
HET MEEST fascinerend aan biotechbedrijf Keygene is misschien niet eens de kamerbrede computer met enorme rekenkracht, de hypermoderne kassen met plantjes of het ingewikkelde schema van het DNA van de aardappel langs de trap. Nee, het meest in het oog springend is een klein plantje dat heen en weer rijdt over een ijzeren rail. Net als ruim duizend andere plantjes wordt het dagelijks van alle kanten gefotografeerd. Al die foto’s worden door de computer geanalyseerd, de data worden geplot in een grafiek. Welke effecten hebben de veranderingen in temperatuur, luchtvochtigheid, mest, licht en andere gecontroleerde variabelen op de groei van de plantjes?
Arjen van Tunen, de CEO van Keygene, wijst op een grafiek aan de muur. Het is de grootte van het spinazieplantje op de rail, afgezet tegen de tijd. ‘Het doel’, zegt hij, ‘is een plant die niet direct geoogst hoeft te worden. Want hoe langer de periode dat de spinazie goed blijft, hoe beter producenten kunnen inspelen op prijsschommelingen in de markt.’ De ideale spinazie groeit snel, wordt groot en kan weken op het land blijven staan. Keygene ontwikkelt zaden voor dat soort ideale spinazie. En voor tientallen andere gewassen. Critici vinden dat eng, in Wageningen vinden ze dat vooruitgang.
Neem een meloen. Op zich een prima product. Maar er valt van alles aan te verbeteren. Ten eerste natuurlijk de smaak, de kleur, de geur, de substantie en de vorm. Ook interessant: een meloen die meer vitaminen bevat. Of een meloen die minder water verbruikt, zodat hij ook in drogere gebieden kan groeien. Of een meloen die de grond niet uitput en met minder kunstmest toe kan. Nog beter zou zijn als de meloen goed bestand is tegen schimmels en langer vers blijft in de supermarkt. Naar schatting dertig procent van het geproduceerde voedsel gaat verloren voor het verkocht wordt, schreef het Agrarisch Dagblad onlangs. Volgens Van Tunen gaat in India zelfs vijftig procent verloren. Daar is dus veel winst te halen.
De klassieke manier om gewassen te verbeteren is tamelijk willekeurig kruisen. Een lekkere tomaat met last van schimmels mixen met een vieze tomaat die er wél tegen bestand is. Met een beetje pech is het resultaat een vieze tomaat zonder resistentie. Bovendien is dat kruisen, kweken en testen altijd een bijzonder tijdrovend en intensief proces met veel trial and error.
Dat kan Keygene veel beter. Het bedrijf heeft het gehele DNA van tientallen gewassen in de computer zitten, en kan dus gericht kruisen. ‘Stel, wij zien resistentie voor een bepaalde bacterie bij een tomaat. We kunnen dan alleen dát deeltje DNA eruit halen, zonder de rest van de eigenschappen mee te nemen’, zegt Van Tunen. Op die manier kan veel sneller die lekkere, bacterieresistente tomaat worden gekweekt. Het is breeding by design. Niet meer kijken naar uiterlijke eigenschappen, maar naar de genen van planten. Achter de computer de eigenschappen invoeren van de ideale tomaat, flinke computers erop loslaten en dan de aangeleverde DNA-markers volgen. ‘Daarin zijn wij echt een van de besten van de wereld’, aldus Van Tunen. Hij kijkt er niet trots bij, eerder berustend.
HÉT MONDIALE centrum van kennis en innovatie voor de voedselindustrie. Zo presenteert Wageningen zich graag, dat is de ‘strategische agenda’ van Food Valley - het samenwerkingsverband van onderzoeksinstellingen, bedrijven en Wageningen UR (University & Research Centre) in de Gelderse vallei. Food Valley klinkt natuurlijk leuk, een beetje als Silicon Valley. Goed voor de promotie en internationale uitstraling. Maar wat gebeurt daar eigenlijk?
De cijfers zijn indrukwekkend. Alleen al in Research & Development (r&d) werken achtduizend mensen. Behalve Wageningen (UR) zijn er 25 toegepaste onderzoeksinstellingen en veertienhonderd gerelateerde bedrijven. Allemaal werkzaam in de ‘agrofood’, zoals het genoemd wordt, allemaal gevestigd in de regio - grofweg van Nijkerk in het noorden via Veenendaal tot aan Wageningen zelf. De wetenschappers van Wageningen UR staan zesde in de internationale citatie-indexen in hun bladen. Ze doen onderzoek voor ruim duizend bedrijven, er zijn samenwerkingsverbanden met vijftig universiteiten over de hele wereld en er is jaarlijks tien procent groei in het aantal Nederlandse en buitenlandse studenten dat in Wageningen wil studeren.
De bedrijven in Food Valley - van kleine start ups tot grote voedselproducenten - zijn natuurlijk niet allemaal biotechbedrijven zoals Keygene. Ze doen in dieren, planten, zuivel en visserij. Met de nadruk op toegepast onderzoek en innovatie, dat wel. Denk aan het ontwikkelen van vers sap uit groenteafval. Of gezonde aardappelgelatine die cake en winegums lekker maakt. Bio-nanotechnologie om minder vette mayonaise te maken. Uv-licht om gewassen te beschermen. Nieuwe, efficiëntere kassen. Slimme viskwekerijen. Fruit waar niemand allergisch voor is. Sla zonder bladluis. Maar ook de relatie tussen voedsel en kanker.
Het kabinet ziet winst. Nederland ‘bekleedt een internationale toppositie’ in de land- en tuinbouw. Niet alleen in productie - tien procent van het nationaal inkomen, tweede exporteur van de wereld, 110.000 banen, ruim de helft van het Nederlandse grondoppervlak - maar ook in onderzoek naar nieuwe gewassen en productiemethodes. En dus is Food Valley expliciet opgenomen in het regeerakkoord: agrofood is een heuse ‘topsector’, land- en tuinbouw verdienen versterking, ‘gerichte investeringen in innovatie’ zijn nodig om ‘de koppositie’ te behouden. En meer wervende taal. Elke minister wil graag geassocieerd worden met Food Valley.
DE KEUZE voor Wageningen, aan het eind van de negentiende eeuw, is geen toeval. De machtige boerencoöperaties vinden het een goede plek om hun onderzoek te bundelen, omdat nergens in Nederland zand, klei en andere bodemsoorten zo dicht bij elkaar liggen. Lekker makkelijk, maar ook nodig omdat Europa last heeft van concurrentie: Amerika heeft een sprong gemaakt in intensieve landbouw en overspoelt de markt met goedkope producten. Sommige landen sluiten hun grenzen, Nederland besluit te investeren in onderzoek en onderwijs. Ziedaar de geboorte van Wageningen - dan nog allerlei aparte onderzoeksinstituten (vis, fruit, groente) en de Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool. Vandaar dat het toegepaste, op de markt gerichte onderzoek er al vroeg in zit. Na de Tweede Wereldoorlog komt dat echt op stoom: schaalvergroting, specialisatie, machines, nieuwe plantenrassen, grotere stallen, betere vaccins. De onderzoeksinstituten krijgen meer werk, de faculteiten worden uitgebreid.
Maar dan komen de jaren negentig. Varkenspest, DSE, mond-en-klauwzeer, legbatterijen. ‘Voedselproductie werd geassocieerd met ziektes, zielige dieren en milieuproblemen’, zegt Aalt Dijkhuizen, voorzitter van de raad van bestuur van Wageningen UR. Het aantal studenten halveert, onderzoeken worden stopgezet. Intensieve landbouw is een vies woord geworden. ‘We dreigden leeg te lopen’, zegt Dijkhuizen met gevoel voor drama.
Gevolg: een crisissfeer. Wat te doen? De boel opsplitsen en onderbrengen bij andere universiteiten, of extra investeren en de krachten verder bundelen? Een commissie onder leiding van Bram Peper adviseert het laatste, in een ultieme poging Wageningen te positioneren als een centrum van kennis over voedsel.
Dijkhuizen, weer enthousiast: ‘En nu zit ik op een goudmijn! Dat kon ik een paar jaar geleden ook niet voorzien, maar het is zo.’ De reden? Drie jaar geleden schoten plots de voedselprijzen wereldwijd omhoog en drong het besef door dat er wereldwijd een serieus voedselprobleem is. Oftewel dat er oplossingen moeten worden gezocht voor het feit dat er domweg meer eten zal moeten worden geproduceerd, voor meer mensen, in meer regio’s, met steeds hogere eisen. Terwijl de hoeveelheid land en water beperkt is. Ergo, het móet intensiever en productiever. En wie hebben daar verstand van? Juist.
Een grand design was het dus niet, Food Valley. Een briljante strategische visie lag er niet aan ten grondslag. ‘Dat kwam pas later’, zegt Roger van Hoesel, inmiddels zeven jaar de drijvende kracht achter de Stichting Food Valley, de katalysator van de samenwerking tussen bedrijven, universiteit en overheid. ‘Het was eerder een zwaan-kleef-aan-effect. Pas de afgelopen jaren heeft het idee van clusteren echt postgevat.’
Het gevolg is dat Food Valley niet gecentraliseerd is. Verwacht geen mega bedrijvenpark van moderne gebouwen, allemaal fijn bij elkaar. De kipspecialisten in Barneveld horen erbij, het zuivelinstituut in Ede, maar ook bedrijven in Heerlen, Vlaardingen (Unilever) en Amsterdam worden soms gemakshalve tot Food Valley gerekend. Van Hoesel vindt die spreiding natuurlijk jammer. Hij ontvangt regelmatig delegaties uit het buitenland, op zoek naar samenwerking. Hoe moeten ze dat eiwit isoleren? ‘Het zou mooier zijn als ik die mensen uit Japan of China kan meenemen naar één park met allemaal bedrijven. Dat is makkelijker, maar ook beter voor de uitstraling. Dat idee heeft wel langzaam postgevat. Vandaar ook de ontwikkeling van de campus.’
Aan de rand van Wageningen ligt het eigenlijk opvallend kleine Agro Business Park, het oude ‘centrum’ van Food Valley. Het heeft relatief weinig allure. Tien minuten verderop is de nieuwe campus van Wageningen UR, een ruime omgeving met mooie gebouwen. Het moderne kasteelachtige Forum, het futuristische witte Atlasgebouw, het lichte gebouw van de Plant Sciences. En voor de deur ligt een lange strook gras. Daar is ruimte voor nieuwe bedrijven, nog zo'n honderdduizend vierkante meter.
Hét bedrijf dat recent besloot al zijn r&d te concentreren op dat terrein is FrieslandCampina, een van de grootste zuivelbedrijven ter wereld met een omzet van bijna negen miljard euro. FrieslandCampina gaat bouwen, en niet zo klein ook. Er komt een compleet nieuw melkwit gebouw van achttienduizend vierkante meter met 4100 vierkante meter laboratoria, een proeffabriek van 2300 vierkante meter, ruimtes voor smaaktesten, kantoren, proefbakkerijen. Alleen al de speciale ruimte voor zogeheten sensory panels biedt ruimte aan dertig man, die fulltime nieuwe producten proeven.
En dus kan Michael Erdl, directeur innovatie van FrieslandCampina, gelukkig zijn. Hij onderzoekt kaas, babymelk, zuiveldranken, toetjes en boter. Hoe maken we een laagcalorische yoghurtdrank die toch romig is? Erdl: ‘We kunnen hier straks onderzoeken, produceren en testen.’ Hij laat de huidige faciliteiten zien - machines om melk droog te koken, yoghurt door buizen te persen, boter te roeren. Allemaal miniversies van fabrieksopstellingen.
FrieslandCampina is niet de enige. Het Nieuw-Zeelandse zuivelbedrijf Fonterra (omzet ook negen miljard) vestigde zijn Europese hoofdkantoor begin dit jaar in Amsterdam - ook voor hen was een van de argumenten de nabijheid van Wageningen. Alleen, zij hoefden niet zo nodig op de campus, dus wat dat betreft had FrieslandCampina net zo goed bij het nieuwe hoofdkantoor in Amersfoort kunnen bouwen. Waarom óp de nieuwe campus? Erdl: ‘We hebben een band met de professoren en met de onderzoeksinstellingen die daarbij horen. En met de studenten natuurlijk. Wij hebben altijd minimaal tien stagiaires hier rondlopen. Dat is misschien wel toekomstig personeel.’ Een ruime meerderheid van de Nederlandse onderzoekers bij FrieslandCampina komt van Wageningen UR, het bedrijf werkt nauw samen met het Nederlands Instituut voor Zuivelonderzoek en het TI Food and Nutrition - beide grote instellingen. ‘Die kruisbestuiving is toch essentieel voor ons’, zegt Erdl.
Natuurlijk zijn er ook andere factoren, vertelt directeur Corporate Organizational Development Gerard Menting, binnen FrieslandCampina verantwoordelijk voor de nieuwbouw. Wageningen ligt centraal, de prijs van de grond is relatief laag, veel onderzoekers wonen in de buurt. Maar die studenten en ‘het imago’ is een belangrijke factor, benadrukt hij ook. En niet alleen als toekomstig personeel, maar ook als corporate pr. ‘Jarenlang zien ze op hun campus óns gebouw staan, met de vlag van FrieslandCampina. Daar verwachten wij effect van. Die studenten gaan straks ook weer werken in landen waar wij willen groeien.’
Voor de Stichting Food Valley is de keuze van FrieslandCampina natuurlijk prachtig. Een uithangbord, een bewijs van de kracht van clustering. Voor Wageningen UR zelf is het ook interessant - de universiteit en het researchcentrum willen de bedrijven in de buurt hebben, zijn gericht op de markt, zien ze als klanten. ‘Wij hebben speciale accountmanagers op grote bedrijven’, vertelt Dijkhuizen. Als FrieslandCampina onderzoeksverslagen wil inzien, een project wil uitzetten of een consortium wil opzetten gaat de accountmanager aan de slag. ‘Alle grote klanten helpen we op die manier’, aldus Dijkhuizen trots.
HET LABORATORIUM van Francine Govers, hoogleraar plantenziektekunde, staat vol met pipetten, reageerbuisjes en half gevulde flesjes met blauwe doppen. In de hoek staan stoven, een soort ijskasten vol ronde doosjes, met sporen van schimmels. Het oogt wat rommelig, misschien zelfs traditioneel. Heel anders dan het cleane kantoor van Keygene. Het lijken twee verschillende werelden: de nijvere universitaire onderzoekers versus de dikke servers en digitale camera’s van een hightech bedrijf. Dat is ten dele ook wel waar. ‘Ze hebben zeer geavanceerde sequencing-apparatuur, dus als wij veel DNA geanalyseerd willen hebben, kunnen we dat outsourcen bij Keygene’, zegt Govers. Tegelijk heeft Keygene behoefte aan de kennis van Govers en haar afdeling. ‘Wij willen weten hoe het werkt, wat doen die genen, waarom werkt het zo. Wij gaan dieper dan Keygene’, vindt Govers. Die banden worden steeds belangrijker. Steeds meer onderzoek moet extern gefinancierd worden. ‘Het onderzoeksklimaat verandert. Netwerken wordt belangrijker. Jezelf profileren. Lobbyen is essentieel. Dat is niet iets waar wetenschappers normaal gesproken mee bezig zijn.’
HET GELD stroomt toe - van de overheid, de provincie, de gemeenten, de EU en bedrijven. Het kan niet op. Is er dan geen bezwaar? Natuurlijk wel. De zoektocht naar meer opbrengst, minder ziekten, hogere voedingswaarden, mooiere producten levert ook kritiek op. Op de zaadveredelaars, die met hulp van bedrijven als Keygene monopolisten zouden worden met patent op de voedselproductie. Wie beheert dan de food chain? Op de techniek - uit angst voor mogelijk onbekende gevolgen van genetische modificatie. Eigenlijk op het hele idee dat schaalvergroting de oplossing zou zijn: moeten we niet juist terug naar kleinschalig, biologisch, de boer om de hoek? Dat was toch de trend?
Kom daarmee liever niet aan in Wageningen, met dat softe gedoe over uitloopkippen en lekkere biologisch geteelde pompoenen. Dijkhuizen vat het heersende gevoel onder de onderzoekers samen: ‘Sympathiek, maar daarmee kun je de aarde niet voeden.’ In Wageningen is iedereen ervan overtuigd dat intensievere en productievere landbouw simpelweg noodzakelijk is. Hoe moet dat anders met die negen miljard mensen in 2050? vragen ze zich retorisch af. En hou toch op met die angstaanjagerij over gentech. Dat is niet rationeel, niet logisch. Hoogleraar Govers: ‘Als je traditioneel kruist, gooi je ook DNA door elkaar. Wat maakt het uit of je het in het lab inbrengt. Wij, ik bedoel de meeste wetenschappers, in Wageningen, zien wat betreft de voedselveiligheid geen extra gevaren.’
Het is een gevoelig punt: het verbod op genetische modificatie en de regelgeving uit Den Haag en Brussel. Het is volgens zowel de onderzoekers van Wageningen UR, de bedrijven, de overkoepelende stichting als anderen dé bedreiging voor de toekomst van Food Valley. Hoe liberaler het beleid, hoe prettiger voor bedrijven. ‘Als hier onderzoek verboden wordt, vertrekken bedrijven. Dan verliezen we kennis’, zegt Dijkhuizen, de voorzitter van de raad van bestuur. Maar waar ligt de grens, en hoe om te gaan met het sentiment? Dat is lastig, erkent Van Hoesel van de Stichting Food Valley: ‘De VS zijn veel sneller in het toestaan van nieuwe technologieën. De Nederlandse regering en de EU hebben hun mond vol over innovatie, maar zelf zijn ze langzaam.’
Dijkhuizen, een enthousiaste verteller, heeft wel de oplossing. Niet zeuren, maar meedoen. Geen aarzelingen, remmen los, althans qua onderzoek: ‘Dan weten we precies wat veilig is en wat niet, wat werkt en wat niet, en zijn we straks niet afhankelijk van genetisch gemodificeerde zaden uit China.’ Het kan, daarvan is hij overtuigd. ‘Geloof me, iedereen wil met ons samenwerken. De hele wereld komt deze kant op. Mensen willen niet meer bij banken maar bij ons werken. Echt, als wij het nu verpesten, ligt het aan onszelf.’
De concullega’s van Food Valley
Parma, Italië. Met twintigduizend (vooral kleine) bedrijven een van de bekendste voedselregio’s in de wereld. Parma is een ‘sterk merk’, bekend van de ham en kaas. Maar ook hoofdkwartier van Barilla, Parmalat en de Europan Food Safety Authority, de Europese waakhond. Nadeel: vooral gericht op productie.
Bay Area, San Francisco, VS. Met de Napa Valley en de University of Davis (Food Science & Technology) een van de concurrenten van Wageningen. Goed leefklimaat, dus aantrekkelijk voor toponderzoekers aan gerenommeerde universiteiten als Berkeley en Stanford. Bovendien produceert Californië ontzettend veel: alleen al de helft van alle fruit en groenten in de VS komt er vandaan.
Parijs, Frankrijk. Geen regio, maar het National Institute for Agricultural Research (INRA). Is hét centrum voor voedselonderzoek in Europa. Heeft zelf al 8400 werknemers, veertien divisies en negentien regionale centra. Erg sterk in toegepast onderzoek voor de voedselindustrie.
Øresund, Denemarken en Zweden. Grote internationale bedrijven (Tetrapak, Alva-Laval, Carlsberg, Unilever) en veel research & development. Gericht op kennis: tien universiteiten met gespecialiseerde faculteiten in de buurt, onderzoeksinstellingen, een sciencepark en locaties voor starters. De brug tussen Malmö en Kopenhagen heeft de regio een extra impuls gegeven.
Ontario, Canada. Met bijna zestigduizend boerenbedrijven én een sterke kennissector heeft Ontario het beste van twee werelden. Aan de ene kant veel nadruk op life sciences en biotechnologie, aan de andere kant miljardenproductie van boerenbedrijven in de regio
Beeld:Dennis Kunkel Microscopy, Inc. / Visuals Unlimited / Corbis