Ze moeten allemaal het land uit, en zo snel mogelijk. Voor de honderden immigranten in het Farah (‘Gelukkig’)-detentiecentrum komt het deportatiebesluit als een bevrijding. De meeste van hen zitten al maanden in het vieze cellencomplex in Tripoli. Om zich te weren tegen de kou kruipen de ongeveer vijftig mannen in Cel 2 ’s nachts dicht tegen elkaar aan. Eén keer per dag mogen ze naar buiten voor een potje voetbal, maar dat is niet genoeg om het lichaam gezond te houden, meent een Nigeriaan die zegt al een jaar te wachten op deportatie. Na drie jaar als schilder in Libië te hebben gewerkt werd hij naar eigen zeggen zonder aanleiding van de straat gepikt en linea recta naar het detentiecentrum gebracht, zonder kans om zijn familie in te lichten. Ook Frederik Ajaja (14) uit Ghana wil weg. Zijn droom om naar Europa te gaan is vervangen door heimwee. Met trillende lip vertelt hij over de beesten die hem ’s nachts uit zijn slaap houden. Zijn lichaam zit onder de beten van de vlooien die zich hebben genesteld in de dunne vieze matrasjes, het enige interieur in de cel. De meeste van de ongeveer twee miljoen immigranten, waarvan er naar schatting zestigduizend in het bezit zijn van een werkvergunning, wonen al jaren in Libië. Ze doen er het werk waar de Libiërs geen zin in hebben. Beetje bij beetje sparen ze voor de overtocht naar Europa.

De immigranten in het detentiecentrum zijn volgens de directeur allemaal opgepakt bij een poging om Europa te bereiken, een claim die de mannen in Cel 2 tegenspreken.

In de overige cellen die de binnenplaats van het detentiecentrum omringen, en waarvan de deuren gesloten blijven, schreeuwen de gevangenen om hulp bij het zien van een westerse bezoeker. Het lawaai van het trappen tegen de dikke stalen deuren dreunt over de stoffige binnenplaats. Door de tralies in de deur, het enige licht- en luchtgat van de cel, steken smekende zwarte armen.

De directeur van het centrum, zichtbaar ongemakkelijk, benadrukt nogmaals de ‘internationale humanitaire standaard’ die Libië hanteert bij de behandeling van de illegale immigranten. Hij vertelt dat er tweehonderd immigranten in het detentiecentrum zitten, die maximaal twee weken blijven voordat ze gedeporteerd worden. En elke dag krijgen ze medische zorg, aldus de directeur, wiens beweringen op alle vlakken door de mannen in Cel 2 worden tegengesproken.

‘Dat was te verwachten’, fluistert de directeur terwijl hij de buitenlandse bezoeker in de richting van de deur leidt. ‘Ze liegen allemaal.’

De ‘onmiddellijke deportatie’ waarvan – zoals het Staatspersbureau liet weten – ‘geen inwoner zonder verblijfsvergunning zal worden uitgesloten’, komt voor het Farah-detentiecentrum net op tijd. De omringende gebouwen zijn al grotendeels afgebroken om plaats te maken voor een winkelcentrum. Bulldozers en vrachtwagens, bediend door Afrikaanse arbeiders, rijden af en aan. Deze week is het de beurt aan het centrum en het is nog onduidelijk waar de gevangenen zullen worden gehuisvest.

Nu wacht hun eindelijk die lange busrit naar huis; naar Niger, Soedan, Mali, Egypte en Tsjaad, de buurlanden van Libië. Voor hen die uit verder gelegen gebieden komen, zoals Eritrea, Nigeria, Kameroen en Pakistan, ligt een vliegticket klaar, verzekert Ahmed Bashir Al-Tigani, woordvoerder van het ministerie van Binnenlandse Zaken. In zijn ruime kantoor, met het onvermijdelijke portret van Leider Khadafi aan de muur, staat hij buitenlandse journalisten te woord om de ‘moeilijke positie’ van Libië uit te leggen: ‘Libië is een transitland. De mensen die hier komen, willen naar Europa, en wij lijden eronder.’

Op de stranden tussen Tripoli en de Tunesische grens krijgen de grote blauwe vissersboten die de immigranten naar de andere kant moeten brengen een laatste lik verf. In de lente, bij een kalmere zee, zullen ze weer uitvaren, gevuld met bange en hoopvolle immigranten. De overladen en vaak niet-zeewaardige boten brengen jaarlijks enkele tienduizenden mensen naar Italië en Malta, waar de immigranten in opvangcentra worden ondergebracht. Een onbekend aantal mensen overleeft de reis niet.

‘We vinden ongeveer duizend doden per jaar, zowel in de zee als in de woestijn’, legt Al-Tigani uit. ‘Maar het werkelijke dodental ligt veel hoger. De lichamen die we niet kunnen identificeren, verbranden we ter plekke op het strand.’

Toen Italië de samenwerking met Tunesië sterk opvoerde, waardoor het aantal asielzoekers op het Italiaanse eiland Lampedusa met een derde afnam, verschoof het zwaartepunt van de illegale immigratie naar Europa naar Libië. Nu heeft echter ook Libië besloten om in te grijpen. Eind vorig jaar werd het aantal patrouilles al opgevoerd en er werden grootscheepse acties ondernomen tegen de smokkelaars en tegen corrupte ambtenaren die een oogje dichtknepen. De verwachting is dat de asielzoekersstroom zich weer verder zal verplaatsen. Nu al zouden er nieuwe routes vanuit Algerije zijn opgezet. Cyprus en Kreta worden door immigratie-experts getipt als nieuwe populaire bestemmingen. Dat Libië voorlopig nog een belangrijk vertrekpunt naar Europa zal zijn, blijkt uit een kijkje op de kaart. ‘Het is onmogelijk om de tweeduizend kilometer lange kustlijn en de 4500 kilometer lange woestijngrens te controleren’, zegt Al-Tigani.

Tot enkele jaren geleden konden, in lijn met de pan-Afrikaanse ideologie van kolonel Khadafi, mensen uit alle Afrikaanse landen zich vrijelijk in Libië vestigen. De Grote Leider van de Libische Massa’s hield op dezelfde dag dat het nieuws over de deportaties bekend werd nog een nieuw vurig pleidooi voor Afrikaanse eenheid op een conferentie in Burkina Faso. Pas sinds enkele maanden hebben immigranten een visum nodig om Libië in te mogen. In lijn met de onvoorspelbaarheid die het beleid van Khadafi karakteriseert, komen veel immigranten echter zonder visum ongestoord het land binnen. Deze ‘Libische gastvrijheid’ is nu verleden tijd, aldus de ambtenaar van Binnenlandse Zaken: ‘Het is genoeg geweest. We hebben de limiet bereikt.’

Libië zette het afgelopen jaar zestigduizend illegale immigranten uit, een paar duizend meer dan in 2006. Het voornemen om álle immigranten op korte termijn uit te zetten lijkt onmogelijk te realiseren. Al-Tigani schat hun aantal op anderhalf miljoen, een kwart van de bevolking; als de miljoenen Egyptische gastarbeiders mee zouden worden gerekend, ligt dat aantal nog veel hoger. Ook zij komen sinds kort niet meer zonder arbeidsovereenkomst het land in, maar zijn nog massaal aanwezig.

Een aanzienlijk deel van de Afrikaanse immigranten heeft zich in de loop der jaren permanent in Libië gevestigd. Er is werk genoeg in Libië en de overheid liet de meeste werkende immigranten tot nu toe met rust. De Libische economie leunt zwaar op gastarbeiders. Alle obers, schoonmakers, loodgieters, timmermannen, tuinmannen, loopjongens en kindermeisjes zijn immigranten. Met de groepen rondhangende jonge Libiërs bepalen zij het straatbeeld van Tripoli en de slaperige nederzettingen in de woestijn. De werkloosheid onder de Libiërs zelf is bijna dertig procent, en onder de jongeren – die meer dan de helft van de bevolking uitmaken – vermoedelijk nog hoger. Dat komt mede door de oliewelvaart van Libië en de daaruit gefinancierde subsidies, die ervoor zorgen dat veel Libiërs liever niet werken dan een slecht betaalde, een Libiër onwaardige baan te nemen.

Zoals de baan van Toni (32) uit Nigeria. In een garage in Tripoli verdient hij zes dinar (3,5 euro) per dag. Om de ziekenhuiskosten van zijn vrouw te betalen, bedelen hij en zijn twee kinderen ’s avonds bij in de betere buurten van Tripoli. Toni lag vorig jaar zelf in het ziekenhuis, nadat de Libische kustwacht hem half dood op een schip richting Europa had aangetroffen. ‘Ze hebben mijn leven gered. Mijn buik was zo opgezwollen, ik leek wel zwanger’, vertelt de Nigeriaan met een grote glimlach. Het was zijn derde poging om Italië te bereiken. Hoewel bij die laatste poging tientallen medepassagiers omkwamen zal hij, zodra de financiën het toelaten, weer een poging ondernemen.

Toni: ‘Ik probeer hier al tien jaar weg te komen. Je verdient hier iets meer dan in mijn eigen land, maar de Libiërs behandelen ons als dieren. Helemaal als je een christen bent.’ Hij haalt zijn witte rozenkrans te voorschijn en dankt God voor alle steun. Net als zijn vrienden die het gelukt is om naar Europa te gaan, zal hij met Gods hulp ooit rijkdom verwerven. Het stuk land dat zijn ouders in Nigeria verkochten om zijn eerste poging te financieren zal hij dan terugkopen.

In de immigrantengemeenschappen in de medina van Tripoli zijn deze problemen alledaags. ‘Iedereen heeft hier zo’n verhaal’, lacht een Ghanees die schoenen poetst op de tweedehandsmarkt in de vervallen oude stad. Zes maanden geleden woonde hij nog in Nederland, in de Amsterdamse Bijlmer. Hij werd uitgezet en moest vervolgens de moeilijke tocht door de Sahara opnieuw afleggen. Twee weken deed hij erover; nu is hij gestrand in Libië, waar hij de ongeveer duizend dollar die voor de oversteek nodig is bij elkaar probeert te poetsen. Zijn vrouw wacht op hem in Maastricht.

De wirwar van straten in de oude stad wordt gedomineerd door Afrikaanse naaiateliers, kapperswinkels en rokende etenskraampjes. Groepen mannen met gele en blauwe tulbanden ontwijken de voetballende jochies en lachen vriendelijk naar de vrouwen in felgekleurde kleding en met grote bundels op het hoofd. Dit is niet meer de slaperige Arabische buurt voor de vooraanstaande families van Tripoli, dit is sub-Sahara-Afrika. De ooit witte villa’s worden bewoond door tientallen mensen op doortocht.

In de woestijnsteden in het zuiden van Libië vormen, net als in de oude stad van Tripoli, de immigranten nu de meerderheid van de bevolking. De sociale gevolgen van de aanwezigheid van de arme Afrikaanse massa zijn enorm.

Libië heeft plotseling te maken met andere gewoontes, vertelt professor Mustapha Attir, socioloog van de El-Fatah Universiteit in Tripoli. ‘En sommige daarvan, zoals een minder strikte seksuele moraal, verhouden zich moeilijk met de traditionele islamitische Libische samenleving.’ Georganiseerde misdaad, jeugdbendes en drugs zijn voor Libië nieuwe fenomenen die met de immigranten mee zijn gekomen, aldus Attir, die uitgebreid onderzoek verrichtte naar de gevolgen van de migratie. ‘De mensen die hier komen zijn straatarm en komen vaak uit verschrikkelijke gebieden. Die doen soms alles om aan geld te komen om naar Europa te gaan en een beter leven te beginnen. Libië is voor hen alleen een plek om geld te verdienen.’

Attir legt uit dat het drugsprobleem onder Libische jongeren zo hard is gegroeid dat de overheid in Tripoli een rehabilitatiecentrum voor verslaafden heeft geopend. ‘En daar doet de overheid heel open over’, legt de professor lachend uit, ‘dus dan is het écht een groot probleem aan het worden.’

De criminaliteitscijfers van het ministerie van Binnenlandse Zaken liegen er niet om. De afgelopen jaren is het aantal diefstallen verdrievoudigd, het aantal moorden verdubbeld en hebben nieuwe delicten als fraude en witwasserij hun intrede gedaan.

De minister van Europese Zaken en voormalig premier Abdel Ati al-Obeidi somt de redenen van het nieuwe zero-tolerancebeleid van de overheid op. ‘Misdaad, terrorisme, nieuwe ziektes zoals aids, al het geld dat uit Libië verdwijnt, de kosten: het is een internationaal probleem dat te groot en te duur is om Libië alleen te laten oplossen’, aldus de minister, die al 38 jaar een naaste medewerker van Khadafi is. Dat klinkt terug in zijn retoriek: ‘Uitzetten is een noodgreep. We moeten het probleem bij de wortels aanpakken. De corruptie en onderontwikkeling in de landen van oorsprong zijn te wijten aan de koloniale erfenis. Europa moet zijn verantwoordelijkheid dragen en zijn beloftes nakomen.’ En daarom doet Libië nu – via uw verslaggever – een beroep op Europa.

Obeidi wuift de suggestie van geldgebrek van de hand. Libië, het rijkste land van Afrika, pompt immers dagelijks twee miljoen vaten olie uit de grond. Europa moet Libië helpen met logistiek (satellietbeelden) en technologisch hoogstaand materieel: helikopters om de woestijn te controleren, schepen om op zee te patrouilleren. De ‘belangrijke eerste stap’ werd vorige week gezet. Met Italië werd overeengekomen samen patrouilles uit te voeren op de Middellandse Zee.

Die stap is mogelijk sinds Libië in 2004 uit zijn internationale isolement kwam en de relaties met het Westen normaliseerden. Flamboyante staatsbezoeken van Khadafi aan verschillende Europese landen (met als hoogtepunt zijn bedoeïenentent op de Champs-Elysées) leverden miljardendeals op. Obeidi beschouwt die ontwikkeling als een ‘nieuwe fase van de Revolutie, die nog in volle gang is’. Kern van de ‘nieuwe fase’ zijn economische deals, hoofdzakelijk gericht op de energievoorziening van Europa, en een begin met de liberalisering van de economie, tot enkele jaren geleden een volledig monopolie van de staat. Officieel is nu drie procent van de economie in handen van de private sector; als de verborgen economie wordt meegerekend zou het percentage rond de veertig uitkomen. Obeidi: ‘We hebben onze economie grondig veranderd. Wij verwelkomen nu westerse investeerders. Nu kan de samenwerking met Europa zich uitbreiden, ook op immigratiegebied.’

Die samenwerking inzake immigratie is niet gemakkelijk. Van een gezamenlijk EU-beleid is nauwelijks sprake. ‘De problemen zijn voor elk land anders’, zegt Laurence Hart, hoofd van de Internationale Organisatie voor Migratie (iom) in Libië. ‘Alle landen houden daarom vast aan hun eigen beleid. Malta en Italië hebben als individuele landen druk uitgeoefend op Libië om het probleem aan te pakken. Zij krijgen er als eerste mee te maken.’

Ondanks protest van mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch tegen de massale deportaties onthielden de Europese landen zich van commentaar. ‘De Europese landen hebben gemeen dat ze immigranten graag buiten houden’, aldus een verklaring van Human Rights Watch. ‘Europa is gefixeerd op het tegenhouden van mensen voor ze zijn grenzen bereiken, zonder voldoende de bescherming van deze mensen in acht te nemen.’ De juridische kritiek van de mensenrechtenorganisaties beperkt zich tot het feit dat onder de immigranten ook politieke vluchtelingen zitten, die niet zouden mogen worden uitgezet. Voor het overige staat het Libië vrij te beslissen, te meer omdat het de meeste internationale verdragen inzake vluchtelingen nooit heeft erkend.

Wel hebben de afgelopen jaren verschillende internationale organisaties, waaronder het Europese douaneagentschap Frontex, de unhcr en de iom, de werkzaamheden in Libië opgevoerd. Als aanvulling op het Libische ontmoedigingsbeleid, dat bijvoorbeeld de belasting voor buitenlanders verhoogde, heeft de iom een programma voor ‘vrijwillige reïntegratie’ opgezet. In twee jaar tijd zijn ongeveer vijftienhonderd ‘ontmoedigde asielzoekers’ met behulp van Italiaans donorgeld naar hun thuislanden teruggestuurd.

Voor het kantoor van de iom zit een vijftal Afrikanen op een rijtje, wachtend op een gesprek om in aanmerking te komen voor het programma. Ibrahim Adbel Rahman (29) uit Kameroen zegt, na jaren in Libië als ober te hebben gewerkt, de realiteit van het migrantenbestaan te hebben ingezien: ‘Ik ben jarenlang uitgebuit en van vrienden weet ik dat de situatie in Europa niet beter is. Ik wil nu alleen nog maar terug naar mijn dorp.’