© Jelmer de Haas / Sharon Amy photography / Mark Uyl

In 2021 besprak ik voor dit blad zeventien Nederlandstalige romans. Drie van vrouwen, twee van ‘mensen van kleur’, plus de rest dus. Diversiteit houdt bij mij bepaald niet over, maar misschien scheelt het dat ik twee boeken van Vlamingen het mooiste vond. Al het blauw van Peter Terrin en Treinen en kamers van Annelies Verbeke. Ze staan niet op de shortlist van de Libris Literatuur Prijs 2022, Terrins roman stond zelfs niet op de longlist. Die viel dus bij de jury al in de eerste leesronde af. Verbeke’s verhalenbundel staat er niet op omdat verhalenbundels sinds een paar jaar niet meer mee mogen doen.

Twee romans die ik besprak staan wel op de shortlist: Willem die Madoc maakte van Nico Dros en De atlas van overal van Deniz Kuypers. Goeie boeken, vond ik, herinner ik me. Niet schitterend maar goed, ik las ze met plezier. Dros schreef een klassiek getoonzette historische roman, zonder postmoderne uitstapjes, rechttoe rechtaan geslaagd schrijfwerk. Mooi vond ik destijds niet het woord dat erop van toepassing was, want schoonheid moet je tonen en zij is alleen toonbaar als je haar niet benoemt. Ik keek naar Dros’ werk met bewondering, ja, zo ongegeneerd over het verleden schrijven, je moet maar durven, Dros gaf zich aan zijn durf over en bleef trouw aan zijn uitgangspunten.

Kuypers’ roman, ik vroeg me soms af of het wel een roman was, las ik met enige beklemde bezorgdheid. Een goed geschreven, sterk journalistiek getoonzet autobiografisch verslag is het over het leven van de vader van de schrijver. Pijnlijke verhoudingen, nare vader, maar toch ook sentimentele terugblikken erin. Met de bedoeling van de schrijver niet alleen bij hemzelf maar ook bij mij medegevoel op te roepen over een gekweld vaderleven.

Ik wil soms wel af van die oproepen tot medegevoel van collega-schrijvers, die je vaak aantreft, maar durf dat niet snel te bekennen. Ik heb het liever niet meer. Ik heb dat gevoel namelijk al voor ik begin te lezen, daar heb ik geen romans voor nodig. Ik heb het idee dat ik er steeds minder in geïnteresseerd ben om via romans betrokken te raken bij het leven van anderen. En daarin mee te leven. Van de oproep tot medegevoel in romans word ik wel eens zenuwachtig, bedoel ik, het helpt me niks, ik word er zeker niet ‘in het echt’ empathischer van. Als dat zo was zou ik nu, na al die duizenden door mij gelezen om begrip vragende romans, de hele dag wenend over straat lopen. Maar ik ga gewoon naar de bakker. Ik denk steeds vaker dat ik romans lees om ze zo snel mogelijk te vergeten, lezen uit vergetelheid dus. Of alleen om tijdelijk met de schrijver mee te mogen dromen over iets waarvan ik het bestaan niet of nauwelijks kon vermoeden. Misschien laat ik romans toch het liefst een gevoel van schoonheid bij me oproepen, wat uiteraard ook een illusie is, waarbij ik uit moet kijken dat ik sentimentaliteit niet met schoonheid verwar.

Op de jury van een literaire prijs is geen enkel peil te trekken. Als schrijver mag je nergens op hopen, laat staan rekenen

Kortom, waarom lees ik romans? Om aangeraakt te worden denk ik, om me ongestoord door empathische bedoelingen van de schrijver in andermans dromen en illusies te mogen begeven. Niet om wijzer te worden of medelevender, diepzinniger of arroganter. Maar om voort te kunnen dromen en te zien wat nauwelijks zichtbaar is: ‘Nauw zichtbaar wiegen op een lichten zucht/ De witte bloesems in de scheemring – ziet/ Hoe langs mijn venster nog, met ras gerucht,/ Een enkele al te late vogel vliedt.’ Deze fabuleuze Kloosregels brengen me vreemd genoeg altijd terug op de uitgangspunten van mijn lezen. Daar lees ik blijkbaar om: tastend naar het nauw zichtbaar wiegen, de schemering, een vogel, een geluid, een droom, een illusie. ‘A thing of beauty is a joy forever’, schreef Keats in Endymion, en een paar regels verderop staat dat het hem daarbij onder andere gaat om ‘a sleep full of sweet dreams’. Niet wakker worden, maar slapen.

Illusies voortzetten, zo lang mogelijk, daarom lees ik. Ook over verschrikkingen natuurlijk. Ik vermoed dat niet in de inhoud van romans, in het navertelbare daarvan, de maatschappelijke illusies zichtbaar zijn. Dit tasten naar schoonheid. Juist in de stijl van romans kun je, moet je, als je door wil gaan met het lezen van romans, dit maatschappelijk tasten naar schoonheid, naar geluid, naar ‘slaap’, naar ‘een al te late vogel’, zien en horen. Want in de stijl zit de betekenis van romans, daarom lees ik. Niet in de verhalen, de beweringen, de bedoelingen en overtuigingen ervan, niet in de opinies. Als ik daarom las, was ik er vroeger natuurlijk allang mee opgehouden en de krant gaan lezen. Het vermoeden van de stijl, daarom lees ik romans.

© Renée van Marissing / Geert Snoeijer / Schoo

Is hiervan iets terug te vinden in de shortlist van de Libris Literatuur Prijs 2022? Ik aarzel. Niet bij Kuypers en Dros, ook niet bij Mariken Heitmans Wormmaan en Onze kinderen van Renée van Marissing, hoe gevoelig die romans ook zijn, hoezeer ze mij oproepen, net als veel andere romans op de Libris-long- en shortlist van 2022, om tot begrip te komen, tot meeleven. Tot het juiste meegevoel. Juist dat houdt me tegen, ze willen me ergens van overtuigen: ik hoef niet meer overtuigd te worden. Ik wil dat liever niet meer, ik ben al overtuigd. Ik ben steeds veeleisender geworden, merk ik. Oorverdovende stilte wil ik, laat het zien in je zinnen, in je blik, in je verlangen, hou ermee op de krant na te doen. Je bent geen socioloog maar een schrijver.

Is er iets van mijn schoonheid te vinden in Aleksandra van Lisa Weeda, of in De Mitsukoshi Troostbaby Company van Auke Hulst? Ik aarzel nog steeds. Waarom koos de jury overigens precies deze zes overtuigingsromans voor de shortlist? Ik zat twee keer in de jury van de Libris Prijs en ken dus het klappen van de zweep. Met vage opmerkingen over de stijl van ‘een al te late vogel’ hoef je daar niet aan te komen zetten. Alle begrip hiervoor. Voor de Libris Prijs 2022 kreeg de jury in totaal 234 romans uit 2021 voor de kiezen. Eerst vindt een boekverdeling plaats, ieder boek wordt op z’n minst door twee juryleden gelezen. Waarderingen gaan via letters. A is een shortlistboek, B een longlistboek, C geen goed boek en D een zeer matig boek. Geeft het ene jurylid voor een boek een A en een ander een C of een D, dan moeten de anderen het ook lezen. Geven ze allebei een B, idem. Uiteindelijk blijven zo ongeveer vijfentwintig à dertig boeken over, die alle juryleden lezen, en dan begint het grote appels met peren vergelijken, waarna de achttien romans van de longlist overblijven.

Je kunt je die discussies makkelijk voorstellen: smaken verschillen, opvattingen over literatuur ook, voorkeuren doemen op, onverklaarbare weerzin of sympathie speelt een rol. Er zijn nu eenmaal geen objectieve criteria. En in de laatste vergadering wordt de shortlist vastgesteld. Plus de winnaar, waarbij in de hitte van de strijd alle argumenten zijn toegestaan, ook argumenten die geen argumenten zijn. Ik herinner me mijn verbazing over het gemak waarmee de eerste schiftingen van de jury’s verliepen. Er bestaat dus grote consensus over wat kwalitatief hoogstaande literatuur is. Over zo’n dertig boeken waren we het vrij snel eens: die gingen door, de rest was meteen van tafel. Je hoort soms de roep om meer jongeren, lager opgeleide mannen, meer vrouwen en ‘zwarte mensen’ in literaire jury’s, dan zou je eens wat zien.

Vergeet het maar, de eerste schifting verloopt ook dan moeiteloos, read my lips, er bestaat nu eenmaal overeenstemming over de kwaliteit van literaire werken. Juryleden weten, het hoort tot hun geïnternaliseerde culturele bagage, wat de beste oorspronkelijk Nederlandstalige literaire romans van een bepaald jaar zijn. Op de jury van een literaire prijs is verder geen enkel peil te trekken. Als schrijver mag je nergens op hopen, laat staan rekenen. Zit er iemand in die je kent en waarvan je zeker weet dat die je boek gaat steunen, dan ben je nog nergens. Er hoeft maar één hardnekkige C bij de anderen te zijn en daar ga je. Boeken van bekende schrijvers vielen bij deze jury vaak al bij de eerste schifting af. Geen Hanna Bervoets, Arnon Grunberg, A.F.Th van der Heijden en Jan van Mersbergen. En dan noem ik er maar een paar.

Aleksandra van Lisa Weeda. Woede als drijfveer, verdriet als statement, Oekraïne als toneel van wanhoop. Overtuigd was ik al, verdrietig ook, dat hoefde niet meer, dat was een nadeel. Weeda gaf eraan toe, en wie zou het haar afnemen? Haar stilistische vermoeden zit ’m in de meer metafysische benadering van geschiedenis, wanneer ze de stijl van klassieke Russische schrijvers in haar hart en gevoel probeert op te roepen. Tolstoi, Dostojevski en Tsjechov liepen met haar mee en daar was af en toe de fluistering van de schoonheid.

Auke Hulst moet de prijs krijgen. Zijn roman heeft de minste overtuigingsdwang en is daarom het beste. Hij schrijft van de genomineerden het minst krantachtig. Zijn stijl is die van de brutale gelijkhebber die juist daarom ongelijk heeft en het nog weet ook. Hij schrijft tegen de klippen op. De geschiedenis van het robotmeisje is adembenemend, soms zat ik er stil van te kijken, terwijl buiten het verkeer raasde en de avond viel. Ik was dat meisje.