
Hoe vertel je over een nieuwe liefde als je al ruim boven de zestig bent en je als het op de liefde aankomt al de nodige butsen en deuken hebt opgelopen? Als ‘nieuw’ in verband met de liefde hoe dan ook een problematisch woord is? En als je ook nog eens uitgever van je eigen, kleine, fijnzinnig-literaire uitgeverij was en je alle gevoelswoorden over de liefde, alle metaforen en plotwendingen al uitentreuren hebt zien langskomen? Je vertelt je verhaal dan als het ware in de tweede graad, met een groot overbewustzijn. Dan is het niet meer dan logisch dat de eerste zin van je liefdesroman luidt: ‘Dit verhaal, dat zijn hart nog altijd breekt, om een uitdrukking te gebruiken die hij nooit zou gebruiken, alleen hier bij wijze van uitzondering, waarmee zou hij het hebben laten beginnen?’
Het is een gelukkige keuze van de Duitse schrijver Bodo Kirchhoff (1948) om het liefdesverhaal van voormalig uitgever Julius Reither en Leonie Palm, voormalig eigenares van een hoedenwinkel, te vertellen vanuit het perspectief van Reither (zijn voornaam gebruikt hij liever niet). Wedervaring is daardoor net zozeer een roman over de liefde als over de taal van de liefde, en hoe die samenhangen. Het is per slot van rekening niet alleen een waagstuk om je aan een liefde over te geven, ook het praten over de liefde vraagt om overgave als je je ervan bewust bent dat elk woord, elke zinsnede die door geliefden wordt gebruikt per definitie een citaat is omdat ze al zo vaak in de mond genomen zijn. Overgave, dat is dan ook het thema waar het om gaat in Wedervaring, en die overgave is er niet alleen op het niveau van het verhaal maar ook op dat van de taal.
Het begint met een aanvankelijk wat stroeve ontmoeting in het wooncomplex waar beiden zich hebben teruggetrokken, een ontmoeting die met een verwonderlijke overmoed uitloopt op een proefritje in haar auto, een kleine bmw cabrio, midden in de nacht. En dat ritje wordt een heuse reis van Zuid-Duitsland naar Sicilië, zo’n beetje in één ruk gereden, met proviand in plastic tasjes, eten achter het stuur, de ene sigaret na de andere en slaappauzes op parkeerplaatsen. De intellectualistisch beschreven ontmoeting, met referenties aan de boeken die Reither uitgaf en een boek dat Palm (ook zij heeft een voorkeur voor haar achternaam) geschreven blijkt te hebben, gaat in razend kort bestek over in een road novel langs de Italiaanse kust. En onderweg worden ze niet alleen geconfronteerd met de werkelijkheid van vluchtelingen die zich ophouden op rustplaatsen langs de snelweg en een raadselachtig zwijgzaam meisje, waarschijnlijk ook een vluchteling, ze worden ook verliefd.
Onderweg passeren hun eerdere liefdes de revue, in brokjes vertellen ze hun levensgeschiedenis en blijkt dat ze allebei een kind hebben verloren. Zij een volwassen dochter die het leven niet aankon, hij een kind dat niet geboren mocht worden, omdat het niet in zijn leven zou passen. Het zwijgzame meisje zou het goed moeten maken, ze ontfermen zich over haar, al is het preciezer om te zeggen dat Palm zich over haar ontfermt en haar wil meenemen naar Duitsland en hij de werkelijkheid – de politie, het Rode Kruis, de autoriteiten – erbij wil betrekken.
De werkelijkheid maakt dat de liefde niet houdbaar zal zijn, maar de overgave eraan zorgt wel dat de eenzelvige Reither, die zich in zijn appartement had verschanst en vrienden en de wereld op afstand hield, zijn overbewustzijn en zijn cynisme van zich af laat glijden en zich nu om anderen kan bekommeren. Is er in het begin van de roman nog sprake van woorden die hij als uitgever ‘bij iedereen had doorgestreept’ of die hij in ‘geen enkel boek zou hebben toegelaten’, aan het einde beseft hij: ‘Gevoelens, de vergankelijkheid ervan, het wegsmelten – hij was het altijd uit de weg gegaan en had in plaats daarvan boeken gemaakt die erover vertelden, elk boek door zijn rode potlood zo ingekort, zo verdund dat er niets meer in zat wat zacht of zoet was of kon rotten, alleen nog zinnen die gebeiteld leken, zonder kleverigheden en de weerhaken van de liefde en al het onzegbare wat ze behelsden.’
Wedervaring is een geraffineerde roman, geschreven in een vloeiende, elliptische stijl, waarbij de dialogen subtiel in het lopende verhaal zijn verwerkt – een stijl die Josephine Rijnaarts ook knap in het Nederlands laat vloeien. Kun je in het begin nog denken dat het vertellen in de tweede graad ook een zekere gemaniëreerdheid met zich meebrengt, in de loop van de roman beland je in het meeslepende drama dat elke liefde ook is. Niet voor niets denkt Reither bij het woord wedervaring dat het meer was dan zomaar een beproeving – ‘daar zat iets in waardoor je wel moest luisteren, wel moest kijken, de vuistslag die je onverwacht raakt in je hart, maar ook de hand die je gewoon bij de hand neemt’.