In de catacomben van het Parijse Grand Palais, waar jarenlang klasjes studenten Nederlands aan de Sorbonne zinnen als «Dat doet de deur dicht!» en verzen als «Ik ging naar Bommel om de brug te zien» aanhoorden en herhaalden, en dat nu in oude glorie wordt hersteld, liep ik de merkwaardigste en verrukkelijkste tentoonstelling binnen die ik ooit zag.
Schilderijen zie je met twee ogen. Het linkeroog kijkt naar wat de schilder zag: een vrouw, een kerk, een stier, een schip. Het rechter oog kijkt naar wat de schilder deed met zijn kwast: de veeg, de kleur, de precisie, de grootte. De twee ogen leveren de kijker gezamenlijk een indruk. Soms overheerst het linkeroog («Verrek, die Ket heeft gekke nagels aan zijn vingers!»), soms het rechteroog («Verrek, dat heeft-ie allemaal met kleine kleurstipjes gedaan!»). De meeste tentoonstellingen zijn gericht op het rechteroog: werken van één schilder, of van een schildersschool. Ik heb ook wel eens tentoonstellingen gezien van ge schilderde honden en van gefotografeerde bruggen, maar ook daar wil het rechteroog zijn zegje doen.
Jean Clair heeft tien jaar kunstwerken lopen uitzoeken die op de een of andere manier de melancholie uitbeeldden. Het zijn er honderden, die prachtig zijn op gehangen in enkele zalen van het Grand Palais, waarbij alleen een vorstelijke trap, met bijbehorende muziek, je herinnert aan het feit dat je in een krankzinnig optimistisch glazen paleis uit 1899 bent.
Heeft u wel eens een dier ge zien dat een pootje bij zijn kop hield? Ik niet. Maar sinds de mens op zijn achterpoten loopt, hangt zijn hoofd wat verloren in de lucht. De voorpoot schiet toe. Het gaat niet om krabben of neussnuiten, het gaat om een hand die tegen het hoofd drukt. Niet onder het hoofd: dat is de denker. Niet gekromd achter het oor, dat is aandachtig luisteren. Niet boven het oog, dat is aandachtig kijken. Niet tegen het voorhoofd, dat is hoofdpijn of de mededeling «die is gek!». Nee, een hand tegen een wang, liefst over een oor heen. Doe het even bij uzelf en u zult direct denken: ik ben zwaarmoedig. Hou uw hoofd nog een beetje scheef, en de spleen, stress en somberheid spatten van u af.
Waarom zit die hand over het oor? Omdat het oor, heel anders dan het oog, niet door een eigen spier gesloten kan worden. Je kan je oor alleen uitzetten door er een hand op te drukken. Het oor let op gevaren, zelfs als u slaapt. Wie zwartgallig is heeft geen zin in waarschuwingen van het oor. Het sterkst maakt Munch dat duidelijk, die beide oren met zijn handen dicht houdt. Dat schilderij ontbrak, want het hangt even op de kamer van een dief die er neerslachtig naar zit te staren. Het andere uiterste is de vaak af gebeelde opgespijkerde man van wie men allebei de armen aan een dwarsstok heeft gespijkerd zodat hij niet in staat is om het hand ge baar van miserabilisme te maken.
Nooit heb ik zo veel schilderijen van handen tegen hoofden bij elkaar gezien, de een nog wanhopiger dan de ander. De angst van Artaud en de acedia van Arcimboldo. De burn-out van Böcklin en de cafard van Cranach. De droefgeestigheid van Dürer en de depressiviteit van De Chirico. Het getob van Goya en de hopeloosheid van Hopper. De Mal du siècle van Munch en de Mal de vivre van Montaigne. Het pessimisme van Proust en het saturnisme van Seneca. U ziet dat niet alleen schilders maar ook schrijvers aan de tentoonstelling meedoen.
In veel gevallen is de schilder zelf een zwartkijker. Ik kan niet geloven dat Arcimboldo dat was. Vaak ook lijdt de persoon die ge schilderd wordt aan Weltschmerz: Füssli. Stoskopff schilderde een doodskop. Ook kan de voorstelling je naargeestig maken: Goya en Hopper.
Natuurlijk had de samensteller graag het zelfportret van Van Gogh laten komen waar hij een groot verband over zijn gewonde oor had, maar hij moest het doen met dokter Gachet. De lijder aan neurasthenie kijkt naar zijn dokter en schildert hem. De dokter kijkt naar de hypochondrische pa tiënt en steunt zijn hoofd. De kijker naar het schilderij denkt aan de schilder. De spiegel Gachet weet niet dat hij voor eeuwig beroemd wordt.
Van Dürer is de beroemde prent waarop een droevige engel zit tussen allerlei voorwerpen die op zich juist de vooruitgang van de wetenschap, en het Lutherse jaartal 1517 in een magisch vierkant, vertonen.
Dürer schreef erboven MELANCOLIA I. Die vrouw heet dus Melancolia, maar wat is die I achter haar naam? Het getal één? Uit het magisch vierkant zien we dat Dürer het cijfer 1 schreef zoals wij het schrijven. Er bestaan trouwens geen Melancolia 2 en Melancolia 3. Het woord «i» is Latijn voor «Ga!». Dürer zei dus met zijn uitbeelding van moderne apparatuur tegen het kwaaie spook: «Me lancolia, donder op!». De diverse beeldhouwers die het wiskundige voorwerp van de prent in het echt namaakten, hebben er niets van begrepen: Dürer was terecht trots op de door hem uitgevonden beschrijvende meetkunde.
Het mooiste werk is van «Goethe»-Tischbein, rond 1800. Een jongeman staat met zijn rug naar de brandende haard in een verder onverlichte kamer. Zijn schaduw kruipt over de grond, omhoog langs de wand en weer terug langs het plafond. De jongeman houdt zijn rechterhand tegen zijn rechterwang en ondersteunt de rechterelleboog met zijn linkerhand.
In de laatste hoek van de laatste zaal zit een grote naakte man neurotisch op de grond, de linkerhand om zijn oor. Hij durft ons niet aan te kijken. Dus wij kijken naar hem, de «Big Man» van Ron Mueck, die vroeger special effects voor films maakte. Volgens Carel Peeters, die er in Vrij Nederland over schreef, is de man «drie keer levensgroot», volgens H.M. van den Brink, die er in hetzelfde nummer over schreef, is hij «twee meter hoog». Bereken de lengtes van de twee columnisten.
U kunt in Parijs ook naar de dada-tentoonstelling gaan in Pompidou. Ik werd er neerslachtig van. Al die lui met hun zelfde geintjes. Het is alsof je een moppenboek met drieduizend moppen moet lezen. Picabia, geen echte dadaïst, stak boven alles uit. Ga toch naar de Mélancolie en u staat na een paar uur verkwikt weer op de Elyzeese Velden.
Mélancolie, génie et folie en Occident
Parijs, Grand Palais
tot en met 16 januari
www.rmn.fr