijn. Iets wat vrouwen nooit kunnen inhalen, want zoals er over mannenvriendschap clichés gelden, zo geldt voor vrouwenvriendschappen dat ze competitiever zijn, ondergravend, dat haat en liefde veel dichter bij elkaar zitten, dat vrouwen elkaar klein houden, liever op elkaars ellende inzoomen dan op elkaar succes. In de Amerikaanse cartoon Family Guy zit een exemplarische grap. Twee vrouwen zijn aan het lunchen. Wow, zegt de een, dat je een stuk taart als toetje durft te nemen. Joh, ik wilde dat ik zo zelfverzekerd was als jij, zegt de ander, dat je lekker twee oude kleren durft aan te trekken en het een outfit noemt. Nee joh, zegt de ene weer, ik ben jaloers op jouw lichaamszelfvertrouwen; kijk eens hoe sterk je benen zijn, zo gespierd, zo dik van de kracht zijn ze.
Waarna er een ander tafeltje in beeld komt met twee mannen. Hé, zegt de een, goeie stropdas. Thanks, zegt de ander – waarna er een muziekdeuntje klinkt en een reclamestem zingt: ‘Men: we know how to be friends.’
Het sekseverschil tussen ‘praat-vriendschappen’ en ‘doe-vriendschappen’ heeft ook met een manier van praten te maken die afbakenend is, aangezien mannen wel degelijk praten. Je vindt het in de verfilming van Ventoux een paar keer mooi terug. Wanneer de oude vrienden hun vakantievilla bereiken springen ze met z’n allen als kinderen op hun bedden, ze maken bommetjes in het zwembad, houden een voetbal hoog, wassen zichzelf met drank. Als een van de mannen zich op het bed laat ploffen in de meest luxe kamer krijgt hij meteen commentaar. O, meneer moet weer de grootste kamer.
Tuurlijk, zegt-ie: ‘Ik heb ook de grootste lul.’
Als je het zo uitschrijft doe je geen recht aan de grap. De grap is ook niet echt een grap, met een clou, of iets. Het is gewoon zoiets dat elke man uit zijn mouw kan schudden op elk moment, in de categorie ‘Dat zei je vrouw ook vannacht’. Het wordt grappig door hoe je het zegt, of in dit geval door Leopold Witte, achteloos, met een gezicht van ‘dat-weet-je-zelf-toch-ook-wel’.
Het is interessant om na te denken wat een essentiële rol dit soort humor speelt, als een hek om een veld: het scheidt de mannen onherroepelijk van de vrouwen. Zoals Zadie Smith laatst opmerkte bij haar bezoek aan De Balie: als een vrouwelijke comedian op een podium stapt, is ze bijna verplicht eerst iets relativerends over haar uiterlijk te zeggen. Mooi of niet, jong of oud, het is altijd een issue. Mannen hebben dat probleem nooit, lichamelijke humor is hun exclusieve terrein; er is geen grappig vrouwelijk equivalent te bedenken van een opmerking als ‘ik heb ook de grootste lul’.
(Wat dat betreft: vrouwen die denken dat ze ‘one of the guys’ zijn en net zulke harde grappen kunnen maken – die zitten er naast. Vrouwen kunnen in de buurt komen van one of the guys, maar uiteindelijk blijft er altijd een drempel, tien á vijftien procent verschil tussen hoe mannen praten met een vrouw erbij, en zonder.)
Tegelijk kun je het ook omdraaien en zeggen dat mannenvriendschap juist heel goed past binnen een feminiserende wereld. Voor vrouwen is de mannenvriendschap een graag geziene gast. Want die mannen met hun bierbuikjes op die fietsen – is dat nou het patriarchaat? Moeten zij het Glazen Plafond (dat schrijf je met hoofdletters, zoals Tweede Kamer, het is een instituut) in stand houden? De beelden die erbij horen zijn niet echt bedreigend, het gaat altijd om mannen op hun meest ondubbelzinnig, op hun meest onbeholpen. Geef ze een voetbal en ze zijn blij: niet echt een dominante kracht om rekening mee te houden.
Dat is mannenvriendschap: een zoethouder in veranderende tijden, een warm cliché waar iedereen zich in kan vinden.