Maar bij deze advertenties, die sinds juni dit jaar in verschillende Israelische kranten verschenen, staan Israelische en Palestijnse vlaggetjes afgedrukt. En de tekst spreekt weliswaar van een Jeruzalem dat van ons is, maar definieert dat heel ruim: van ‘Israeli’s en Palestijnen - moslims, christenen en joden’. Want: ‘Ons Jeruzalem is een mozaiek van alle culturen, alle religies en alle perioden die de stad hebben verrijkt, vanaf de vroegste oudheid tot de huidige dag - Kanaanieten en Jebusieten en Israelieten, joden en Hellenen, Romeinen en Byzantijnen, christenen en moslims, Arabieren en mammeluken, Ottomanen en Engelsen, Palestijnen en Israeli’s. Zij en alle anderen die hun bijdrage hebben geleverd aan de stad hebben een plaats in het geestelijke en tastbare landschap van Jeruzalem.’
In een klap wordt de inhoud van het woord ‘wij’ verbreed tot een humanistisch begrip dat boven elke religie en afkomst uitgaat. Zonder het expliciet te zeggen gaat het in tegen de viering van drieduizend jaar Jeruzalem als joodse hoofdstad: de geschiedenis van de stad is ouder en diverser dan de viering van Davids verovering suggereert. Maar in dit korte manifest gaat het niet alleen om het verleden, ook om de toekomst van de stad en daarvoor annexeert het nog een ander begrip dat gangbaar is in de Israelische politiek: ‘een verenigd Jeruzalem’. Als Israeli’s dat gebruiken, bedoelen ze dat Jeruzalem een moet blijven onder Israelisch gezag. Maar hier wordt het begrip anders gebruikt: ‘Ons Jeruzalem moet verenigd zijn, open voor allen en behorend aan al haar inwoners, zonder grenzen en prikkeldraad er midden in. Ons Jeruzalem moet de hoofdstad zijn van twee staten die naast elkaar in dit land zullen wonen - West-Jeruzalem, de hoofdstad van de staat Israel en Oost-Jeruzalem, de hoofdstad van de staat Palestina.’
HET IS DROMERIJ natuurlijk, maar nuttige dromerij. In de gecompliceerde verhouding tussen Israel en de Palestijnen hebben ook vergaande dromen een functie, doordat ze het ondenkbare denkbaar en bespreekbaar maken.
Uri Avneri, journalist, oud-Knessetlid en initiatiefnemer van ‘Ons Jeruzalem’, heeft eerder zulke taboes doorbroken. In 1974 bespeurde hij dat er een verandering had plaatsgevonden in het Palestijnse standpunt en nam hij contact op met vertegenwoordigers van de PLO. In 1982 en 1983 ontmoette hij Yasser Arafat in Beiroet en in Tunis. Arafat is nu een bekende verschijning op de Israelische televisie en de PLO een gerespecteerde onderhandelingspartner, maar een Palestijnse staat is nog altijd een taboe- onderwerp. Liever spreekt men over ‘autonomie’ en een ‘Palestijnse entiteit’.
Het opgeven van zelfs maar een deel van de soevereiniteit over Jeruzalem is in de Israelische politiek al helemaal onbespreekbaar, ook voor politici van de Arbeiderspartij. Jeruzalem is misschien wel de heetste falafel op het bordje van de vredesonderhandelaars. In onderling overleg is het daarom tot het laatste stadium van het Oslo-proces verdaagd. Maar intussen verschijnen er steeds meer joodse wijken om de stad en wordt de Oude Stad langzaam aan steeds meer gejudaiseerd.
Zoals vaker in de Israelische politiek wordt er aan een ‘nationale consensus’ gerefereerd die er helemaal niet is. Israelische politici zijn ervan overtuigd dat hun achterban wil dat Jeruzalem ongedeeld en dus Israelisch blijft, maar in feite blijkt een grote minderheid van dertig procent helemaal niet tegen een gedeelde soevereiniteit over de stad. Dat blijkt niet alleen uit opinie-onderzoeken, maar ook uit de ‘Ons Jeruzalem’-actie. De initiatiefnemers waren stomverbaasd over de grote respons onder intellectuelen en in Israel bekende publieke figuren. Het was ook een verrassing voor hen dat er van Palestijnse kant zo positief op werd gereageerd. Immers, tot nu toe hield de PLO vast aan een terugkeer naar de grenzen van voor 1967, toen slechts een klein deel van Jeruzalem tot Israel behoorde. Dat is nu volkomen ondenkbaar geworden. Ook aan Palestijnse kant betekent het tekenen van deze verklaring het doorbreken van een taboe.
DE ISRAELISCHE vredesbeweging maakt een moeilijke tijd door. Eigenlijk is zij het eens met de regering en met het vredesproces. Maar een actiegroep die de regering steunt is niet zo geloofwaardig en ook niet zo nuttig. Vrede Nu is wel degelijk zeer actief als het gaat om het aan de kaak stellen van illegale uitbreiding van de joodse nederzettingen in de bezette gebieden. Maar sommige vredesactivisten vragen zich al af wat ze met hun tijd zullen gaan doen als het eenmaal echt vrede is.
Voorlopig is het nog niet zo ver en in de loop van dit jaar was het nog meermalen noodzakelijk in actie te komen tegen de Israelische confiscatie van Palestijnse grond. Bij een van die acties, in mei van dit jaar, zei de Palestijnse leider Feisal Hoesseini, staande onderaan de muur van de Oude Stad: ‘Ik droom van de dag dat een Palestijn zal zeggen “Ons Jeruzalem” en bedoelt “van Palestijnen en Israeli’s”, en dat een Israeli zal zeggen “Ons Jeruzalem” en bedoelt “van Israeli’s en Palestijnen”.’
Feisal Hoesseini gaf daarmee onbedoeld een voorzet die Uri Avneri uitwerkte tot een tekst. Deze tekst werd vervolgens door hoogleraren, dichters, schilders, juristen, psychiaters, architecten en rabbijnen ondertekend. Vaak was hun reactie: ‘Eindelijk iemand die dit doet!’ Bij de ondertekenaars waren de schrijver A. B. Yehoshua, toneelschrijver Yehoshua Sobol en musicus Yehudi Menuhin. Feisal Hoesseini tekende het manifest voor de tv-camera’s en Yasser Arafat nodigde de initiatiefnemers uit om bij hem op bezoek te komen in Gaza. De actie maakte deel uit van het openbare debat; rechtse Amerikaanse joden vonden het nodig grote tegenadvertenties te plaatsen.
ADAM KELLER, van de kleine vredesgroep Gush Shalom en het informatieve actieblad The Other Israel, legt me uit wat de betekenis van zulk soort acties is: ‘Het vredesproces is aan de gang, maar het bevindt zich met Oslo 2 nog altijd in een overgangsfase. Intussen hebben wij vredesactivisten de plicht na te denken over hoe de slotfase eruit zou kunnen zien. Het gaat er niet om tegen de regering te zijn. In 1993 hebben we de grote fout gemaakt met de eis “vrede en anders moet Rabin aftreden”. Daarmee spelen we de rechtse Likoed in de kaart en dat zou nog veel erger zijn. Het is belangrijk om niet alleen te zeggen waar we tegen zijn, maar ook wat we dan wel willen.
Voor Israeli’s was de situatie van voor 1967 in Jeruzalem een trauma: prikkeldraad dwars door de stad, de Klaagmuur onbereikbaar, de Oude Stad in vreemde handen. Wij hebben duidelijk willen maken dat er een compromis met de Palestijnen over Jeruzalem gesloten moet worden en dat dat niet per se hoeft te betekenen dat de grens dwars door de stad weer terugkomt. De discussie over Jeruzalem wordt vaak gemystificeerd doordat een klein deel van Jeruzalem zoveel heilige plaatsen van moslims, christenen en joden bevat. Maar dat geldt maar voor een heel klein stukje van de stad: de Oude Stad en de Olijfberg - misschien maar twee procent van het grondgebied.
De Israelische politici zijn erin geslaagd deze mystieke en emotioneel beladen betekenis van dat kleine deel uit te breiden tot de andere 98 procent van de stad en zeggen dan: “We zijn niet bereid een deel van Jeruzalem op te geven.” Maar in feite kennen de Israeli’s de Arabische buurten van de stad niet, ze gaan er nooit heen. Er loopt toch een onzichtbare grens door de stad.
Nu is de situatie door de moord op Rabin wel veranderd. Het lijkt soms of die moord bedacht is door een melodramatische tekstschrijver. Rabin bevond zich op een heel moeilijk punt. Hij moest doorgaan met een ingrijpend plan, maar hij had maar een kleine meerderheid in de Knesset en - een groot taboe in de Israelische politiek - dat was geen “joodse meerderheid”; hij had er ook de Arabische stemmen in de Knesset voor nodig. Rabin kon eigenlijk niet veel verder gaan. Hij is niet alleen op een beestachtige manier neergeknald, maar het is vanuit het standpunt van de rechts-extremisten ook heel stom geweest. Peres is nu politiek gezien in een veel betere positie om door te gaan met het vredesproces. De schok geeft hem ruimte waarin hij verder kan gaan. Ook vredesactivisten hebben nu stickers op hun auto: “Peres, wees niet bezorgd, je staat niet alleen.” ’