Het verhaal dat over de pagina’s van Helen Macdonalds H is for Hawk woekert, is even simpel als ongewoon: kort nadat haar vader onverwacht is overleden, koopt Macdonald voor achthonderd pond een jonge ‘goshawk’, een havik. Ze noemt haar Mabel. Het boek is een minutieus verslag van een periode waarin het opvoeden en africhten van het dier en het verwerken van de rouw op allerlei manieren op elkaar inwerken.
In zijn beroemde Rouwdagboek noteerde Roland Barthes kort na de dood van zijn moeder dat hij besefte niet te verlangen naar alleen-zijn, maar dat hij er nood aan had. Mabel biedt Macdonald de mogelijkheid om zich af te zonderen van de wereld zonder eenzaam te hoeven zijn; haar wegvluchten is een toevluchten.
Na John Jeremiah Sullivans Blood Horses (2012) weer een ‘memoir’ waarin de rouw om een overleden vader met een carrière in de journalistiek (Sullivans vader was sportverslaggever, die van Macdonald persfotograaf) wordt verbonden met de liefde voor een diersoort waarachter een wereld schuilgaat die voor de leek aan het onmetelijke grenst – de inwijding van de lezer als het overgangsritueel van de schrijver. Zoals Blood Horses het lezen waard was voor iemand die niets met paarden op had, zo hoop je dat iemand die bij het woord vogelaar eerst aan Geenstijl en Rutger Castricum denkt zich niet laat afschrikken door een gevederde moordmachine met een priemende blik op het omslag van H is for Hawk.
Macdonald, als historicus verbonden aan Cambridge, mocht vorig jaar in Engeland de prestigieuze Samuel-Johnsonprijs voor beste nonfictie in ontvangst nemen en ze werd dit voorjaar met open armen onthaald in Amerika. Het is niet moeilijk om te begrijpen waarom. Roofvogelliteratuur mag dan alles behalve een gevestigd genre zijn, rouw is universeel en het is het perfecte huwelijk tussen dat universele en het hoogst particuliere, samen met Macdonalds indrukwekkende stijl – soms speels, maar toch altijd vastberaden (ik zoek vergeefs naar een perfect antoniem voor bibberen) – dat het succes van H is for Hawk verklaart.
Na het eerste hoofdstuk vroeg ik me onwillekeurig af of ik me bekocht zou voelen wanneer de resterende pagina’s leeg zouden blijken – zo zorgvuldig gecomponeerd, zo rijk waren die eerste pagina’s. Terugkijkend was het misschien zelfs de paginavullende openingsalinea die genoeg was om me voor het boek in te nemen. Vanaf de eerste zin – ‘Forty-five minutes north-east of Cambridge is a landscape I’ve come to love very much indeed’, met dat op het oog net wat te grote werkwoord, binnenvallen en meteen je diepgevoelde liefde voor een landschap bekennen heeft toch iets pathetisch – meandert het proza in marstempo van een beschrijving van dat landschap (inclusief ‘twisted pine trees, burned-out cars, shotgun-peppered road signs and US Air Force bases’) naar een ochtend waarop Macdonald om vijf uur klaarwakker in haar bed lag en naar een door een straatlantaarn getekende figuur op het plafond staarde, terwijl ze hoorde hoe buiten op de stoep nog wat late feestgangers stonden te kletsen, zonder te weten waarom precies stapte ze uit bed en in de auto, pas tijdens het rijden besefte ze waar naartoe ze op weg was: ‘Out there, beyond the foggy windscreen and white lines, was the forest. The broken forest. That’s where I was headed. To see goshawks.’
Een paar pagina’s vol engelengeduld verder zien we ze door Macdonalds ogen: een stelletje, hoog in de lucht. De ‘regenwolkgrijze’ vogels worden dwarsgezeten door kraaien, maar: ‘they just didn’t care, like, whatever’. Macdonald neemt die dag een stuk reindeer moss mee uit het bos. Het vleesgeworden geduld, noemt ze het. Thuis ligt het op een plank naast de telefoon en het is dat mos waar ze naar staart, drie weken later, op het moment dat haar moeder belt om te vertellen dat haar vader dood is. In de eerste zin dat liefhebben, in de laatste de dood en tussendoor de precies op de werkelijkheid passende beschrijvingen van zowel alledaagse dingen, tastbaar of niet, als grote gevoelens. Een dertigtal relatief korte hoofdstukken, een postscriptum en anderhalve pagina ‘acknowledgements’ (waarvan de laatste alinea het verborgen einde van het verhaal blijkt te vormen) – verder lijkt dat nog altijd een terechte omschrijving van het geheel.
Hoewel het haar vaders dood is geweest die alles in gang heeft gezet, is zijn optreden spaarzaam. Macdonald is zuinig op hem. Hier en daar een kleine maar veelzeggende anekdote, soms een rake beschrijving van het gemis dat ze voelt, maar ze waakt duidelijk voor al te gemakkelijke sentimentaliteit. Het maakt dat de momenten waarop ze de teugels even laat vieren dubbel zo hard aankomen. Het moment waarop ze, nog half in shock na het overlijdensbericht, in een restaurant geen hap door haar keel krijgt en haar tafelgenoot de ober subtiel duidelijk maakt wat er aan de hand is, waarop hij terugkomt met een in rouwstemming opgemaakt bord met ijs van het huis, is hilarisch, terwijl het ook leest alsof je hart wordt afgeknepen.

Hoewel Macdonalds opvoeden van Mabel te allen tijde de boventoon blijft voeren, is er naast haar eigen rouwverwerking nog ruimte voor een derde verhaallijn, over de Britse interbellum-schrijver T.H. White. White is vooral bekend als auteur van het kinderboek The Sword in the Stone (1938), waarmee hij eigenhandig de tovenaar Merlijn, de ronde tafel en de rest van de Koning Arthur-mythe nieuw leven inblies. Macdonalds interesse gaat vooral uit naar zijn boek The Goshawk, waarin hij verslag doet van zijn jammerlijk gefaalde poging een havik te trainen. White is een tragische figuur, homoseksueel maar nooit uit de kast gekomen, vol onzekerheden en tegenstrijdige verlangens. Macdonald schrijft: ‘In England Have My Bones White wrote one of the saddest sentences I have ever read: “Falling in love is a desolating experience, but not when it is with a countryside.” He could not imagine a human love returned.’ Verliefd worden op een landschap, het is een heldere echo van haar eigen openingszin.
Ergens halverwege begint op te vallen hoe vaak Macdonald het woord ‘hart’ laat vallen. Het duurt eigenlijk nooit langer dan een pagina of twee voordat je het weer tegenkomt. Haar eigen hart dat in haar keel klopt of dat heen en weer springt, meestal ‘beating’, maar een enkele keer ook ‘bating’ (wat een roofvogel doet die van een arm probeert te springen), het tikkertje van de vogel onder het vederdek, het wegstervende gestommel van haar vaders hart – goed, dat heb ik me misschien ingebeeld – harten die verharden, stoppen met slaan of tot stof verworden. Toen ik het voor het eerst opmerkte, dacht ik dat het weldra zou gaan vervelen. Het tegenovergestelde gebeurde: het begon een ritme te worden, een noest pompen dat het proza leven verschafte en het lezen soms een fysieke ervaring deed worden.
Macdonald is zorgvuldig in het voeden van die fysieke kwaliteiten van het proza, en op den duur betaalt dat zich uit. Wanneer Mabel na een lang en vermoeiend proces eindelijk voor het eerst vrij mag gaan vliegen, weet Macdonald de lezer op superieure wijze deelgenoot te maken. Terwijl zij al wekenlang langzaam met de vogel lijkt samen te vloeien, laat ze op het moment dat Mabel hoog in de lucht cirkelt plotseling, heel subtiel en niet langer dan een halve zin, het perspectief verschieten. Plotseling zijn wij de havik die naar beneden kijkt en Macdonald ziet, of misschien zijn we Macdonald die de havik is en naar beneden kijkt en zichzelf ziet.
Elders in zijn Rouwdagboek schreef Barthes ook: ‘Ik weet nu dat mijn rouwen chaotisch zal zijn.’ H is for Hawk is een diepe blik in het hart van zulk een chaos, en een glorieuze maar zwaarbevochten overwinning erop.
Beeld: De momenten waarop Helen Macdonald de teugels laat vieren komen dubbel zo hard aan