Terwijl het Ahold-imperium langzaam verschrompelt, laat de gevallen bestuursvoorzitter Cees van der Hoeven zich eind februari fotograferen voor de voorpagina van De Telegraaf. Rustig dinerend in het koninklijke skioord Lech, met aan zijn zijde zijn hoogblonde Annita. Er lopen rechtszaken tegen hem, de oude Albert Heijn voelt zich door hem «verneukt», kleine beleggers gaan massaal het schip in en institutionele beleggers verliezen in één dag miljarden. Zo wordt iedere Nederlander slachtoffer van de Werdegang van Ahold, want ook de pensioenfondsen zien hun reserves als sneeuw voor de zon verdwijnen. De aanrichter van dit alles, de man die de ware feiten over overnames in Noord- en Zuid-Amerika onder tafel hield, de man die niet kon voorkomen dat de geacquireerde bedrijven sjoemelden met de boekhouding en daardoor het ooit zo degelijke volksaandeel Ahold naar de knoppen hielp — deze man zit daags na zijn val op zijn gemak te dineren in Lech, het luxe wintersportoord waar H.M. de Koningin nog maar enkele dagen eerder haar hielen had gelicht. En hij liet er nog een foto van maken ook.

In dezelfde krant begint twee maanden later de rehabilitatie. «Van der Hoeven terug in business», kopt het Stan Huygens Journaal eind april. De voormalig Ahold-topman verkondigt in een mini-interviewtje een «white sheet» te hebben. Hij is zich van geen kwaad bewust. «Het klonk op deze avond in ieder geval zeer overtuigend uit de mond van de ex-topondernemer, die het Ahold-concern het afgelopen decennium ook grote successen bracht», voegt de nieuwe Stan Huygens (Sjuul Paradijs) eraan toe. Zelf merkt Van der Hoeven op dat hij weer terug het bedrijfsleven in wil. Hij is immers «erg geïnteresseerd in het wel en wee van ondernemingen». De gesneefde collega-ondernemer Joep van den Nieuwenhuizen, zelf ooit verdacht van handel met voorkennis, steekt Van der Hoeven en en passant ook de van hetzelfde delict verdachte oud-Philips-topman Cor Boonstra een hart onder de riem: «Ik weet precies wat Cees en Cor Boonstra op dit moment doormaken. Het duurt allemaal jaren en de onderneming waar je het boegbeeld van bent, heeft er heel veel last van.»

Van der Hoeven zelf lijkt er niet om te malen. Tegen vrienden laat hij doorschemeren dat hij zich de vele advocatenkantoren in binnen- en buitenland die procedures tegen de gevallen topmanager voorbereiden, wel van het lijf houdt. Hij voelt zich ten onrechte beschuldigd. Maar op basis van diezelfde vrienden weet maandblad Quote te melden dat Van der Hoeven overweegt te emigreren naar Zwitserland of Australië, twee landen waarmee de Verenigde Staten geen uitleveringsverdrag hebben. Met de beelden van voor het gerecht gedaagde Enron-topmannen nog vers op het netvlies kiest Van der Hoeven kennelijk eieren voor zijn geld. Amerikaanse advocaten zijn van mening dat hij de beleggers willens en wetens verkeerd heeft geïnformeerd over de bedrijfsresultaten. Tot november vorig jaar heeft Ahold volgehouden dat het «goed» ging met het bedrijf, terwijl het toen al ruim een jaar rommelde. In de boeken van de Amerikaanse tak stond in elk geval voor een slordige driekwart miljard euro extra winst vermeld.

Vergeleken met Enron is de Ahold-zaak natuurlijk een peulenschil, maar met de aangescherpte Amerikaanse regels is er genoeg laakbaars voor een forse eis. En of hij nu op de hoogte was van boekhoudfraude of niet, als president en Chief Executive Officier (CEO) is hij voor de wet wel verantwoordelijk. Op verzoek van bedrijvenplaaggeest Pieter Lakeman onderzoekt het Openbaar Ministerie of Van der Hoeven ook in Nederland persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld, en zelfs FNV-voorman Lodewijk de Waal zei deze week te willen onderzoeken of de individuele bestuurders de verliezen zijn aan te rekenen.

Hoe heeft Cornelis Harry van der Hoeven (Den Haag, 1947) zo diep kunnen vallen? Vijf jaar achtereen werd hij verkozen tot «manager van het jaar» en nu is hij de paria van het Nederlandse bedrijfsleven, de kop van jut in het Nederlandse Enron-schandaal, dat ondanks bescheiden herstel van het aandeel Ahold deze week op de aandeelhoudersvergadering zeker niet onbesproken zal blijven. Jaar in, jaar uit werd op die vergadering Van der Hoeven bezongen, de grote man achter het succes van de kleine belegger en als voorman van een van de meest degelijke bedrijven van Nederland een vaste investering voor de grote beleggers. Unilever, Shell, Akzo en Ahold — dat waren de vier aandelen waar je je geen buil aan kon vallen. Maar hoe degelijk was Ahold eigenlijk nog? Sinds het aantreden van Van der Hoeven als hoogste baas is het supermarktconcern geleidelijk een ander bedrijf geworden.

Door een headhunter werd Cees van der Hoeven na een bliksemcarrière bij Shell en de Nederlandse Aardolie Maatschappij bij Ahold binnengebracht. Het was zo’n typische Shell-jongen, sneerde de oude Albert Heijn ooit in een interview: «Zo iemand die denkt dat hij alles weet.» Maar van boekhouden wist de accountantszoon Van der Hoeven niet veel. Toch werd hij de financiële man in de raad van bestuur. In 1992 nam hij de leiding van het bedrijf over. Dat was maar goed ook, want zijn «boekhoudkennis was matig en is dat trouwens nog steeds», zoals hij in een zeldzaam reflecterend moment in 1994 opbiechtte. De komende maanden zal dat een gevleugeld citaat blijken. Indertijd meende Van der Hoeven zich die uitspraak te kunnen veroorloven. Zijn positie was onomstreden, hij leidde met bravoure een van de stabielste Nederlandse beursgenoteerde bedrijven, waarover in 1973 voor het laatst rode cijfers te melden waren geweest.

Met moderne opvattingen over ondernemerschap transformeerde Van der Hoeven Ahold tot een aanvallend concern dat overname na overname deed. In zekere zin kreeg hij daarbij carte blanche. Zijn streven was erop gericht van Ahold het grootste supermarktbedrijf in de wereld te maken en hij was bereid daarvoor diep in de buidel te tasten. «Vroeger was er meer ondernemingsgeest in de zin van zelf ondernemen, nu is de houding meer gericht op ‹laten ondernemen›. De faciliterende rol is belangrijker dan de eigen rol», zei hij eens. De kruidenier Albert Heijn zal ervan gegruweld hebben en zich toen wellicht al enigszins «verneukt» hebben gevoeld. Toen de ene overname op de andere volgde, werd steeds minder duidelijk hoe veilig de nieuw aangewonnen bedrijven waren. De aandeelhouders vertrouwden op de controle door de raad van commissarissen, op de vertrouwenwekkende teksten van Van der Hoeven en op diens jaarlijks geprolongeerde statuur als beste manager.

Maar juist in die controlerende elementen zit ’m het probleem. In het kleine Nederlandse ondernemerscircuit controleren topmanagers vooral zichzelf en elkaar. Onschuldig maar typerend is het voorbeeld van de verkiezing tot «manager van het jaar». Vijf keer achtereen kreeg Van der Hoeven deze eretitel toebedeeld, niet door financieel specialisten of personeelsleden, maar door zijn collega-topmanagers bij andere bedrijven. Daarom zegt die vijfvoudige zege volgens ingewijden minder over zijn kwaliteiten als manager dan over de grote bijdrage die hij heeft geleverd aan de positie van de topmanager in Nederland, met het daarbij behorende (Amerikaanse) beloningssysteem. Van der Hoeven was, zoals Nina Brink, een celebrity-CEO die het behoudende Nederlandse ondernemersklimaat opschudde en de laatste jaren inclusief opties en aandelen zo’n 5,1 miljoen euro per jaar toucheerde en er een bijpassende levensstijl met miljoenenvilla’s en zeiljachten op nahield. Dat willen de Nederlandse managers allemaal wel. Van der Hoeven was voor hen in veel opzichten een voorbeeld.

Minder onschuldig is het commissarissencircuit waarin Nederlandse topbestuurders elkaar voortdurend tegen het lijf lopen, en eigenlijk zonder iets van de hoed of de rand te weten elkanders bedrijven controleren. Dat kan ook niet echt, want hoewel de Amerikaans/Britse manier van zakendoen in Nederland al lang en breed is geïntroduceerd, is het toezicht op een onderneming in tegenstelling tot in de VS of in Engeland nog altijd gescheiden van de uitvoerende bestuurders. Typerend voor de gemoedelijkheid van het Nederlandse toezicht is de alom geprezen aanstelling van de voormalige Amerikaanse ambassadrice Cynthia Schneider tot commissaris van Ahold. Deze kunsthistorica had op haar curriculum vitae geen enkel bedrijfseconomisch wapenfeit staan, maar werd aangetrokken omdat ze zich in een interview beklaagd had over de belabberde kwaliteit van het Nederlandse winkelpersoneel.

Naast zijn drukke bestuursvoorzitterschap bij Ahold was Van der Hoeven zelf ook nog bezoldigd commissaris van KPN, het Franse luxe-kledingconcern LVMH en ABN Amro. Bij de bank, tijdens Van der Hoevens Ahold-bewind steeds vaker betrokken bij grote transacties van de grootgrutter, sloot de gevallen manager een persoonlijke lening af van niet minder dan 5,088 miljoen euro tegen een uiterst gunstig rentetarief van 4,58 procent. Inmiddels is hij als commissaris vertrokken, maar de lening blijft staan. Ook bij KPN en LVMH is Van der Hoeven weg.

Van Cynthia Schneider en de overige Ahold-commissarissen had Cees van der Hoeven weinig te duchten. Zelfs niet toen Ahold eind vorig jaar formeel als gevolg van de Zuid-Amerikaanse «Tango-crisis» voor het eerst in dertig jaar in de rode cijfers kwam en hij — zoals dat hoort — zijn ontslag indiende. President-commissaris Henny de Ruiter weigerde indertijd dat ontslag te verlenen. Hij noemde het «gezeik» als mensen vroegen om het hoofd van Cees van der Hoeven. Hij verklaarde destijds dat de CEO van Koninklijke Ahold zou aanblijven «tot zijn pensioen». Was dit ontslag Van der Hoeven wél verleend, dan had hem de treurige aftocht van de laatste maanden bespaard kunnen blijven. En, voor Van der Hoeven ook belangrijk: dan had hij met een fikse vertrekpremie op zijn lauweren kunnen gaan rusten, terwijl nu een arbitragecommissie uitsluitsel moet geven over de hoogte van het bedrag en het nog wel even kan duren voordat Cees van der Hoeven «back in business» is. Hoe onschuldig hij zich ook moge voelen.