We worden allemaal ouder. Dikker ook. En eenzamer. Nu handelt het rivm niet in voorspellingen, maar wel in toekomstscenario’s, verkenningen gebaseerd op cijfers van bijvoorbeeld het cbs en de Nederlandse Kankerregistratie. Bij de vorige Toekomstverkenning, van vorig jaar zomer, was de conclusie dat de levensverwachting over 25 jaar naar bijna 86 zal stijgen – 25 jaar terug lag die nog op 73. Doordat we minder roken, betere medicatie hebben en een doorgaans gezondere levensstijl zal de sterfte aan hart- en vaatziekten afnemen. We zullen langer blijven bewegen. Van de kinderen die in 2040 worden geboren, zal een vijfde ouder worden dan 95 jaar, iets wat nu nog geldt voor een tiende. Het aantal honderdjarigen zal verviervoudigen, naar bijna zevenduizend – twee derde van hen vrouwen.

‘Old age isn’t a battle; old age is a massacre’, schreef Philip Roth in Everyman, zijn elegante maar gitzwarte roman over ouder worden, ziek worden, hernia’s, bypass-operaties. Maar als het een slachting is, dan ziet de uitkomst er niet meer uit als iets wat door een machinegeweer is aangericht. Het is eerder de finish van een marathon op een hete middag: strompelend, kwijlend, nauwelijks nog in staat woorden te vinden.
In 2040 zullen de gevolgen van dementie kanker bijna hebben ingehaald als de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland. Borstkanker, nierziektes en beroertes nemen in aantal af, maar parkinson neemt toe. Het zijn de voor de hand liggende gevolgen van de vergrijzing. Steeds meer ouderen die steeds langer zelfstandig wonen, zich steeds eenzamer voelen omdat ze geliefden en familie kwijtraken, meer medicatie slikken en meer aandoeningen hebben die hen minder mobiel maken of die hun cognitieve vermogens beïnvloeden. En die ouderen hebben steeds vaker overgewicht, net als mensen tussen de 25 en 64: 62 procent zelfs. Nou, gezellig.
Deze ontwikkelingen hebben meerdere gevolgen, met name dat a) de zorgkosten zullen stijgen naar 174 miljard euro in 2040, wat neerkomt op 9600 euro per Nederlander, en dat b) zo’n beetje de helft van al die Nederlanders daar een roman over zal schrijven, een ontwikkeling die in de boekhandel nu al evident waarneembaar is. Het begint onderhand een vast onderdeel te worden van elk literair oeuvre, het boek waarin de fysieke ontmanteling van de vader of moeder (vooral de moeder) nauwgezet wordt beschreven, in fictie of memoires. Natuurlijk is dat genre niet uniek voor de recente jaren – A.F.Th. schreef in 2003 bijvoorbeeld Uitdorsten, over zijn aan parkinson lijdende en uiteindelijk stervende moeder – maar inmiddels lijkt het een Welle te zijn geworden. Als je dan toch een markeerpunt wilt aanwijzen, zou je kunnen kiezen voor Tom Lanoye’s redelijk briljante Sprakeloos (2009), over hoe zijn moeder, een rasverteller net als hij, langzaam haar taal verloor en daarmee zichzelf. Erwin Mortier publiceerde zijn ‘moedergetijden’ in Gestameld liedboek, Adriaan van Dis won de Libris met zijn moederboek Ik kom terug (ze werd bijna honderd), Maarten ’t Hart schreef een besteller met Magdalena, F. Starik schreef Moeder doen, Arnon Grunberg werd voor Moedervlekken duidelijk door zijn eigen aftakelende moeder geïnspireerd en het bericht dat Tommy Wieringa een roman gaat schrijver over zijn onlangs overleden moeder, haalde de frontpage van nu.nl. Peter Verhelsts nieuwste, Voor het vergeten, wordt nota bene aangekondigd op de achterflap als ‘geen moederboek, en ook geen boek over de dood’ – wat alleen maar bevestigt hoezeer het een vastomlijnd genre is geworden.
De oorzaken van de golf springen in het oog, met de rivm-verkenning in gedachten: mensen sterven niet alleen later maar ook langzamer, zodat de kinderen en geliefden meer van het proces zullen aanschouwen. Dementie en alzheimer zijn ziektes die het rollenpatroon tussen ouder en kind omdraaien, de voorheen verzorger wordt nu de verzorgde, de voorheen autoriteit wordt nu de hulpbehoevende. En bovendien: met stijgende zorgkosten en propvolle verzorgingstehuizen wordt van kinderen gevraagd hun ouders zo lang mogelijk zelf te ondersteunen. Daar zit je dan, als schrijver aan het bed van je vader, moeder, geliefde, met natte washandjes en plaspillen. De beelden dringen zich vanzelf op, het boek schrijft zichzelf.
In Veldheer Banner, de nieuwe roman van Marie Kessels, is er niet een relatie vader-moeder, of dochter-vader, het is die van vriend en vriendin, waarbij de aan parkinson lijdende academicus Banner wordt verzorgd door de fotografe Dana. Kessels is bekend als schrijfster van verstilde, vaak hoogst metaforische boeken. In Het lichtatelier schept een kunstenares papier als een soort rouwarbeid voor haar overleden geliefde; in Ruw probeert een plots blind geworden vrouw zich haar stad, en de wereld, weer op de tast eigen te maken; in Brullen ontvlucht fotografe Dana (laten we aannemen dezelfde Dana) de herrie van het moderne leven en verhuist naar buiten de stad. Steeds schuift Kessels cerebrale personages naar voren die met het fysieke geconfronteerd worden, ze zoekt de beelden op waarin het leven van het hoofd overvloeit in het leven van de huid, de handen, de oren.
Saul Banner is zo’n personage. Hij is universitair docent, gespecialiseerd in iets, maar graag uitwaaierend over alles. Hij leeft in een huis waarin hij zo weinig mogelijk daglicht toelaat, zodat zijn talloze boeken niet vergelen. ‘Ik merkte wel hoeveel hem eraan gelegen was dat zijn verzamelde Husserl en zijn verzamelde Merleau-Ponty een lang en ongeschonden leven zouden krijgen, nu zijn parkinson hem zo weinig illusies had gelaten over een lang en ongeschonden leven voor hemzelf’, merkt Dana op.
Hij is, in tegenstelling tot wat zijn gesloten gordijnen misschien doen vermoeden, een vrolijk figuur. Eentje die ’s avonds poëzie ging reciteren onder het balkon van een liefdesobject, met Dana een spelletje speelt waarbij ze beurtelings een blinderend masker moeten dragen om vervolgens herinneringen op te halen; zonder zicht krijg je de herinneringen scherper op je netvlies, denkt Banner. Hij voedt Dana op met ‘lessen in goed burgerschap’ aan de hand van Plato en Aristoteles. Op zijn goede dagen schildert hij haar, er verschijnt ‘op zijn doek iets dat met zijn verre van mooie, ruwe vormen nog het meest doet denken aan de intense schilderkunst in de grotten van Lascaux. Zo’n buffel op de rotswand, teruggebracht tot zijn essentie, maar dan met mijn buikpartij.’
Het bondgenootschap tussen Dana en Banner blijft lang ongrijpbaar, zoals Banner ongrijpbaar was. Hij vluchtte weg uit eerdere huwelijken, met zijn donkere appartement als hoofdprijs, zijn room of his own. Maar door die parkinson rijst de vraag hoe lang hij er nog zelfstandig kan wonen, het zit zijn bewegen uiteraard in de weg, maar ook zijn denken. Hij kan niet voorbij de ziekte kijken. Als hij naar oude beelden van Mao kijkt ziet hij de verschijnselen. Als hij nog oudere beelden ziet van generaal Franco ziet hij precies hoe de dictator het probeert te camoufleren; van Hitler werd gezegd dat hij parkinson zou hebben en als hij de film Der Untergang ziet, is hij verheugd hoe acteur Bruno Ganz steeds zijn hand achter zijn rug verbergt zodra hij begint te trillen – parkinson!
Kan Dana wel voorbij de ziekte kijken? Kan Kessels dat? Je kunt het de schrijver niet verwijten dat het onderwerp van haar boek het onderwerp van haar boek is, maar ze laat de kleinere besognes die met de ziekte meekomen wel heel erg het verhaal domineren, we komen eigenlijk meer te weten over de ziekte dan over de personages. We krijgen te horen hoe Dana Banners administratie gaat doen, hoe zijn dagelijkse pillenregime eruitziet, hoe zijn elektrische fiets bevalt, hoe hij een spraakprogramma op zijn computer installeert omdat het typen te moeilijk wordt. Niet materiaal waar je erg van gaat meeleven. Je moet als lezer soms je best doen een bladzijde te vinden waarop niet de woorden ‘parkinsonpatiënt’ of ‘parkinsonsymptoom’, of ‘parkinsonmedicatie’ staan.
Maar in zekere zin is dat de spanningsboog van de zorgroman, zoals die de afgelopen jaren zo veelvuldig is geschreven; kun je je vader/moeder/geliefde nog door het masker van dementie/parkinson/ouderdom heen zien, wat resteert er van hem of haar, en wat wordt verdrongen door de ziekte? Hoe verandert dat de relatie?
In het geval van Dana en Banner verandert de ziekte, verrassend genoeg, veel op seksueel gebied. Kessels beschrijft het mooi, haar Dana is er een beetje verbaasd over, ze ondergaat het met een zekere ironie. Naarmate zijn ziekte erger wordt kan ze haar ogen niet van hem afhouden. Eerder was hij bijna te intellectueel om heel fysiek te zijn, maar nu veranderde dat: ‘Het was zijn parkinson die hem pas tot een waarachtig seksueel wezen maakte, denk ik. Hij bewóónde zijn lichaam nu zoveel meer dan voorheen.’
Veldheer Banner past in het rijtje zorgromans, en toch ook weer niet. Om te beginnen is Kessels niet zo sentimenteel. Haar perspectief is niet dat van het kind dat zijn ouders verliest en daarmee zijn jeugd; haar toon is vaker afstandelijk, terugblikkend, alsof haar Dana het op de eerste plaats meemaakt als een interessant experiment, dat telkens weer nieuwe dilemma’s en inzichten oplevert. Het maakt van de roman bijna een monter boek over een grimmige ziekte.