
Zelf viel Nelson Mandela altijd uit tegen mensen die hem als een heilige beschouwden. Hij was, betoogde hij, gewoon een man van vlees en bloed, met evenveel zwakheden als ieder ander. Het mocht niet baten. De eerste zwarte president van Zuid-Afrika zal niet als mens maar als mythe de geschiedenis ingaan. Een man die ongekend kalm, vergevingsgezind en vastberaden was. Een uitgekiende strateeg. Iemand met visie, die dwars door rassentegenstellingen heen keek en iedereen nam zoals hij was. Hij was de man die Zuid-Afrika van een haast onafwendbare rassenoorlog redde. En als je dan ook nog bedenkt dat hij in 1918 geboren werd bij een nietig dorpje aan de Mbashe-rivier in de Transkei, in het verre zuidoosten van Zuid-Afrika, dan is het plaatje helemaal volmaakt. Een heilige zwarte Afrikaan uit een gehucht waar niemand ooit van had gehoord.
‘Voor de meeste mensen is hij een soort Jezus Christus-figuur, iemand die uit het niets verscheen en geen banden had met wat eraan vooraf was gegaan’, zegt de Zuid-Afrikaanse historicus Tim Couzens (1944), die Mandela diverse malen interviewde en verantwoordelijk was voor onderzoek en redactie van het Mandela-boek Conversations with Myself (Nederlandse titel In gesprek met mijzelf), dat met behulp van de observaties van Couzens als een soort karakterstudie van Mandela kan worden gelezen.
Mandela was minder uniek dan doorgaans wordt gesuggereerd. Zijn veelgeroemde zelfdiscipline en onafhankelijkheidsdrang hadden twee bronnen. De eerste was het feit dat Mandela opgroeide aan het koninklijke hof. Zijn vader was een chief van het Thembu-volk, dat in de zeventiende eeuw vanuit het Grote Meren-gebied in Centraal-Afrika naar het zuiden was getrokken en zich aan de oostkust van het huidige Zuid-Afrika had gevestigd. Toen pa overleed werd Nelson als negenjarige naar het koninklijk hof gestuurd. De jongen groeide gedeeltelijk ouderloos op en leerde als tiener al snel om pijn te verbergen en emoties te onderdrukken. Aan het hof leerde hij ook dat de belangen van het volk die van het individu overstijgen. ‘Vanuit die koninklijke hoek kreeg hij zijn trots, waardigheid en gevoel voor status. Die gaven hem zijn innerlijke kracht en het idee dat hij bijzonder was. Het maakte dat hij de wereld bekeek vanuit een koninklijk, breed perspectief’, zegt Couzens.
De tweede bron was die van de missionarissen, die vooral in de negentiende eeuw veel werk deden in de Transkei. Ze zetten er kwalitatief hoogstaande scholen op waar een liberaal conservatieve cultuur heerste. ‘Die missionarissen waren in diverse opzichten uitzonderlijke mensen’, vertelt Couzens. ‘Ze waren uitstekende onderwijzers, heel grondig. En ze zetten uitstekende scholen op, waar de zwarte elite graag haar kinderen naartoe stuurde.’
Mandela ging achtereenvolgens naar Clarkebury Boarding Institute en naar Healdtown Wesleyan College, beide missiescholen. Daarna, in 1939, ging hij rechten studeren aan Fort Hare, de door missionarissen opgezette zwarte universiteit. ‘Mandela werd zwaar door de missionarissen beïnvloed in zijn denkwijze, gebruiken en omgangsvormen. Op de missiescholen kwam hij in contact met zaken als modernisering, verzet tegen de tradities en tegen het gezag van de chiefs. En hoewel Mandela altijd eerbied bleef tonen voor die tradities werd hij sterk door die andere kant beïnvloed’, zegt Couzens.
Mandela was dus geen eenling. Couzens somt een rijtje zwarte intellectuelen op die al van zich deden spreken toen Mandela nog niet eens geboren was: Ntsikana (1780), oprichter van de eerste zwarte christelijke kerk; Tiyo Soga (1829), de eerste zwarte Zuid-Afrikaanse geestelijke; John Tengo Jabavu (1859) die de eerste zwarte krant Imvo oprichtte; de onderwijzer, arts en politicus Roseberry Tandwefika Bokwe (1900); en Pixley Seme (1881) die het idee opvatte om een zwarte politieke organisatie te beginnen. ‘Seme was in 1912 medeoprichter van een beweging die South African Native National Congress heette. Dat werd later het anc. De secretaris-generaal was Sol Plaatje.’
Plaatje was een journalist, schrijver, politicus, vertaler (hij zette Shakespeare om in zijn eigen Setswana) en krantenuitgever. Couzens noemt hem een ‘vroege Mandela’, een ‘echte intellectueel’ en een ‘visionair’. ‘Mijn stelling is dus dat vanaf rond 1830, met de opening van missiescholen en uiteindelijk de Universiteit van Fort Hare, je een klein maar belangrijk cohort van goed onderwezen zwarte leiders en prominenten kreeg. Veel van hen waren zonen van chiefs. Dus er was een natuurlijk verloop van een traditionele naar een moderne samenleving waarbinnen onderwijs een centrale plek innam.’
Het was die combinatie van een koninklijk milieu, diepgewortelde Thembu-tradities en een moderne opleiding die Mandela’s karakter vormden. ‘Hij was van jongs af aan kalm en vrij gesloten. Hij was erg op zichzelf. Hij verborg zijn emoties. Van binnen was hij heel sterk. En dat ging gepaard met die eigenzinnige hang naar onafhankelijkheid, die hij zijn hele leven lang behield.’
Er zijn talloze voorbeelden van die onafhankelijkheidsdrang. Bijvoorbeeld toen Mandela in 1940 aan de Universiteit van Fort Hare studeerde. Er was een conflict ontstaan omdat de studenten ontevreden waren over het eten dat ze kregen voorgeschoteld. Nelson zat in de studentenraad en weigerde water bij de wijn te doen. De rel liep uit de hand en hij werd uiteindelijk van de universiteit gestuurd. Het jaar daarop lapte hij een koninklijk besluit voor een gedwongen huwelijk aan zijn laars en ‘vluchtte’ naar Johannesburg, waar hij al snel de latere anc-leider Walter Sisulu zou ontmoeten die hem inwijdde in de politiek. Nadat hij in 1964 gevangen was gezet op Robbeneiland vocht hij principekwesties uit met de cipiers over zaken zoals het verplicht dragen van een korte broek voor zwarte gevangenen (kleurlingen mochten wel in een lange broek rondlopen). En midden jaren tachtig namen zijn eigen partijgenoten het hem hoogst kwalijk toen hij eigenhandig besloot om te gaan onderhandelen met de regerende Nationale Partij. ‘Er zijn momenten waarop een leider zich van zijn volgelingen moet losmaken, en een nieuwe richting in moet slaan’, zei hij later in 1994. Couzens: ‘De essentie van zijn karakter was tweeledig: gedisciplineerd met die sterke zucht naar onafhankelijkheid.’
Gaandeweg leerde hij hoe hij iedereen naar zijn hand kon zetten, van de botte cipiers op Robbeneiland tot de apartheidsdenkers in Pretoria. ‘Hij had geen last van twijfels. Hij leerde zichzelf al snel kennen, en ontwikkelde dat haast onaantastbare gevoel van eigenwaarde, dat hem zelfvertrouwen gaf. Tevens was hij heel erg gesteld op zijn privacy.’
Door, al dan niet bewuste, weglating van de voorlopers van Mandela en het uitvergroten van bepaalde eigenschappen werd het mythische beeld van een unieke, onverzettelijke, nobele Zuid-Afrikaanse held gecreëerd, dat voor het eerst werkelijk gestalte kreeg toen Mandela in 1964 zijn beroemde rede afstak tijdens wat de geschiedenis in zou gaan als de Rivonia Trial. Hij kon die dag ter dood veroordeeld worden. Hij sprak: ‘Ik heb mijn leven opgedragen aan de strijd van het Afrikaanse volk. Ik heb tegen blanke dominantie gestreden. Ik heb het ideaal gekoesterd van een democratische en vrije samenleving waarin alle mensen in harmonie en met dezelfde mogelijkheden met elkaar samenleven. Dit is een ideaal waarvoor ik hoop te leven en dat ik hoop te bereiken. Maar als het moet is het een ideaal waarvoor ik bereid ben te sterven.’
De doodstraf kreeg hij niet, maar wel levenslang. Hij werd naar Robbeneiland verbannen waar hij tot 1982 zou vastzitten. Daar, op dat onherbergzame eiland voor de kust van Kaapstad, werd hij voor de een een ‘onvervaard vrijheidsstrijder’ en voor de ander een ‘terrorist’. In die jaren was het in Zuid-Afrika zelfs verboden om maar een foto van Mandela af te drukken, zodat het onduidelijk bleef hoe hij eruitzag, hetgeen de mythevorming nog verder versterkte.
Na zijn vrijlating op 11 februari 1990 stolde het beeld van die wijze, vergevingsgezinde zwarte leider. De andere Mandela, de man van vlees en bloed, van twijfels, overspel en woedeuitvallen was weggespoeld.
Met Conversations with Myself poogde Couzens iets van de mens Mandela te laten zien. Overigens niet de nare Nelson Mandela die zijn eerste vrouw Evelyn Mase sloeg en een hele reeks affaires had, maar iets subtielers. Nee, aan de hand van een veelheid aan kleine penseelstreken probeert Couzens de stem van Mandela ongefilterd de ruimte te geven, als een introverte tegenhanger van de zorgvuldig geboetseerde figuur die verrees uit Mandela’s beroemde autobiografie Long Walk to Freedom.
Long Walk was geschreven met politieke motieven. Dat boek verscheen rond de verkiezingen die Mandela in 1994 de eerste zwarte president van Zuid-Afrika maakten. Dat proces was relatief vreedzaam verlopen, maar alles was nog lang niet pais en vree in Zuid-Afrika. De Grote Verzoener moest voorkomen dat er alsnog een burgeroorlog zou uitbreken (rechts blank en de Zoeloes van de Inkatha Vrijheidspartij lagen nog flink dwars) en dat het blanke kapitaal en de blanke kennis het land en masse zouden verlaten. Long Walk to Freedom was deels bedoeld om te bewijzen dat Mandela een kundig en vergevingsgezind staatsman was, die zijn zwart nationalistische en communistische veren had afgeschud.
De belangrijkste bronnen van Conversations with Myself waren de ongeveer zestig uur interview die Mandela had gedaan met de hoofdredacteur van Time Magazine, Rock Stengel, de ghostwriter van Long Walk to Freedom. Daarnaast waren er de tapes met de gesprekken die Ahmed Kathrada met Mandela had gevoerd, tezamen een uur of twaalf. De tien jaar jongere Kathrada was een goede vriend van Mandela. Samen waren ze tijdens de Rivonia Trial veroordeeld en net als Mandela had Kathrada tussen 1964 en 1982 vastgezeten op Robbeneiland, waar hij Mandela hielp met het checken van de feiten van het oorspronkelijke manuscript van Long Walk to Freedom. Kathrada kwam in 1989 vrij en werd later politiek adviseur van Mandela.
Conversation with Myself bestaat geheel uit nieuw materiaal. Op één uitzondering na: een verfomfaaid stukje papier waarop Mandela vijf principes had geschreven die hij als basis zou gebruiken voor zijn beroemde verklaring voor de rechtbank op 20 april 1964, de dag dat hij ter dood veroordeeld zou kunnen worden. Couzens slaat pagina 122 open. Op een uit een notitieboekje gescheurd velletje papier staan vijf zinnen gekrabbeld: 1) Statement from the dock. 2) I meant everything I said. 3) The blood of many patriots in this country have (sic) been shed for demanding treatment in conformity with civilized standards. 4) That army is beginning to grow. 5): If I must die, let me to declare for all to know that I will meet my fate like a man. ‘Dat is denk ik het meest bewogen stukje schrijven uit de Afrikaanse geschiedenis’, zegt Couzens, ‘waarin Mandela min of meer voorspelt: dit zal gebeuren als ik sterf.’
Wat de Conversations zo’n bijzonder boek maakt is dat het werkelijk een dialoog van Mandela met zichzelf is, zegt hij. ‘Dit zijn persoonlijke papieren, waarvan de meeste nooit bestemd waren voor publicatie.’ Hij wijst op de fragmenten uit de bureaukalender. ‘Het is geschreven in een heel net handschrift dat hij waarschijnlijk van de missionarissen had geleerd. Kijk hier, hij schrijft “milk for tea”. Dat vind ik fantastisch. Dat was de eerste keer! Dat was iets heel speciaals, melk in zijn thee! En dan kijk je naar de datum en dan zie je dat hij al een jaar of vijftien in de gevangenis zat.’
In alle paperassen kwam Couzens ook stukken tegen die bedoeld waren als een vervolg op Long Walk to Freedom, dat Mandela The Presidential Years wilde noemde. Later vond hij bij de Mandela Foundation nog een paar hoofdstukken die bestemd waren voor dat boek. ‘Er zaten interessante delen tussen, bijvoorbeeld het stuk over de heiligverklaring in het laatste hoofdstuk. Mandela wilde daar niks van weten.’ Mandela schrijft: ‘One issue that deeply worried me was the false image that I unwittingly projected to the outside world; of being regarded as a saint. I never was one, even on the basis of an earthly definition of a saint as a sinner who keeps on trying.’
Ook dingen die Couzens niet kon gebruiken zeiden veel over Mandela. Tussen zijn vrijlating in 1990 en de verkiezingen van 1994 hield hij bijvoorbeeld nauwgezet de dagelijkse gang van zaken bij in opschrijfboekjes. ‘Het waren aantekeningen van vergaderingen. Pagina na pagina waarin hij schrijft wie bij welke vergadering aanwezig was en wat mensen zeiden, alsof hij het was die moest notuleren. Waarom deed hij dat? Mijn theorie is dat hij een pietje precies was, in zijn houding, in zijn gedrag, in zijn op tijd zijn. Wellicht heeft dat met zijn achtergrond als advocaat te maken, iemand die aantekeningen maakt voor zijn klanten.’
Wat je er ook in terugleest is Mandela’s obsessie met op tijd willen komen. Dergelijke punctualiteit eiste hij van iedereen. Van Mandela’s assistente Zelda la Grange hoorde Couzens dat dit een van de redenen was dat hij uiteindelijk de pest kreeg aan zijn opvolger Thabo Mbeki. ‘Zijn antipathie jegens Mbeki begon tijdens een conferentie waar Mbeki veel te laat binnen kwam en met veel bombarie zijn entree maakte. Mandela ergerde zich daar vreselijk aan.’
Couzens slaat het boek open op een andere pagina. ‘Dit is mijn favoriet’, zegt hij, wijzend op een stukje dagboek van 13 januari 1990, toen Mandela was overgeplaatst naar een huis in de Victor Verster Prison, kort voor zijn vrijlating. Hij leest het miniatuurtje met het nodige gevoel voor drama voor: ‘Flock of ducks walk clumsily into the lounge and loiter about apparently unaware of my presence. Males with loud colours, but keeping their dignity and not behaving like playboys. Moments later they become aware of my presence. If they get a shock they endured it with grace. Nevertheless I detect some invisible feeling of unease on their part. It seems as if their consciences are worrying them, and although I feared that very soon their droppings will decorate the expensive carpet, I derive some satisfaction when I notice that their consciences are worrying them. Suddenly they squawk repeatedly and then file out. I was relieved. They behave far better than my grandchildren. They always leave the house upside down.’
Hij schatert. ‘Wonderful! Het is tegelijkertijd zachtaardig, grappig en ironisch. Het gaat over families. Mandla Mandela (een kleinzoon), die nu het hoofd van de clan is, was een favoriet van Nelson en kwam vaak op bezoek. Hij mocht dan in Verster blijven slapen. Die kleinkinderen maakten er vaak een bende van. En Mandela klinkt hier als een patriarch met gevoel voor ironie en gevoel voor humor. Maar er schuilt ook melancholie in. Hij kijkt toe hoe de eenden binnenkomen en hem vrijwel negeren. Voor mij geeft dit meer inzicht in Mandela dan welke openbare speech dan ook.’
Nu hij toch bezig is… Neem die passage op pagina 18. Daar is te zien hoe Mandela stukken uit The Native Races of South Africa van de negentiende-eeuwse etnoloog George W. Stow in z’n geheel heeft overgeschreven. ‘Het gaat over een van de laatste chiefs van de Bosjesmannen en zijn mannen, die gedecimeerd worden. En over hoe die man tot het einde toe blijft doorvechten en niet wil opgeven. Het zijn twee aparte pagina’s, zonder datum. Waarschijnlijk schreef hij het in de gevangenis, heel secuur in dat nette handschrift van hem. We hebben geen idee waarom hij deze stukken koos. Maar ik vermoed dat het ging om een historisch gevoel voor verzet, een continuïteit van dat verzet door de eeuwen heen.’
En dan zijn er de liefdesbrieven aan Winnie, zijn tweede vrouw. ‘In die brieven is hij natuurlijk niet helemaal zichzelf. Hij verwijst naar Hamlet als hij schrijft: “Ik weet dat Polonius achter het gordijn staat, dus ik schrijf je dit, en dit is een privé-brief, een liefdesbrief tussen twee mensen. Maar ook jij weet dat er iemand meeluistert, een derde persoon in deze intieme liefdesbrief, de censors.” Dus het is privé op een heel intieme manier. Hij praat ergens over zijn frustraties, het is haast erotisch. Hij moet erover praten, ook al is er een derde persoon aanwezig die totaal onverschillig staat tegenover zijn verlangens.’
Mandela’s ontluikende liefde voor Graça Marchel, met wie hij op zijn tachtigste verjaardag in 1998 trouwde, twee jaar na de scheiding van Winnie, wordt dankzij Couzens’ zorgvuldig gekozen plaatsing subtiel geopenbaard. Het begint met een brief uit 1992 van Mandela die zich zorgen maakt dat Marchels bagage ergens op een reis is zoekgeraakt. Hij eindigt de brief met een vrij neutraal ‘ik denk aan je’. Verderop staat een bladzijde uit Mandela’s persoonlijke briefpapier (met een tekening van de stripkat Garfield) met Graça’s adres in Maputo, Mozambique. Allengs krijgen de brieven meer diepte en inhoud. Ze wordt zijn adviseur. Ze worden verliefd. Hij schrijft als een soort tiener: ‘Het geeft me ongelooflijke steun en tevredenheid te weten dat er ergens in dit heelal iemand is met wie ik praat over dingen waar ik het met mijn politieke kameraden nooit over kan hebben.’
Tegen het einde zien we Mandela als president met twijfels over wat er tot stand is gebracht. Hij ziet de corruptie en onderkent dat het anc niet al te machtig moet worden, omdat dan het gevaar van een eenpartijstaat te groot wordt. ‘In dat nooit gepubliceerde vervolg op zijn autobiografie kun je zien dat hij zich bewust werd van het probleem van corruptie’, zegt Couzens. ‘De verrotting begon al tijdens zijn presidentschap. Hij was niet geïnteresseerd in de details van besturen. Hij gaf vice-president Mbeki de ruimte om het dagelijks bestuur te voeren, en ik vermoed dat hij dat achteraf betreurt. Sommige van zijn getrouwen hebben zich enorm verrijkt. Zelfs zij die tijdens hun studietijd met de communistische vlag zwaaiden hebben een enorm fortuin vergaard, miljoenen randen. Hypocriet.’
Nu is Mandela dood. En we hebben geen naam voor wat hij heeft nagelaten. ‘In tegenstelling tot het stalinisme en het maoïsme is er geen mandelaïsme als ideologie’, zegt Couzens. ‘We bewonderen hem om zijn houding en gedrag.’
Beeld 1: Yousuf Karsh / Camera Press / HH, 2: Peter Kennard / REX / HH