PARIJS - Bayazid, Midhat en Ali Bourequat zaten ruim achttien jaar gevangen in Marokko. Op 8 juli 1973 verdwenen ze achter de tralies. Eerst acht jaar in ‘gewone’ gevangenissen in de buurt van Rabat, waar werd gemarteld dat het een lieve lust was, daarna tien jaar, vijf maanden, drieentwintig dagen en twaalf uur in Tazmamart. Bijnaam: De Hel.
Trix Betlem maakte er een ontroerende film over: How the Hell Did They Survive? In september 1993 werd de documentaire aangekocht door Antenne 2 om in oktober voor de Franse televisie te worden uitgezonden. Het wordt uitgesteld tot 15 januari en een week eerder weet Midhat al te vertellen dat het niet doorgaat.
‘En daarna?’ vraag ik.
‘Dat weet men nooit’, zegt Midhat. Ik zit tegenover twee van de drie broers Bourequat. Hun jongste broer Ali is op de vlucht nadat hij een boek heeft geschreven: Dix-huit ans de solitude. Behalve een overmaat aan sappige details over het priveleven van koning Hassan 11, de feestjes met herdershonden en chimpansees, afgehouwen hoofden a la Salome, de rol die de actrice en vriendin van de koning Etchika Choureau speelde, de samenzweringen en complotten, kortom de slangenkuilen van de politiek in Afrika en Europa, wordt ook de moord op Ben Barka uit de doeken gedaan.
Mehdi Ben Barka, de Marokkaanse oppositieleider die naar Frankrijk was gevlucht, werd 29 oktober 1965 op klaarlichte dag voor brasserie Lipp, het hart van intellectueel Europa, door twee Franse agenten aangehouden. Sindsdien werd nooit meer iets van hem vernomen. Ali weet te vertellen dat Ben Barka door de twee politiemannen naar Fonteney-le-Vicomte werd gebracht, naar het huis van Georges Boucheseiche, werkzaam bij de Franse contraspionage, alwaar generaal Oufkir, de minister van Defensie van Marokko, Ben Barka eigenhandig aan het mes reeg en het hoofd per diplomatieke koerier naar Marokko liet sturen. Pierre Dubail, Jean Palisse en Jules Le Ny, drie gangsters die voor diverse inlichtingendiensten werkten, stonden hem bij.
De gangsters, gezocht door de normale Franse politie, kregen later paspoorten op hun eigen naam van Jean Caille, directeur van de Franse Inlichtingendienst, nadat deze achter de Notre Dame het aan handen en voeten gebonden lichaam van OAS-generaal Antoine Argoud, gezworen vijand van de Franse president De Gaulle, had gevonden. Argoud was op 25 februari 1963 ontvoerd in Munchen. Door diezelfde Boucheseiche, Le Ny en Palisse. De ene dienst was de andere waard. Gedurende een half jaar grensde Ali’s cel in de gevangenis van Rabat aan die van Dubail, die net als zijn drie medegangsters als een vorst in Marokko leefde tot ze werden gearresteerd wegens hun betrokkenheid bij de mislukte staatsgreep van 1971. Palisse werd op de vlucht doodgeschoten toen hij ontsnapte uit de gevangenis, de anderen werden doodgemarteld of geexecuteerd.
De implicatie van deze onthulling dringt pas goed tot me door als de beide broers me zwijgend aankijken zodra ik het boek van Ali aanroer. ‘Het dossier van de moord op Ben Barka is weer geopend,’ zegt Midhat.
Ali is ijlings gevlucht en waarheen zeggen ze alleen als ik beloof het niet verder te vertellen.
‘Zijn jullie niet bang?’ vraag ik. ‘Wie Tazmamart heeft overleefd, is nergens meer bang voor’, zegt Bayazid.
Midhats koolzwarte ogen glimlachen.
De aloude vraag: waarom zaten ze eigenlijk in de gevangenis?
‘Dat is ons nooit verteld’. zegt Midhat. ‘Er is nooit een proces geweest, zelfs nooit een beschuldiging tegen ons uitgebracht. De dag dat we in vrijheid werden gesteld, 30 december 1991, werden we ontboden op een bureau waar een functionaris die onze namen niet eens kende, tien minuten tegen ons praatte en tenslotte zei dat we nergens van beschuldigd werden. “U bent vrij”, zei hij. Met niets meer dan een trainingspak arriveerden we op 3 januari 1992 in Frankrijk.’
Ik stel me voor hoe ze na afloop uit hun cel werden gedragen. Klein, licht als een veertje, blind, Bayazid met zijn benen in de kleermakerszit waarin hij de laatste vier jaar zat, omdat zijn knieen zo zwak waren geworden dat hij achterover viel terwijl hij stond te plassen tegen de muur. Zijn broer Midhat zat op dat moment al drie jaar zo. Zijn ruggewervels waren vergroeid, hij was twintig centimeter gekrompen en woog nog maar veertig kilo. Hun lichamen moesten uit de knoop worden gehaald.
‘Tazmamart was een vernietigingskamp,’ zegt Bayazid.
Midhat ‘In 1973 werd een staatsgreep voorbereid tegen koning Hassan 11. In de voorafgaande jaren waren twee coups mislukt. Onze broer Ali, die connecties had aan het hof en het paleis in en uit kon lopen, werd benaderd door Berbers uit het noorden die wisten dat kolonel Ahmed Dlimi de machtwilde overnemen.’
‘Dlimi stond aan het hoofd van de Marokkaanse geheime dienst’, verduidelijkt Bayazid. ‘Hij was de nieuwe nummer twee, nadat de staatsgreep van zijn voorganger, generaal Mohamed Oufkir, was mislukt. Maar de Berbers uit het noorden, die een belangrijke macht in het leger vormden, wilden absoluut niet dat Dlimi de sterke man werd. Ze benaderden onze broer Ali, die net al wij tweeen niet in de politiek werkzaam was en dus boven de partijen stond, om koning Hassan op de hoogte te brengen. Hassan was een jeugdvriend van Ali. We vermoeden, ik herhaal, we vermoeden slechts dat dit de reden was, want zelfs nu nog, na twee jaar vrijheid, is ons nog steeds niets verteld.’
Hun moeder was een alawitische prinses, een nicht van Hassans vader Mohamed V, de eerste koning van Marokko, die was teruggekeerd uit Madagascar nadat de Fransen in 1956 het protectoraat verlieten. Zij had ervoor gepleit dat Hassan zijn vader kon opvolgen. ‘Dus nam onze broer Ali Hassan mee naar de tuin, zodat ze door niemand konden worden afgeluisterd’, vervolgt Midhat. ‘Hassan vertrouwde Ali en hij verzocht hem goed op te letten, zijn ogen en oren open te houden - als zakenmensen bewogen we ons in alle kringen - en alles op te schrijven wat verdacht was. Op een bepaalde dag waren er papieren verdwenen uit het huis van Ali. Toen werd hij gearresteerd.’
‘In opdracht van Dlimi?’ vraag ik.
‘En wij ook’, zegt Bayazid. ‘Later onze zuster en moeder. Ze werden nog geslagen ook!’
Ze beweren dat Hassan bij diverse verhoren aanwezig was, hoewel hij niets zei en ze hem niet konden zien, maar ze wisten dat hij het was door het roffelen van zijn vingers op de tafel als hij kwaad was of ongeduldig werd. Ze kenden hem, ze kwamen uit dezelfde hofkringen als hij. Ali was bevriend met Nezha, de jongste zuster van Hassan.
In het begin zaten ze in gewone gevangenissen en kregen ze nog redelijk te eten, al werden ze gemarteld. Zo hing Ali eens twee etmalen met zijn polsen en enkels aan elkaar gebonden aan een staak.
Ze belandden in de vermaledijde PF3-gevangenis in Rabat. Daarna de onderaardse kerkers van Tazmamart. De langzame dood. Bij hun aankomst waren er al 19 doden gevallen in de 29 cellen.
‘In Tazmamart kreeg je per dag driee"neenhalve liter water in een emmertje, een homp brood, ’s-middags een waterige massa met peulvruchten en ’s-avonds met vermicelli. ’s-Morgens een kop lauw water die de ene dag koffie en de andere dag thee werd genoemd. Daglicht drong niet in de cellen door, omdat er een soort tweede dak over het complex hing. De deur van je cel ging nog geen twintig centimeter open. Geen raam. Het was altijd donker, we mochten nooit naar buiten en kregen een keer per jaar schone kleren en hadden slechts een deken die ook als matras diende. Geen bed, zodat je op de stenen vloer moest slapen. Medische zorg was er niet.’
Midhat zegt dat het absoluut noodzakelijk was om te eten. Hoe smerig het voedsel ook was, want wie niet meer at ging onvermijdelijk dood. ‘Het was dikwijls moeilijk en zelfs pijnlijk als je bijvoorbeeld verging van de kiespijn. Het brood was nooit gaar, het had de hele dag in de zon gelegen, zodat het keihard was geworden en je het bijna niet door je keel kreeg.’
Hun oplossing om aan deze verschrikkingen te ‘ontsnappen’ was even simpel als geniaal. Alle gevangenen in hun eigen cel van twee bij drie meter vergaten de veertig centimeter dikke muren en vierden met elkaar hun verjaardagen, huwelijksfeesten, zelfs geboorten en wat al niet meer. Hun geest was onuitputtelijk in het bedenken van verzetjes. Ze gaven grand diners bij kaarslicht en dronken aperitieven naar believen.
‘Wat staat er vandaag op het menu?’
‘Lasagne.’
‘Uit de oven?’
‘Dan nemen we natuurlijk champagne!’
‘Sante!’
‘Ah, daar is het kaasplateau, en tot slot ijs en sterke, zoete, zwarte koffie met een uitgelezen digestief: cognac, armagnac of calvados. Want vandaag vieren we feest.’
Zo ging het jaar in jaar uit. De hele zomer, en de nog langere winter, die negen maanden duurde. Koud, nat, donker.
‘Want wie niet meer at, ging dood. Je kreeg te weinig om in leven te kunnen blijven, zodat je inteerde en jezelf begon op te vreten. Soms had je diarree’, zegt Bayazid met een vies gezicht. ‘Of nog erger… Vlooien, ratten, schorpioenen en slangen. Soms begonnen mensen te gillen en te krijsen, ze werden gek of gingen dood.’
Hun moeder was een kleine vrouw die zeer was gesteld op orde en properheid. Ze gebruikte geurige zeep, duur parfum, droeg mooie kleren van zachte stoffen. Ze was altijd aan het poetsen en het boenen. Van alle kinderen leek Bayazid het meest op zijn moeder. In de gevangenis waste hij zich ruim tien jaar niet. Hij was overdekt met een dikke korst van bloed, zweet en tranen. Hij zegt het onbewogen. ‘Er was sprake van overmacht’, legt hij uit. ‘Ik wist gewoon dat het niet anders kon en had me erbij neergelegd. Bovendien wist ik dat ik niet zou verliezen. Dat ik niet kon verliezen, want het recht zal altijd zegevieren.’
De Bourequats hielden zich ook op de been door met elkaar wandelingen in Parijs te maken. In het donker van hun cel hield de lichtstad hun geest helder. Zodra ze door het ochtendgebed van de muezzin in het dorp drie kilometer verderop hoorden dat een nieuwe dag was aangebroken, gingen ze op stap. Eerst een kop koffie drinken bij La Coupole of Les Deux Magots, een praatje maken op het Place des Vosges, zwerven door het Luxembourg, een boek kopen aan de Seine, rondkuieren in het Louvre, naar de kapper gaan en naar vrouwen kijken, een nieuwe jas laten maken bij de Italiaanse kleermaker in de Rue Marbeuf.
Van lieverlee wandelden alle gevangenen mee. ‘Slechts een van hen was ooit in Parijs geweest, gedurende vierentwintig uur, maar o wee als je onderweg een verkeerde straat insloeg. Begonnen zij ons de juiste weg te vertellen.’
Aldus sloten ze de werkelijkheid helemaal buiten, hun wereld was wat ze bedachten. Dat was hun redding.
Ze kenden Parijs omdat Ali en Midhat er hadden gewoond en Bayazid er dikwijls voor zaken op bezoek was. Bovendien beschouwden ze Parijs als de culturele hoofdstad van de wereld en Parijs stond aan de wieg van de mensenrechten. De Franse Revolutie was in Parijs begonnen. Parijs was geen moment uit hun gedachten. In het pikkedonker praatten ze over Parijs, de lichtstad. Ze hielden het vol tot ze werden vrijgelaten.
Ze hadden het geluk dat een van hun medegevangenen, een piloot die tijdens de aanslag van 1972 het vliegtuig van Hassan trachtte neer te halen, met een Amerikaanse vrouw was getrouwd. Toen de koning eind 1991 bij president Bush op bezoek wilde gaan, eiste Bush van Hassan, die altijd het bestaan van Tazmamart had ontkend, dat hij het dodenkamp zou opdoeken.
‘Amerikanen beschermen hun eigen burgers’, zegt Bayazid vol verwijt. ‘Fransen doen niets voor hun onderdanen. Eerst werd er gezwegen vanwege de economische belangen. Onze zuster Khadija werd van het kastje naar de muur gestuurd. Toen ze bleef aanhouden en met mevrouw Mitterrand sprak, konden ze niets voor ons doen. Toen we werden vrijgelaten, heeft monsieur le president koning Hassan uitdrukkelijk en hartelijk bedankt. Per telegram! Terwijl Hassan al die jaren zonder blikken of blozen tegen de Fransen had gezegd dat wij niet in de gevangenis zaten!’
Ik laat na te vragen in hoeverre er racisme in het spel was. Hun vader Abderrahmane Bourequat was geboren in Tunesie" en bezocht de militaire academie in Istanbul, waar hij nog les kreeg van Atatu"rk. Hij werd officier in het Turkse leger, werkte voor de Franse contraspionage en richtte later in opdracht van koning Mohamed V de geheime dienst van Marokko op. Omdat hij in 1927 Frans staatsburger was geworden, kregen alle acht kinderen bij hun geboorte de Franse nationaliteit en behalve Turkse ook Franse namen: Midhat-Rene, Bayazid-Jacques, Ali-Auguste. Hoe dan ook waren de betrekkingen tussen Frankrijk en de ex-kolonie Marokko sinds 1956, toen de Fransen het protectoraat verlieten, delicaat en was er op alle fronten sprake van een innige verstrengeling van zaken en politiek.
Een andere delicate kwestie. Volgens een artikel in het dagblad Liberation van donderdag 6 januari 1994 heeft ieder van de drie broers op 25 maart 1993 op de tweede etage van l'Union des Banques Suisses, 8 Rue du Rhone in Geneve tien miljoen Franse francs ontvangen van Hassan. Op bankrekeningen onder nummer. ‘Dat is waar’, zegt Bayazid.
Op 22 november, een dag na de uitzending van Trix Betlems film in Nederland, werden de gebroeders op het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken ontboden om te horen dat alle steun werd ingetrokken. Van de Franse regering kregen ze tot dan toe een uitkering van 9000 francs per maand, een appartement en medische hulp, terwijl hun telefoonrekening en huishoudelijke hulp werden betaald, maar dat zou allemaal ophouden. ‘Wilt u dit schriftelijk bevestigen’, had Bayazid slechts geantwoord. ‘Op 29 november heeft Marokko Frankrijk verzocht maatregelen tegen ons te nemen’, zegt Midhat. ‘Ze hebben een kopie overgelegd van het contract tussen koning Hassan/II en ons, het enige exemplaar dat er bestond en dat in het bezit was van monsieur Mohamed Naciri, de afgezant van Hassan/II.’
‘We hebben recht op nog veel meer geld’, zegt Bayazid verontwaardigd. Hij was op z'n vijfentwintigste jaar miljonair. ‘Al onze bezittingen zijn geconfisqueerd, we hadden niets meer. Het bedrag is niets vergeleken met wat we hadden en wat we hebben doorgemaakt. Op het hoogtepunt van ons leven gingen we de gevangenis in en kijk nu eens: we zijn versleten…’
Op 7 januari zouden ze bovendien uit hun huis worden gezet. Bayazid laat zich niet uit het veld slaan. ‘Er is een wet volgens welke niemand voor 15 april uit zijn huis mag worden gezet.’ Hij wijst op de telefoon. ‘Bel maar naar Amsterdam. De Franse regering betaalt.’
Toch zitten zij dank zij hun Franse nationaliteit in Parijs, terwijl de andere ex-gevangenen van Tazmamart in Marokko verkommeren. ‘Met niemand van hen gaat het goed’, zegt Bayazid. ‘Ze zijn gebroken.’
‘Volgens de koran moet je de nabestaanden van iemand die je onschuldig hebt vermoord, schadeloos stellen’, zegt Bayazid. ‘Hassan heeft honderden, duizenden onschuldige mensen vermoord. Hassan is doodsbang voor twee dingen: Algerije en de dood. Vooral de dood. Hij heeft de grootste moskee van Afrika gebouwd. Er zijn grote veranderingen op til in Marokko.’
‘Welke?’ vraag ik.
Met een knipoog. ‘We hebben Hassan beloofd te zwijgen.’
Midhat weer ernstig: ‘De Franse minister van Binnenlandse Zaken, monsieur Charles Pasqua, is onlangs naar Marokko vertrokken… Enfin, dat Hassan geld heeft betaald is uniek. Het is de eerste keer in de geschiedenis dat een koning ten overstaan van de hele wereld erkent dat hij mensen zonder proces of beschuldiging gevangen heeft gezet en dat hij fout was. Daarom betaalde hij. Bovendien is het een precedent voor de andere 28 gevangenen die Tazmamart overleefden en onder hemeltergende omstandigheden in Marokko wonen: zonder geld, uit het lood geslagen en verstoken van medische zorg. Daardoor hebben zij ook recht op schadevergoeding.’
De Nederlandse psychiater Ronald Rijnders, die clandestien de gevangenen in Marokko bezocht, beaamt dit. Enkele maanden geleden heeft hij een paar uren met Midhat en Bayazid gesproken en zich uitermate verbaasd over hun veerkracht. Ze mochten dan lichamelijk broos zijn, geestelijk waren ze volkomen intact. Terwijl de ex-gevangenen in Marokko er zonder uitzondering zeer slecht aan toe zijn. Zowel geestelijk als lichamelijk. ‘We waren doodverklaard’, zegt Midhat. ‘Niemand wist waar we ons bevonden of zelfs of we nog in leven waren.’
‘Door het geld te accepteren’, voegt hij eraan toe, ‘hadden we Hassan waar we hem wilden hebben. Door aan ons dat geld te betalen heeft hij schuld bekend, heeft hij niet alleen toegegeven dat we wel degelijk gevangen zaten, terwijl hij tegen Frankrijk had gezegd dat hij ons niet gevangen hield, maar bovendien dat onze straf volkomen ten onrechte was.’ In ruil voor ruim drie miljoen gulden de man beloofden ze de klacht die ze tegen Hassan hadden ingediend, in te trekken - hetgeen ze deden - en te zwijgen - hetgeen ze niet deden.
‘Elke gevangene die vrijkomt heeft de plicht te zwijgen in Marokko. Bovendien hadden we voor die tijd de film met Trix Betlem opgenomen. We hadden verschillende interviews gehad met de pers in binnen- en buitenland. Bovendien hebben we nooit overwogen om onze mond te houden.’
Kijkend naar een clochard met een supermarktwagentje vol plastic zakken, zegt Bayazid: ‘Elk mens draagt zijn verleden op zijn rug.’