Het is begin 1428. In het koor van St. Marys Church in Lutterworth, een marktplaatsje in de Engelse Midlands, staat een groep kerkelijke en wereldlijke hoogwaardigheidsbekleders toe te kijken hoe enkele werklieden een grafsteen verwijderen en de kist opgraven van een 44 jaar eerder ter aarde bestelde parochiepriester. Als de kist geopend is, worden de stoffelijke resten getoond aan het in groten getale opgekomen publiek, om daarna in een plechtige optocht naar het galgenveld buiten het stadje te worden gebracht. Daar worden de botten met ijzeren kettingen vastgemaakt op een brandstapel. Nadat de bisschop van Lincoln een decreet van de paus heeft voorgelezen wordt het vuur aangestoken.
Of het lijk naar de traditie eerst wordt aangekleed met zijn officiële ambtskleding, waarna die onderdeel voor onderdeel van hem wordt afgescheurd, en of zijn vingers en schedel met een mes zijn afgeschraapt om symbolisch de olie te verwijderen waarmee hij ooit tot priester was gewijd, dat vertelt het ooggetuigenverslag niet. Maar ook zo is de postume executie van John Wyclif al indrukwekkend genoeg. Toen Wyclif in 1384 aan een beroerte stierf, waren de kerkelijke getuigen blij dat ze van een lastpost af waren, maar ze hadden niet overwogen om de man als ketter terecht te stellen. Wyclif had zich gekeerd tegen de kille, abstracte scholastiek zoals die met name door William van Ockham werd vertegenwoordigd. Hij was van mening dat de religieuze waarheid kenbaar was en onderwerp kon zijn van een rationele discussie. Zo keerde hij zich tegen het leerstuk van de transsubstantiatie. Hij verzette zich niet zozeer tegen de traditie van de kerk, die om het evangelie heen was gegroeid, maar wel tegen de aanmatiging van het canonieke recht. Bovendien geloofde hij dat elke wereldlijke heerser regeerde bij de gratie Gods, zodat deze bevoegd was onwaardige geestelijken uit hun ambt te ontzetten. Aan een paus of kardinalen had de kerk volgens Wyclif zelfs helemaal geen behoefte.
Uiteraard moesten de kerkelijke autoriteiten hiertegen optreden, maar bij zijn leven werd Wyclif slechts ontslagen als docent van de theologiefaculteit van Oxford. In 1415 waren zijn opvattingen op het grote concilie van Konstanz veroordeeld als de ernstigste vorm van ketterij sinds de geboorte van Christus. Uiteindelijk zou dit dus zelfs leiden tot zijn postume terechtstelling.
Dat dit bizarre ritueel nodig werd geacht, kwam doordat de denkbeelden van Wyclif na zijn dood een brede verspreiding hadden gevonden. Vooral in Bohemen hadden ze, door de predikatie van Johannes Hus, grote opgang gemaakt en zowel kerkelijke als wereldlijke autoriteiten ernstige rillingen bezorgd. Nadat het concilie was afgelopen werd Hus, die in tegenstelling tot Wyclif nog leefde, eveneens verbrand.
Vaak wordt de terechtstelling van Hus gezien als het startsein van de Reformatie. Hierna zou het verzet tegen de leer van en de misstanden in de kerk van Rome als een veenbrand voortwoekeren, waarna Luther er een eeuw later voor zou zorgen dat de vlam in de pan sloeg. Het concilie van Konstanz wordt dan ook vaak gezien als een vergeefse poging de geest weer terug in de fles te krijgen. Maar om welke geest gaat het eigenlijk, en om welke fles?
De Reformatie blijft een even fascinerend als gecompliceerd fenomeen. Vaak wordt de kerkhervorming gezien als een soort terugval, die plaatsvond na de Renaissance. Na het verfijnde humanisme van Erasmus kwam het boerse fanatisme van Luther en het ascetische fundamentalisme van Calvijn. Anderen zien de Reformatie als het noodlottige gevolg van de Renaissance. Nadat de in de bijbelkritiek geschoolde kerkhervormers het gezag van de katholieke kerk hadden ondermijnd was de weg vrij voor de Verlichting, die zou leiden tot die afschuwelijke Franse Revolutie, het liberalisme en het totalitarisme van de twintigste eeuw. Beide visies zijn even onbehouwen als onjuist.
De Schotse historicus Anthony Levi legt de nadruk op de verbindingslijnen tussen de Renaissance en de Reformatie. Hij ziet de eerste niet als oorzaak van de tweede, maar is van mening dat beide voortkomen uit dezelfde bron. Zowel de Renaissance als de Reformatie was een reactie op het onvermogen van de middeleeuwse kerk om het officiële credo te verzoenen met de spirituele behoeften van de gelovigen. De scholastieke filosofie was verworden tot een steriel formalisme dat geen mogelijkheid bood de theologische leerstellingen te verbinden met de religieuze ervaringen en verlangens. Het streven naar een zo goed mogelijk leven, naar religieuze perfectie, werd gezien als iets dat los stond van de theologie. Veel gelovigen hadden behoefte aan een theologie die wel ruimte bood aan het menselijke verlangen naar een moreel en ethisch hoogstaand leven.
De Renaissance wordt doorgaans gezien als de herontdekking en verering van de literaire, visuele en onderwijskundige maatstaven van de klassieke oudheid. De vraag waarom er zoveel belangstelling voor antieke, en dus heidense teksten was, wordt echter veelal niet afdoende beantwoord. Volgens Levi kan de belangstelling voor Latijnse en Griekse denkers niet alleen voortkomen uit de liefde voor elegante taal. Bovendien werden wel de stijl en de visie op humanitas overgenomen, maar allerlei andere waarden niet. Levi is ervan overtuigd dat de klassieke auteurs zo enthousiast werden omhelsd omdat deze, meer dan de officiële kerkelijke filosofen en theologen, tegemoet kwamen aan de morele en spirituele behoeften. Dat de Renaissance veelal wordt beschouwd als een enorm scholingsproject, waarbij de normen van de klassieke oudheid weer in ere worden hersteld, is dus volgens Levi niet onjuist. Maar dat scholingsproject vormt niet de essentie van de Renaissance, en is er evenmin de oorzaak van. De Renaissance is in feite het gevolg van het verlangen naar morele en spirituele inspiratie.
Doordat die klassieke auteurs volgens de kerk heidenen waren, lag ook hier een spanningsveld. Een duidelijk en heel vroeg voorbeeld was Dantes Divina Commedia, waarin de dichter in de hel en op de louteringsberg wordt rondgeleid door Vergilius. Op het moment dat Dante echter op het punt staat naar het paradijs te gaan, moet de heiden Vergilius afscheid van hem nemen, zodat de tranen de dichter over de wangen stromen.
Veel van de denkbeelden die tijdens de Renaissance opnieuw werden ontdekt, waren van Griekse oorsprong. Deels waren die al langer bekend, doordat veel Romeinse
teks t en nooit weg waren geweest. Tijdens de Renaissance werd echter het Grieks opnieuw uitputtend bestudeerd en zodoende nam de kennis van de brontaal van het Nieuwe Testament spectaculair toe. Hierdoor ontstond steeds meer kritiek op de traditionele bijbel interpretatie van de kerk. En dat in een tijd waarin ook buiten de kringen van geleerde humanisten de kritiek op de kerk sterk toenam.
Want ook buiten Italië, en buiten de kleine republiek der letteren, werd de kloof tussen de orthodoxe kerkleer en spirituele vroomheid ervaren als een groot probleem. John Wyclif was een van de theologen die dit verwoordden, en in het noordelijke Nederland ontstond onder invloed van Geert Groote de beweging van de zogenaamde Moderne Devotie. Evenals het humanisme van de Italiaanse geleerden moeten dergelijke bewegingen worden gezien als verzet tegen een holle theologie en een decadente kerk, die werelden verwijderd leek van het ideaal van het vroege christendom.
De lijfelijk ervaren afkeer van de vrome gelovigen en de kritiek van bijbelgeleerden gingen vanaf een bepaald moment hand in hand. Steeds groter werd de behoefte aan een bijbel die was vertaald in de eigen landstaal. En dan een vertaling die was gebaseerd op de oorspronkelijke teksten, en niet op de vrij corrupte Latijnse vertaling die door de katholieke kerk werd gebruikt. In Duitsland zette Luther zich aan dit werk, en droeg hiermee onder meer bij aan de standaardisatie van het Duits. In Engeland was het de door Luther geïnspireerde William Tyndale die deze taak op zich nam. Zijn werk werd voor het grootste deel overgenomen in de officiële vertaling, de zogenoemde King James Bible, die in 1611 door de Anglicaanse kerk werd aangenomen. Voordat het zover was diende er nog heel wat strijd te worden geleverd, aangezien in 1526 Tyndales Nieuwe Testament officieel werd verbrand. Tien jaar later was de naar de zuidelijke Nederlanden gevluchte vertaler aan de beurt en stierf Tyndale in Vilvoorde de martelaarsdood.
Als de Reformatie wordt gereduceerd tot het verlangen verlost te worden van spirituele nood en de kritische zin van humanistische intellectuelen, wordt het verhaal echter wat al te fraai. Onvermijdelijk speelden ook belangen en het streven naar macht een grote rol. Centraal stond het vraagstuk van de jurisdictie, aangezien sinds de vroege Middeleeuwen niet alleen de wereldlijke heersers maar ook de kerk hier aanspraak op maakten. Toen in de vijftiende en zestiende eeuw langzaam maar zeker natiestaten ontstonden, vochten de vorsten daarvan de juridische aanspraken van de kerk aan. Zo kwam het veel Duitse vorsten goed uit zich achter Luther te scharen. In Engeland brak Henry VIII met Rome, onder meer omdat de kerk zijn huwelijks politiek in de weg stond. Deze brute machtspolitiek kostte zijn Lord Chancellor Thomas More, de verfijnde humanist en vriend van Erasmus, in 1535 de kop. Uit Brian Moynahans biografie van Tyndale wordt duidelijk dat politieke, economische en kerkelijke belangen hier door elkaar liepen. Zo is het beeld van More dat uit dit boek oprijst heel wat minder fraai dan men doorgaans te zien krijgt. Moynahan legt alle nadruk op het feit dat More inzag dat de revolutionaire religieuze bewegingen van de Reformatie een gevaar waren voor de bestaande maatschappelijke orde, en dat hij daarop een groot pleitbezorger werd van felle kettervervolging.
Als voorbeeld van een maatschappijomwentelende religieuze beweging wordt vaak het calvinisme genoemd. Hoewel veel mensen menen dat ze heel goed weten wat het begrip «calvinistisch» inhoudt, blijkt uit de magistrale studie van Philip Benedict naar de «sociale geschiedenis» van het calvinisme dat er nogal wat misverstanden over bestaan. Niet alleen geeft Benedict een zeer heldere uiteenzetting over het ontstaan en de ontwikkeling van het calvinisme, waarbij hij duidelijk laat zien dat naast Calvijn nog verschillende andere theologen een uiterst belangrijke rol speelden, ook rekent hij af met een aantal mythen.
Als mensen het begrip «calvinistisch» hanteren, bedoelen ze er vaak iets negatiefs mee. Calvinisten zouden namelijk tegen alles zijn wat het leven plezierig maakt, zouden alle normale menselijke behoeften willen onderdrukken, zouden star, rechtlijnig en onverdraagzaam zijn. Niettemin wordt het calvinisme vaak gezien als een belangrijke schakel in de ontwikkeling van de moderne samen leving. Plichtmatig wordt meestal gerefereerd aan Max Weber, die het calvinistisch arbeidsethos zou hebben gezien als een van de belangrijkste oorzaken van het ontstaan van het kapitalisme. Ook zou de organisatiestructuur van het calvinisme, dat in tegenstelling tot de katholieke kerk niet top-down is, een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van de democratische gedachte.
Hoewel de Engelse econoom Slingsby Bethel al in 1671 de lethargie van de econo mieën in het Middellandse-Zeegebied contrasteerde met het noeste arbeidsethos in Engeland en de Republiek, en Weber zich heel wat genuanceerder uitdrukt dan doorgaans wordt aangenomen, komt Benedict tot de conclusie dat de relatie tussen het calvinisme en de opkomst van het kapitalisme niet aantoonbaar is. Wel was er in Noordwest-Europa vanaf de zestiende eeuw sprake van straffer wordende arbeidsdiscipline, zodat de economisch historicus Jan de Vries terecht kon spreken van een industrious revolution die vooraf ging aan de industriële revolutie, maar van een direct verband met de godsdienst was volgens Benedict geen sprake.
Ook de relatie tussen calvinisme en democratie is in de ogen van Benedict bijzonder problematisch. Om te beginnen was Calvijn zelf allesbehalve een democraat, en was hij voorstander van een aristocratisch bestuur. Maar ook de calvinistische kerkbesturen in de meeste landen waren helemaal niet democratisch van karakter. Eigenlijk was daarvan alleen sprake in Noord-Amerika. Hoewel er naar de smaak van Benedict tegenwoordig wat al te veel van wordt uitgegaan dat de democratie voortkwam uit de gemeenschappelijke Europese ervaring van een feodale, gedecentraliseerde en corporatistische middeleeuwse maatschappij, is het volgens hem niet mogelijk een causaal verband tussen calvinisme en het ontstaan van democratische staten aan te wijzen.
Het beeld dat Benedict hier tegenover stelt is minder eenduidig, maar het is wel veel genuanceerder en rijker. Heel zorgvuldig laat hij zien hoe de afgelopen eeuwen ons beeld van het calvinisme is ontstaan uit het zelfbeeld van de calvinisten en het vijandbeeld van hun tegenstanders. Hoewel de werkelijkheid dus heel wat ingewikkelder is dan in sommige schoolboekjes wordt beweert, blijft het belang van het calvinisme, en van de Reformatie als geheel, voor de ontwikkeling van onze cultuur onmiskenbaar.
Anthony Levi
Renaissance and Reformation: The Intellectual Genesis
Uitg. Yale University Press, 483 blz., € 54,80
Brian Moynahan
If God Spare My Life: William Tyndale, the English Bible and Sir Thomas More A Story of Martyrdom and Betrayal
Uitg. Little, Brown, 422 blz., € 33,80
Philip Benedict
Christs Churches Purely Reformed: A Social History of Calvinism
Uitg. Yale University Press, 670 blz., € 53,10
_________________________
Anthony Everitt
Het Rome van Cicero
Het boek begint als Julius Caesar wordt vermoord tijdens een vergadering van de Romeinse senaat. Nadat Caesar is bezweken als gevolg van de talloze dolksteken loopt Brutus naar de andere senatoren en feliciteert de aanwezige Cicero met de herwonnen vrijheid. Daarna vertelt Everitt het meeslepende verhaal van de politicus en filosoof Cicero, die tijdens de Renaissance de inspirator van veel republikeinse humanisten zou worden en nog later invloed zou uitoefenen op de Amerikaanse Founding Fathers en Winston Churchill. Het is een dramatisch verhaal, omdat het is verweven met het verval van de Romeinse republiek, wat weer de voorbode vormde van de ondergang van het Romeinse rijk.
Uitg. Ambo, 428 blz., € 24,90
Henry Kamen
Empire: How Spain Became a World Power 1492-1763
Het wereldrijk van de Spaanse Habsburgers kwam veel sneller tot stand dan dat van de Romeinen, en het ging ook veel sneller ten onder. Volgens Kamen is dit hoge tempo van rise, decline and fall niet zo opmerkelijk als we ons realiseren dat Spanje niet past in het beeld dat doorgaans van wereld rijken bestaat. Meestal wordt ervan uitgegaan dat een koloniaal rijk het gevolg is van de machtspositie van het moederland. Kamen meent dat het in Spanje precies andersom ging, en dat de eenheidsstaat Spanje het product was van het Spaanse imperialisme. Bovendien was dat Spaanse wereldrijk in hoge mate het gevolg van toeval en van de inbreng van vele niet-Spanjaarden.
Uitg. Harper Collins, 608 blz., € 44,50
(imp. Van Ditmar)
Yolanda Rodríguez Pérez
De Tachtigjarige Oorlog in Spaanse ogen
Niet alleen Spanje werd gevormd door de Spaanse veroveringen, ook het Spaanse zelfbeeld kreeg vorm door de confrontatie met buitenlandse vijanden. Deze studie naar het beeld van de Nederlanden en de Nederlanders dat oprijst uit Spaanse ooggetuigenverslagen uit de jaren 1548-1673 leert ons ook veel over de wijze waarop de Spanjaarden zichzelf begonnen te zien. Mede door de confrontatie met de in hun ogen losbandige, lompe, drankzuchtige en ketterse Nederlanders ontstond een Spaans zelfbeeld dat werd gekenmerkt door begrippen als soberheid, kuisheid, vroomheid, zelfbeheersing, orde en moed.
Uitg. Vantilt, 336 blz., € 24,90
Geneviève Rodis-Lewis
Descartes
Uit de strijd tegen de Spaanse overheersing ontstond de Republiek der Verenigde Nederlanden, die in de zeventiende en achttiende eeuw een toevluchtsoord bleek te zijn voor velen die in het eigen land vanwege hun afkomst of overtuiging werden vervolgd. Ook voor een revolutionair denker als Descartes was de Republiek een veilige haven. Ruim twintig jaar woonde en werkte hij in Amsterdam. Deze biografie geeft een helder overzicht van zijn leven en werk, maar is nogal vermoeiend geschreven. Te vaak onderbreekt de auteur het verhaal om de lezer uit te leggen van welke bronnen gebruik is gemaakt, en welke bronnen een verkeerde voorstelling van zaken geven. Nuttige informatie, die voor het grootste deel in de noten had kunnen worden verwerkt. Niettemin een belangrijk boek, omdat Descartes een sleutel figuur is in de ontwikkeling van het moderne denken.
Uitg. Klement/Pelckmans, 351 blz., € 36,90
Arnold Heumakers
De schaduw van de Vooruitgang
Dat het moderne denken niet louter een zonnige en wolkenloze aangelegenheid is, maakt Arnold Heumakers al sinds jaar en dag duidelijk in een eindeloze reeks uiterst informatieve en leesbare essays. In deze bundel worden wederom een aantal denkers en schrijvers onder de loep genomen die zich aan de schaduwzijde van de moderniteit hebben bewogen. De wijze waarop Heumakers zijn licht over hen laat schijnen is altijd interessant, to the point en getuigt van een enorme eruditie. Helaas zijn op het einde wel erg veel bladzijden ingeruimd voor de peilloze duisternis van Heidegger.
Uitg. Querido, 224 blz., € 18,50
Richard van Emden
The Trench
Het moment waarop de duistere zijde van de moderniteit zich voor het eerst in alle gruwelijkheid openbaarde, was de Eerste Wereldoorlog. Onmetelijk is de bibliotheek die inmiddels is vol geschreven over dit verbijsterende conflict, waarin de technologische vooruitgang plotsklaps apocalyptische uitputtingsslagen bleek voort te brengen. Dit boek is de neerslag van een tv-serie van het soort waar de Britten dol op zijn: het naspelen van de geschiedenis. Onlangs was te zien hoe een gewone Engelse familie een maand lang leefde alsof de Tweede Wereldoorlog nog in volle gang was. In de BBC-serie The Trench probeerde een groep jonge mannen te ervaren hoe anno 1916 het leven in een loopgraaf langs het Somme-front moet zijn geweest.
Uitg. Corgi Books, 302 blz., € 19,95
(imp. Van Ditmar)
Job de Ruiter
Jan Donner, jurist
Als hij in een van onze buurlanden was geboren, had Jan Donner (1891-1981) tot de front generatie behoord. Wellicht was hij dan ook niet toegekomen aan de briljante politieke en juridische carrière die hem nu deze biografie heeft bezorgd. In een tijd dat politici vrijwel zonder uitzondering grijs waren, werd hij op zijn 35ste al minister van Justitie, en later zou hij decennialang president van de Hoge Raad zijn. Deze biografie, geschreven door een andere voormalige minister van Justitie, geeft een duidelijk beeld van de gereformeerde subcultuur en de ambtelijke wereld gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw.
Uitg. Boom, 344 blz., € 24,50
Rudi van Dantzig
Het leven van Willem Arondéus, 1894-1943
De beeldend kunstenaar en schrijver Willem Arondéus was enkele jaren jonger dan Donner, maar stierf veel eerder. Anders dan de politicus, die weliswaar gereformeerd was maar als ambtenaar toch wel erg lang in het genazificeerde staatsapparaat bleef werken, ging de kunstenaar vrijwel direct in het verzet. Hoewel hij de leiding had over de fameuze aanslag op het Amsterdamse bevolkingsregister heeft de in 1943 gefusilleerde Arondéus nooit de postume roem genoten die andere deelnemers aan deze verzetsdaad ten deel is gevallen. Zijn openlijk beleden homoseksualiteit is wellicht de voornaamste reden geweest dat over deze verzetsstrijder lang werd gezwegen. Zo was Arondéus dood lange tijd even problematisch als zijn leven was geweest. De vele dagboekfragmenten en brieven die Van Dantzig in deze «documentaire» heeft opgenomen, getuigen van dit getroebleerde en moeizame leven.
Uitg. De Arbeiderspers, 384 blz., € 24,90