Gulu — Het handjevol passagiers dat het propellervliegtuigje uitstapt, kijkt de ogen uit. Niet alleen de lijndienst uit Kampala is deze vroege morgen op de airstrip van Gulu geland, ook twee roestige Migs blijken richting de Noord-Oegandese stad gekoerst. Ooit in de jaren zeventig werden ze gekocht door dictator Idi Amin, maar serieus wapentuig heeft er nooit onder gehangen. Ook nu is hier geen geld voor. De straaljagers zullen dus vooral bedoeld zijn om de rebellen de stuipen op het lijf te jagen, om hun leider Joseph Kony te waarschuwen voor de slagkracht van de Uganda People’s Defense Forces (UPDF), het Oegandese regeringsleger.

Maar ook: om de buitenwereld duidelijk te maken dat het de president deze keer menens is. De rebellenstrijd van het Lord’s Resistance Army (LRA, het «weerstandsleger van de Heer») heeft hem nu lang genoeg geduurd. Oegandezen, het Acholi-volk in het bijzonder, willen dat de oorlog in het noorden die al sinds het aantreden van president Yoweri Museveni in 1986 voortduurt, nu eindelijk tot een eind komt. De president heeft dat begrepen, zegt hij zelf. Hij hees zich vorige maand in gevechtstenue en verhuisde van het Statehouse in Kampala naar de barakken in Gulu, om als opperbevelhebber van de UPDF leiding te gaan geven aan een militaire operatie tegen de rebellen. In maart volgend jaar moet operatie Iron Fist volgens de president zijn afgerond.

Kinderen spelen soldaatje terwijl twee gevechtshelikopters laag over scheren. Drie, vier jaar oud zijn ze. In de straten van Gulu baart het weinig opzien wanneer ze, hard schreeuwend, met hun stokken schietgebaren in de lucht maken. In alles is de grootste stad van het noorden van het land het middelpunt van het slepende conflict: toevluchtsoord voor families die de nacht niet in hun dorpen durven door te brengen; opvanghaven voor uit de rebellenkampen gevluchte kinderen en uitvalsbasis voor de vierde divisie van de UPDF. Oorlog is het hier al jaren. Soldaten en hun wapentuig bepalen het straatbeeld. De kinderen, die weten niet beter.

Ze zijn bovendien relatief veilig. Buiten de stad vallen ze gemakkelijker ten prooi aan de rebellen. Meer dan tienduizend kinderen zijn volgens voorzichtige schattingen in de afgelopen jaren door de rebellen van Joseph Kony ontvoerd, gehersenspoeld en als kindsoldaat met wapenen behangen. Kinderen vanaf acht jaar oud kregen de opdracht hun leeftijdgenootjes aan te vallen en te ontvoeren en dood en verderf te zaaien in de dorpen van hun ouders. Jongens, maar ook meisjes, handig als die zijn voor het huishouden en de behoeftes van de oudere officieren.

Even buiten Gulu, op de weg richting het nog iets noordelijker gelegen Kitgum, ligt een van de opvangcentra voor kinderen die erin zijn geslaagd het rebellenleger te ontvluchten. Vier grote witte tenten met matjes op de grond om te slapen. Twee tenten voor de jongens, een tent voor de meisjes die alleen kwamen en een voor hen die hun kinderen meebrachten. De vaders bleven achter in de bush, bij een van hun andere «vriendinnen».

«Die daar. Dat is Anne», wijst Lydia Anena, een van de vrouwen uit Gulu die toezicht houden op de opgevangen kinderen. «Ze is vijftien jaar en met haar twee kinderen is ze zo’n negentig kilometer komen lopen vanaf de grens met Soedan. Onderweg werd het haar te zwaar beide kinderen te tillen. Ze heeft er dus een moeten achterlaten.» Anena vertelt de verhalen onbewogen, met een besmuikte glimlach zelfs. Ze kent het relaas van elk van de ruim 150 kinderen die op dit moment in het centrum verblijven. En ze lijkt eraan gewend geraakt. In haar vrolijke zomerjurk struint ze over de modderige compound en houdt links en rechts halt bij interessante gevallen. Een meisje dat na een aanval haar beide benen niet meer kon gebruiken en bijna uitgehongerd door soldaten langs een weggetje werd teruggevonden. Een jongen die vergeefs probeerde te ontsnappen en toen voor straf zijn beste maatje moest doodschieten. Nog een jongen. Hij moest de hut platbranden waar hij was grootgebracht, wetende dat zijn ouders binnen lagen te slapen. De veestapel van de familie werd verhakt voor de rebellenkeuken.

Anena legt uit dat kinderen die door het leger worden bevrijd, of kinderen die op eigen kracht de rebellen ontvluchten, eerst een aantal weken worden ondergebracht in de barakken van de vierde divisie. Het leger wil immers van de kennis van de kinderen gebruikmaken bij het opsporen van de rebellen. Ook wordt in deze periode geprobeerd het vertrouwen tussen het leger en de kinderen te herstellen. Daarna gaan de kinderen naar Gusco (Gulu Support the Children Organisation) of naar een van de andere opvangcentra in de stad. Regelmatig worden voetbalwedstrijden georganiseerd: de ex-rebellen van Gusco tegen de ex-rebellen van WorldVision. «Door te sporten kun je weer even vergeten wat je hebt meegemaakt», vertelt Anena. «Maar er is ook onderwijs. En toneel. En dans en muziek. Alles om de bush te vergeten. Natuurlijk spreken de kinderen ook een paar keer met een psycholoog van het ziekenhuis, maar de nadruk ligt op reïntegratie. Ze moeten hun weg zo snel mogelijk terugvinden.»

Ondertussen pogen de medewerkers van Gusco de ouders van de kinderen op te sporen. Als die nog in leven zijn, dan worden ze voorbereid op de staat waarin hun kind zich bevindt. Na gemiddeld vijf maanden kunnen de kinderen dan met de ouders mee terug naar de dorpen. In samenwerking met de dorpelingen wordt zo goed mogelijk geprobeerd het kind op te vangen. Zo goed mogelijk, want de nachtmerries blijven. Anena: «Hier in het centrum is het ’s nachts het ergst. Huilende kinderen, soms schreeuwend, elkaar meesleurend in hulpeloosheid. Naar adem snakkend van het huilen.» Het mortiervuur dat vanaf zonsondergang akelig dicht bij het opvangcentrum klinkt, maakt het er al niet veel beter op. «Soms, als ik een paar dagen niet heb hoeven werken, vraag ik me thuis weleens af of de rebellen nooit op het idee zijn gekomen ons kamp aan te vallen en al onze kinderen gewoon weer terug te kapen. Vast wel, toch? Zodra ik hier weer ben, probeer ik die gedachten direct maar weer te verdringen. De kinderen zijn bijna permanent angstig, ik mag niet laten merken dat ik dat soms ook ben.»

De twee Migs die vanmorgen door hun Russische piloten uit de hangars waren gerold, razen nu over het stadje. Sensatie. Bewonderend kijkt ook Lydia Anena omhoog. Toch weer een nieuwe fase in het militaire offensief van de president, concludeert ze. Ze betwijfelt evenwel of het enig effect kan hebben. Sinds afgelopen maand het regeringsleger is begonnen de rebellen vanuit helikopters te beschieten, is het aantal aanvallen er niet bepaald minder op geworden. En wat bovendien te denken van de kinderen? Anena’s baas Richard Oneka houdt zijn hart vast. «Tachtig procent van de rebellen zijn jonge kinderen die tegen hun wil vechten voor Kony», zegt hij. «De oudere officieren slagen er bij de bombardementen wel in tijdig te ontkomen, de kinderen lopen in de kampementen vaak geketend en overleven beschietingen maar zelden. Als ik in de krant lees: ‹24 rebellen gedood door UPDF›, dan ben ik minder enthousiast dan de journalist die het zo jubelend opschreef. Het zijn toch kinderen.»

In zijn kantoortje, net even voorbij het opvangcentrum, schetst Oneka de achtergronden van het conflict. Het begon allemaal in 1986, toen Yoweri Museveni na een lange rebellenstrijd en mislukte onderhandelingen op 26 januari de macht overnam in hoofdstad Kampala. President Tito Okello, een Acholi-legercommandant die eerder dictator Milton Obote had verslagen, werd teruggedrongen naar Acholi-gebied in het noorden, dat reikt tot ver over de grens met Soedan. Een deel van zijn soldaten legde de wapens neer. Een ander deel, dat bang was voor wraak van de troepen van Museveni voor de opeenvolgende despoten die uit het noorden afkomstig waren (Amin, Obote, Okello), vormde een aantal rebellengroepen dat zich tegen het tot regeringsleger omgevormde leger van Museveni keerde. Een van deze groepen was de Holy Spirit Movement van de profetes Alice Lakwena («de boodschapper»). Haar militaire tak, de Holy Spirit Mobile Forces, bevocht op strikt bijbelse grondslagen de soldaten van Museveni. Lakwena slaagde erin een behoorlijke aanhang onder de Acholi te verwerven. Haar belangrijkste doelstelling was een nieuwe godvrezende mens te creëren die in Oeganda een «maatschappij van eenheid en verdraagzaamheid» kon opzetten. In korte tijd stoomde ze op naar het zuiden van het land. Pas op tachtig kilometer van hoofdstad Kampala werd ze door de soldaten van Museveni verslagen. Ze vluchtte naar Kenia waar ze, voor zover bekend, nog altijd in een vluchtelingenkamp resideert.

Was Alice Lakwena nog «a lunatic prostitute turned witch», haar neef Joseph Kony was in de woorden van president Museveni niet meer dan «an ordinary law breaker». Kony, in wie naar eigen zeggen eveneens de Heilige Geest was gevaren, nam met de resterende rebellen na 1987 de strijd van Alice over, zij het met iets minder verheven doelen en iets meer barbaarse methoden. Zijn intenties werden nooit helemaal duidelijk. Aanvankelijk liet Kony weten Oeganda volgens de Tien Geboden te willen regeren, maar vele doden later kwam hij daar weer van terug. Of hij nog wilde oprukken naar de hoofdstad was evenmin duidelijk. Met steun van Soedan slaagde Kony er evenwel in Oeganda behoorlijk te destabiliseren. Met aanslagen op zijn eigen Acholi-volk maakte Kony zich aanzienlijk minder geliefd dan Alice Lakwena, maar door de steun van Soedan was het voor Kony lucratief om zijn blinde terreur en bandietenpraktijken voort te zetten. Om zijn leger van de Heer personeel op sterkte te houden, maakte hij in 1992 een begin met het stelselmatig ontvoeren van kinderen.

«Dat was het moment dat wij het als onze verplichting zagen iets te gaan doen», zegt Richard Oneka. «Een paar jaar later kwam ons project van de grond en tot nog toe hebben we zo’n drieduizend kinderen verwerkt.» Trots kijkt Oneka voor het eerst even op uit zijn papieren, om dan snel weer in mineur voor zich uit te gaan staren. Hij zegt er weliswaar van overtuigd te zijn dat de president van Oeganda het beste met het noorden voor heeft, maar zich toch niet aan de indruk te kunnen onttrekken dat het allemaal wat laat op gang is gekomen. Pas na 11 september vorig jaar, toen de LRA op de terrorismelijst van de Verenigde Naties werd geplaatst, leek Museveni de onveiligheid in het noorden serieus te gaan nemen. Nog steeds suggereert de president soms dat de Acholi Kony, net als Lakwena, zouden steunen. Oneka: «Hoe kunnen ze zoiets denken? Het zijn ónze kinderen die worden ontvoerd, ónze huizen die worden platgebrand.»

Met dank aan de Verenigde Staten, die Oeganda als christelijke buffer voor het deels islamitische Soedan zien, kreeg Museveni onder de vlag van de «oorlog tegen het terrorisme» dit jaar de mogelijkheid de rebellen tot bij hun bases in Soedan te achtervolgen en aan te vallen. Soedan beloofde de steun aan de LRA te stoppen, Oeganda zou op zijn beurt de steun aan de christelijke SPLA-opstandelingen in Zuid-Soedan hebben gestopt. Internationale twijfels over de werkelijke naleving van dit akkoord worden door beide regeringen subiet van de hand gewezen. Harmonieus zeggen de beide regeringen samen te werken aan het oprollen van de LRA.

En geregeld worden er inderdaad overwinningen geboekt. Geregeld ook is er nog altijd sprake van verwoestende aanvallen van Kony. Vorige week werden liefst 52 burgers gedood bij een verwoestende aanval op het dorpje van een gedeserteerde rebel. En in de stad Lira werd recent een de rebellen onwelgevallig radiostation in brand gestoken. Vervoer over de weg van Kampala naar het noorden is ondertussen nog immer een hachelijke onderneming. De bussen rijden weliswaar, maar er is niemand die op de bankjes, laat staan bij de raampjes, durft te zitten.

Opgewekte tonen schallen door de luidsprekers van Hotel Sunset, in Gulu Town. Van de in de straat voorbij denderende pantserwagens, van helikopters of Migs is hier niets te horen. Vier regeringssoldaten, alle vier gestoken in een volstrekt andere — en derhalve weinig uniforme — uitmonstering, hebben enig leedvermaak over de collega’s die nu het veld in moeten. Stoer vertellen ze de weinig geïnteresseerde serveersters van het hotel over de Congo, het vorige slagveld waar ze werden ingezet. Hun «Vietnam», als je de bloederige verhalen moet geloven. Vier jaar lang rekte het Oegandese regeringsleger de zeer winstgevende mineralenoorlog in de voormalige Belgische kolonie, met volgens schattingen van hulporganisaties bijna drie miljoen doden tot gevolg. Na de recente vredesakkoorden moest voor de duizenden Oegandese soldaten nieuw emplooi worden gevonden. Vaak werden ze rechtstreeks vanuit de ondoordringbare regenwouden doorgevlogen naar de vierde divisie in Gulu. «Maar wat we hier doen is peanuts vergeleken met Congo», pochen de mannen in Hotel Sunset. «Alleen onbegrijpelijk dat de mensen ons zo weinig lijken te vertrouwen», glimlacht een van hen met kennelijke hilariteit tot gevolg.

Lam Cosmas, de drijvende kracht achter een vredescomité van plaatselijke kerkleiders, lijkt zich wat te storen aan het tafereel. Hij heeft zich juist een bord eten laten brengen en bidt voor een behouden spijsvertering en vrede in de regio. Met dit soort lui zal dat echter geen succes worden, zegt hij. De president heeft hem te verstaan gegeven te stoppen met de gesprekken die hij voert met de rebellen. Regeringskrant The New Vision zette deze eis onmiddellijk kracht bij door het gerucht te publiceren dat een van de Kony-commandanten opdracht zou hebben gegeven de aartsbisschop van Gulu onverwijld te liquideren. «Onzin natuurlijk», zegt Cosmas. «De president geeft gewoon de voorkeur aan militaire middelen en weigert serieuze gesprekken aan te gaan. Ondertussen vallen tientallen Oegandese kinderen bijna permanent ten prooi aan het vuur van regeringstroepen die eerder jarenlang hebben verzuimd ze te beschermen. Ik noem dat verraad.»

Officiële onderhandelingen tussen rebellen en regering in 1993 en 1994 zijn stukgelopen. «Het had niet de hoogste prioriteit voor de president», meent Cosmas. «Hij wilde de aandacht zoveel mogelijk afleiden van de problemen in het noorden om het positieve beeld van Oeganda in het Westen geen geweld aan te doen. De enkeling in het Westen die wist dat hier oorlog was, deed het conflict af als de zoveelste Afrikaanse burgeroorlog. Maar zo eenvoudig ligt het niet. De strijd hier past in geen enkel conflictmodel, niemand weet wat Kony precies wil.»

Dat maakt onderhandelingen met de LRA er niet gemakkelijker op, erkent Cosmas volmondig. Niettemin is hij nog steeds in contact met de rebellen. Hij praat op ze in om zich over te geven. «Het is als met alcoholisten. Als je eenmaal begonnen bent te drinken, dan houd je niet meer op. Je drinkt omdat je dat altijd doet», zegt Cosmas. «Deze mensen vechten tegen hun Acholi-broeders omdat ze er nu eenmaal mee begonnen zijn. Ze doen wat ze is opgelegd en denken er zelf niet meer over na. Wij stellen rebellen domweg de vraag: waarom doe je dit? We proberen de rebellen, jong en oud, te overtuigen van hun ongelijk en ze in feite opnieuw te hersenspoelen. Een kindsoldaat doodde ooit een van onze priesters. De jongen zit nu op school en wij betalen zijn kosten.»

Ook parlementariër Norbert Mao heeft contact met de rebellen. Hoewel, sinds het nieuwste offensief van Museveni hebben ze al een maand niet gebeld. «Alles wat de rebellen willen is een garantie van de president dat ze wanneer ze de wapenen neerleggen veilig zijn», zegt Mao. «Dat lijkt me een gerechtvaardigde eis voor wie de geschiedenis van deze regio kent.»

In zijn Gulu won Mao, zelf een Acholi, met verpletterende overmacht de verkiezingen van vorig jaar. President Museveni is hier wat minder populair. «Voordat je een oorlog wint, moet je eerst de harten van de mensen winnen. Dat is niet gebeurd», zegt Mao. «Er is wederzijds wantrouwen: het leger verdenkt de burgers ervan de rebellen te steunen en de burgers zijn na alle mensenrechtenschendingen bang geworden voor de soldaten die ze eigenlijk zouden moeten beschermen. Vrouwen worden verkracht, burgers op verdenking van collaboratie gemarteld.»

Mao neemt bepaald geen blad voor de mond. Met een aantal andere noordelijke parlements leden verklaarde hij enkele weken geleden in oppositiekrant The Monitor zelfs voldoende bewijs te hebben voor de stelling dat een aanzienlijk deel van de vermeende LRA-aanvallen op het conto van de onderbetaalde soldaten van het regeringsleger kan worden bijgeschreven. De spullen die waren buitgemaakt bij een overval op een bus, begin september, werden om de hoek bij de legerbarakken te koop aangeboden. Rebellen zouden daar nooit durven komen, stelde Mao in de krant. Het was naar alle waarschijnlijkheid een van de achterliggende redenen voor de regering om het onafhankelijke dagblad vorige week een volle week gesloten te houden. Kritiek op het regeringsleger blijft echter zeer gerechtvaardigd, zegt Mao. «Bij de UPDF is het een zootje, een absolute mess. Ik betwijfel of men werkelijk eensgezind de rebellen wil oprollen. Van iedere dollar die bedoeld is om salarissen te betalen, bereikt maar veertig procent de eenvoudige soldaten. De hoger geplaatste officieren hebben er veel belang bij dat de oorlog nog even voortduurt. Zij halen economisch voordeel uit de oorlog, permitteren zich enorme gebouwen in Kampala en hoeven daar vanwege de oorlog geen verantwoording voor af te leggen. Een commandant die naar Gulu wordt gestuurd om de oorlog te helpen beëindigen, stelt eerst zijn eigen toekomst veilig alvorens hij mensen gaat helpen. Oorlog is big business.»

Dat de president zich nu bij de troepen in Gulu heeft gevoegd om de moraal te versterken, zal volgens Mao niet veel uithalen. Om politieke redenen heeft de president het probleem te lang gebagatelliseerd, zegt hij. En om politieke redenen toont de president nu zijn goede wil, suggereerde The Monitor onlangs in een verhaal dat de krant wederom op kritiek van de regering kwam te staan. «Kony’s absurde methoden maken Museveni een heilige, en Museveni’s harde lijn houdt Kony in leven», schreef chef redactie Onyango-Obbo. Museveni probeert ondertussen een ieder die vorig jaar bij de presidentsverkiezingen zijn tegenkandidaat kolonel Kizza Besigye heeft gesteund, neer te zetten als lid van de LRA. «Dat is het gevolg van de militaire cultuur die in dit land heerst», scheef Onyango-Obbo. Norbert Mao: «Teleurgestelde oppositiepolitici sluiten zich niet aan omdat er in dit land nu eenmaal een militaire cultuur is, ze sluiten zich aan omdat alle andere democratische mogelijkheden om invloed te krijgen door de regering belemmerd zijn. Het noorden is een etterende open wond. Als je érgens het heersend gezag wil bevechten, dan kan dat hier.»

De avond valt. Uit het schemerdonker doemen sjouwende families op. Veel moeders, enkele vaders, en vooral veel kinderen. Vanuit de dorpen buiten Gulu sjokken ze naar de stad om daar, in veiliger omgeving, de nacht door te brengen. Slapen doen ze op de veranda’s van de huizen. Of buiten op het terrein van het Lacor St. Mary’s ziekenhuis. Een zurige zweetlucht vermengt zich daar met de geur van het houtvuur waarop vrouwen hun potje koken.

De mensen zitten als mieren op een hoop. Dicht bij elkaar, op de schaarse vierkante meters van het ziekenhuisterrein. «En nu zijn het er nog maar zo’n zesduizend», zegt een van de zusters monter. In juli dit jaar, toen er rondom Gulu vrijwel iedere nacht zwaar werd gevochten, zochten hier tegen de veertigduizend mensen een slaapplaats. «Om half zeven ’s avonds komen ze. Om zes uur ’s ochtends vertrekken ze weer. Het is een vast patroon geworden. Al jaren», zegt de zuster. Alleen twee jaar geleden zijn de dagelijkse logees enige tijd geweerd. Het besmettelijke Ebola-virus waarde rond. Inmiddels is dit gevaar geweken en worden in crisissituaties weer onbeperkt mensen binnengelaten.

Terwijl een pan pap op het houtvuur doorborrelt, rolt een moeder voor haar drie jonge kinderen een rieten mat uit. Een van hen valt meteen in diepe slaap. Hier moet het veilig zijn.