
Lente
Opeens zijn de graven omringd door een waas van teder lila-blauw. De kerkhofweide staat vol met wilde krokussen. Iemand heeft drie witte steentjes ter hoogte van Antoine’s hoofd neergelegd. Iedereen die van hem hield is hier welkom.
Ik woon vlak bij het kerkhofje en struin er vaak rond, soms wat verloren. Maar ik heb een nieuw doel gevonden: ons dubbele graf wordt de eerste tuin in mijn leven. Op mijn graftuin bloeien de narcissen en hyacinten al. Vrienden komen langs om akelei en weet ik wat te planten. En het wijkbureautje van de Grünen schuin tegenover de poort heeft me bijenvriendelijk zaad geschonken.
Op zo’n voorjaarsdag ontdek ik een raadselachtig familiegraf. Het ligt dicht bij het onze maar gaat schuil achter een grote struik, en was me tot nu ontgaan. Stefan Gilsenbach rust hier, lees ik op zijn grafsteen, 1978-2006. Naast hem ligt Ursula Gilsenbach, 1920-2004. De tussenliggende generatie ontbreekt. Duidt dat op een zekere tragiek?
Op Stefans steen is zijn portret afgebeeld. Een foto, dat zie je op Berlijnse kerkhoven maar zelden. Hij was een knappe jongen. Achter een bemost houten bankje ontdek ik, daar op de rustplaats van de Gilsenbachs, opeens nog een derde graf. Het ligt aan Stefans ‘vrije’ kant. Een staand houten grafmonument verrijst er uit de bodem. Het is verweerd en aan het oog onttrokken door de struik erboven en de klimplant erin. Eveneens tamelijk verweerd is op het hout een tweede foto van Stefan zichtbaar. Er ligt een hand op zijn schouder. Maar de andere helft van de foto, die met de mens achter de hand, is verwoest.
Van boven naar beneden is in het hout een tekst gekerfd: ‘Der Himmel hat zwei Engel’, de hemel heeft twee engelen. Een raadsel. Totdat ik, half in de aarde, nog een woord ontdek, ‘mehr’: de hemel heeft er twee engelen bij. Dan zie ik, met aarde bedekt, zo’n klein bordje dat alle doden hier identificeert: ‘Thomas Engels’, met het nummer GP IV, B-17-7. De tweede engel.
Zomer
Op Antoine’s graf bloeit Männertreu, dat zie ik graag. En nog veel meer, zoals lila kaasjeskruid en campanula. Die laatste plant omringt, als de weelderige krans van krullen uit zijn hippiejaren, de plek boven Antoine’s hoofd. Ons kerkhofje ligt nu ook in een hippe wijk, midden in de stad tussen de huizenblokken. We ontdekten het pas toen we al tien jaar hier in Friedrichshain woonden. Voordien dachten we dat het een verwilderd park was. Hier willen wij ooit wel begraven worden, zeiden we toen tegen elkaar. ‘Ooit’ – dat leek ver weg.
Op een dag bega ik een pijnlijke vergissing. Twee Rocker-types, een man en een vrouw, hebben zich met hun hond geïnstalleerd op het houten bankje van het nabije Gilsenbach-familiegraf. Ze praten luid lachend bij een biertje. Honden zijn hier eigenlijk verboden. Ik zie mezelf van opgekropte ergernis Duitser dan Duits doen tegen deze vermeende toeristen uit het Westen, van die chillende bezoekers waarmee we hier op ons Oost-Berlijnse kerkhofje genoeg te stellen hebben. Sorry, beste mensen, zeg ik, dit is een kerkhof, een plek om te rouwen. Dus kunnen jullie alsjeblieft…
De vrouw kijkt onbewogen in mijn richting. ‘Ja, dat is me bekend’, klinkt het in het platte Oost-Berlijns dat juist in intellectuele kringen wordt gecultiveerd. ‘Mijn zoon ligt hier. En mijn moeder ligt hier ook.’ Ik sta met de mond vol tanden en mompel een verontschuldiging. Gabriele (Gabi) Gilsenbach en haar maatje Steini – maar hun namen ken ik dan nog niet – reageren niet eens verstoord. ‘Ja ja, is schon jut.’ En ze proberen werkelijk wat zachter te praten.
Wanneer het tweetal weggaat, loop ik naar ze toe en verontschuldig me nogmaals. Dat ik wat overgevoelig ben voor herrie en gelach, omdat mijn man hier sinds afgelopen herfst ligt. En dat ik het heus wel mooi vind om op leeftijdgenoten te stuiten die hun doden feestelijk koesteren. Minzame blikken worden mijn deel. Alsmede de afspraak hier binnenkort samen een biertje te drinken.

Ja, ik heb wel een kwartiertje, zeg ik. Het is een paar weken na onze ietwat ongelukkige kennismaking. Gabi Gilsenbach biedt me een flesje bier aan. Er zullen nog enige volgen. Gabi oogt aantrekkelijk in haar bloemenjurk, al zit haar ene arm onder de tatoeages. Als generatiegenoot voel ik me saai in mijn T-shirt en jeans en op Zweedse klompen vanwege de stoffige, af en toe blubberige grond. Op sommige stukken kerkhof bestrijden de nazaten namelijk elke grashalm.
Dan waag ik het de vraag te stellen die me op de lippen brandt: de hemel heeft er twee engelen bij? ‘Ja, dit houten monumentje heeft hij hier neergezet’, zegt Gabi. ‘Hij wilde per se naast Stefan liggen, had deze plek voor zichzelf gereserveerd. Zijn eigen graf dus.’
‘Hij’, dat is Thomas Engels? Dat stond op het half verborgen bordje. ‘Ja, Tommy. Hij was verliefd op Stefan. Tenminste, dat vermoeden we. Stefan was blijkbaar op het dak van zijn huis gevlucht. Mijn zoon woonde hier pal tegenover. Misschien heeft zich daar op het dak strijd tussen die twee afgespeeld. Hoe dan ook, Stefan is naar beneden gestort.’
Dit gebeurde in de nacht van 17 februari 2006. ‘De officier van justitie’, vervolgt Gabi, ‘heeft Stefan driemaal laten obduceren. In maart konden we hem eindelijk begraven.’ Het Openbaar Ministerie heeft de precieze toedracht niet kunnen achterhalen, zegt ze. De verdenking van moord werd niet bevestigd. ‘Vermoedelijk is de tram nog over Stefan heen gereden en heeft hem meegesleept. De politie vond hem midden op de tramrails, maar zo ver van zijn huis kan hij niet zijn terechtgekomen. We zullen het nooit weten.’
De Berliner Kurier wist het daarentegen al op 18 februari: ‘Stefan (27) bloedde ellendig dood.’ Een ‘Todes-Raser’ had de dood van de ‘technomusicus’ op z’n geweten, aldus de krant, die daar een verhaal bij bedenkt: ‘Hij had hulp kunnen halen of eerste hulp kunnen bieden. Maar terwijl zijn slachtoffer op sterven lag, racete hij gewoon verder.’
Dit lees ik later thuis, wanneer ik na Gabi’s tips online zoek. En verder: ‘Stefans moeder Gabriele onder shock. “Mijn arme jongen, hij zat toch vol plannen.” Bekenden proberen haar te troosten. Stefan is de kleinzoon van de overleden schrijver Reimar Gilsenbach, die zich in de ddr had ingezet voor geweldloosheid en vrede.’
Gabi’s roemruchte vader, in de Duitse Democratische Republiek tevens een hardnekkige milieuactivist, was stellig de reden voor alle media-aandacht rond Stefans dood. Een week later verwierp de Kurier de eigen verkeersongeluktheorie. Ditmaal heette het: ‘De technomusicus werd niet overreden. Hij heeft zich uit het raam gestort.’ Een paar regels verder zou Stefan echter van het dak zijn gesprongen.
Ook goede vrienden van Stefan hebben zich over zijn dood uitgelaten. Ik vind een rouwwebsite waarop op 3 maart 2006, daags voor zijn begrafenis, is te lezen: ‘Beste vrienden, bekenden en mederouwenden, zoals uit de media bekend is geworden, is Stefan toch niet verongelukt, wat we eerst dachten, maar koos hij zijn laatste schreden zelf. Veel dank voor jullie medeleven.’

Gabi en ik voorzien onszelf van proviand, als we elkaar kort daarop terugzien. Wat ik al wist uit de weken rond Antoine’s dood: bij het rouwen hoort het lachen. En wat te zuipen en te knabbelen, liefst met een peuk erbij. Zonder foute grappen wordt het leed onverdraaglijk. De inrichting van graven en natuur biedt ons, voor even, fijne afleiding van de misère.
Sinds afgelopen herfst, toen ik Antoine hier begroef, lijkt het kerkhof wel getemder, opper ik. Een rij van nieuwe graven, maar vooral lege vierkantjes bestemd voor urnengraven, rukken op in de richting van ons beider losjes op de weide geplaatste rustplaatsen. Dat kan toch wel wat vrijer, niet? Ruimte genoeg. ‘Duitsers en vrij?’ schampert Gabi. ‘Nou ja, we zijn natuurlijk niet allen zo.’ Inderdaad heeft onze tuinman me bezworen dat hij heus nooit voorstelt om nieuwe graven strak in het gelid te plaatsen. Meestal vergeefs. ‘Maar het allerergst’, vervolgt Gabi, ‘zijn wel die ijsbloemen op de graven, alle op gelijke afstand, met de orde van een Pruisisch militair kerkhof. Maar die worden tenminste niet gestolen.’
We lachen luid, zo luid als ik dat bij onze eerste ontmoeting nog had veroordeeld. Ons geschater kaatst van de omringende gevels terug. ‘Toen ik Stefan begroef, stond het onkruid hier inderdaad nog metershoog’, vertelt Gabi. ‘Bijna niemand wilde hier begraven worden. De vorige beheerder was namelijk wegens geldverduistering de laan uit gestuurd.’
Het familiegraf van de Gilsenbachs ligt vanwege de grote struik en de omringende bomen nagenoeg altijd in de schaduw. Ze benijdt me, zegt Gabi, om de zonnestralen op mijn graftuin, waar de bloemen wild woekeren. ‘Bij mij wil niks vrolijks groeien. Ik heb zelfs plastic bloemen neergezet, terwijl ik die eigenlijk verafschuw. Ik beloof je, in jullie graftuin zullen binnenkort bloemen uit Brodowin bloeien!’
Brodowin? Gabi vertelt dat haar vader Reimar Gilsenbach in de ddr-jaren in het verder nogal dorre Brandenburg het ‘Ökodorf Brodowin’ heeft opgericht. Dit ecologisch verantwoorde experiment bestaat nog steeds. Sterker, het is na de Wende met zijn bioproducten een succesverhaal geworden. Zelfs in de gewone supermarkt vind je melkproducten uit Brodowin. Reimar Gilsenbachs vierde vrouw Hannelore woont nog altijd in Brodowin. Gabi bezoekt haar regelmatig, voor haar zielenrust en om de Brodowinse bodem van onkruid te bevrijden. Hannelore is bioloog en heeft een latino-band. Ze sprong, net als haar grote liefde Reimar, altijd in de bres voor natuur en milieu, beiden gewapend met een scherpe pen. In de zo vervuilende ddr maakte je daarmee geen vrienden. Ik zal later begrijpen wat voor klappen ook Gabi, als kind van dit dissidente verleden, heeft opgelopen.
Inmiddels besef ik dat Thomas Engels voor Gabi’s gevoel nog altijd de moordenaar van haar zoon kan zijn. En nu ligt hij hier aan Stefans zijde. Zijn vrienden houden het op zelfmoord, breng ik voorzichtig in. ‘Zelfmoord? So ein Schwachsinn, pure onzin’, roept Gabi uit. ‘Stefan was niet suïcidaal. Hij zat vol plannen, dat heb ik immers nog aan de Kurier verteld. En technomusicus was hij trouwens ook niet. Hij was graficus en webdesigner, in de voetsporen van Steini, die vroeger zijn stiefvader was. Mijn zoon had juist een mooie baan in Keulen gekregen. Hij stond op het punt om met zijn vriendin daarheen te verhuizen.’
Ik staar naar de foto van de jongens, waarop van Tommy slechts een arm om Stefans schouder rest. Haar zwager, vertelt Gabi, heeft op zeker moment het deel van de glasschijf met Tommy’s hoofd stukgeslagen. En de toenmalige tuinman heeft, op haar verzoek, die kapotte beeldhelft met een restje bruine verf overgeschilderd.
Uren later zitten Gabi en ik nog altijd bij elkaar op het bemoste bankje van haar familiegraf, met uitzicht op het graf van mijn Antoine. Dit bankje, vertelt Gabi, heeft Tommy neergezet. ‘Hij heeft het met staal diep in de aarde verankerd. Toentertijd werd hier ook al gejat. Ja, Tommy had alles nauwgezet gepland.’
De val van de Muur in 1989 heeft ook op het kerkhofje vreemd volk gebracht, overal vandaan. Nieuwe onrust en onmin waren het gevolg. Een gesprekje met een nabestaande over de hondenpoep of hun gestolen grafplanten eindigt al gauw bij de verloedering van de wereld: ‘Alles gaat alleen maar bergafwaarts, zelfs daklozen komen hier nu slapen!’
Inderdaad bivakkeerde een oudere man met zijn slaapzak weken op het bankje bij ons graf. Ik vond dat zo zo, maar ben toch een keer met appels naar hem toe gegaan. Florian sprak niet veel, maar zijn goed gekozen woorden waren in het fraaie archaïsche Duits van de grote dichters en filosofen. Ik begon hem te waarderen als beschermengel tegen vandalisme. Zolang Florian op het bankje zat, kon hier niets gebeuren. Maar zichzelf kon hij niet beschermen. In zijn afwezigheid werd zijn slaapzak, opgerold achter de bank, met water volgegoten.
Ondanks Gabi’s tragiek ervaar ik een zeker welbevinden. Of juist daardoor? Mijn eigen leed en zelfmedelijden verbleken wat. Ik begin me op het kerkhofje zowaar thuis te voelen. Bij het opbreken vertel ik haar nog lachend van het aanbod van het evangelische kerkhofbeheer, toen ik in hun kantoor Antoine’s graf moest registreren. Dat mij daarbij het aanbod ‘tweede graf, halve prijs’ was gedaan.
Dat tweede graf, voor mijzelf, nam ik er toen maar direct bij. Stel je voor dat er iemand anders naast Antoine komt te liggen. Toen het op betalen aankwam, werd heftig ontkend dat me dit aanbod was gedaan. Kan natuurlijk ook helemaal niet, ha ha, een christelijk koopje met de dood. Ik heb de volle prijs betaald.
Gabi lacht niet mee, maar kijkt me verbaasd aan. ‘Maar precies zo was het bij ons! Ik kon mijn graf er voor de halve prijs vast bijnemen.’ Het lachen vergaat me. Maar Gabi heeft terloops iets anders aangeduid. Waarschijnlijk zullen we hier op het kerkhofje ooit als buurvrouwen rusten. Dat is althans een prettig vooruitzicht.

Herfst
Onze tuinman is in de weer met de, ook volgens hemzelf, meest zinloze klus van het jaar: het wegharken en wegblazen van de bladeren. Dat hoort hier zo. Zijn geploeter schiet niet op, want sinds dagen regent het onophoudelijk. ‘Geen gouden herfst dit jaar’, verzucht hij. ‘Nou ja, toen ik uw man een jaar geleden zugebuddelt heb, goot het eveneens.’ ‘Zugebuddelt’: zo plat en direct, en toch vertederend: dat had Antoine bevallen.
Het is wat winderig wanneer ik Gabi Gilsenbach op het kerkhofje terugzie. Haar jurk gaat schuil onder een leren jack, wat haar weer tot de ferme Rockerbraut maakt die ik in het voorjaar had leren kennen. In onze graftuin plant ze meegebrachte stekjes uit Brodowin.
Nu moet eerst een nieuwe dode worden gememoreerd. Het is Woyzeck, Steini’s hond. Ze hebben hem stiekem in een dode hoek van een groter kerkhof in de wijk begraven, vertelt ze. Steini, de beeldend kunstenaar André Steinhausen, kan niet meer werken van verdriet en heeft zich opgesloten. Daardoor staat Gabi er nu ook alleen voor in de kleine kunstgalerie die ze samen met Steini op vrijwillige basis beheert.
Haar zenuwen zijn niet meer goed bestand tegen een vaste baan, zegt ze. Of tegen een vaste relatie. Net als haar vader is ze vier maal getrouwd geweest. Ze heeft nu meer dan genoeg aan Brodowin, aan de galerie en aan zichzelf. ‘Na de val van de Muur heb ik allerlei nieuws uitgeprobeerd, hoor: jobs, cultuur, liefde. Jarenlang heb ik als planner bij een bouwbedrijf gewerkt, dat ging nog wel. Maar zo’n bedrijf gaat failliet of krijgt een nieuwe chef… Het is me allemaal te veel onrust.’
‘Weet je’, zegt ze, wanneer we weer op Tommy’s bankje neerstrijken, ‘ik kon na Stefans dood niet huilen. Het verdriet was te groot. Maar toen er planten van zijn graf waren gestolen, liep ik over.’ Ja, dat herken ik. Ik dacht na Antoine’s dood dat alleen het wezenlijkste me nog zou raken. Maar toen een onverlaat mijn narcissenbollen had uitgegraven…
Na een biertje wil ze haar verhaal, dat nog lang niet ten einde blijkt te zijn, wel weer oppakken. ‘Tommy heeft me na Stefans dood telkens weer opgezocht. Maar zonder iets van zijn plannen prijs te geven. Hij is toen ook meermaals in de Klapsmühle beland, in de psychiatrie. Maar ik was sowieso verdoofd en heb alles over me heen laten komen.’
Tommy had de plek naast Stefan voor zichzelf laten reserveren, zegt Gabi. En ook de tekst had hij al in zijn, in hun gezamenlijke houten grafmonument gekerfd, dat hij thuis had klaarstaan. Met die foto van hen beiden, innig omarmd: ‘De hemel heeft er twee engelen bij’.
In zijn huis een straat verderop, vervolgt ze, had hij overal glasflessen neergezet. ‘Dat heb ik later gehoord. Toen hij de flessen liet exploderen was er gelukkig, of wellicht zo door hem gepland, geen andere bewoner aanwezig.’ Dat was in 2008, twee jaar na Stefans dood. ‘Tommy heeft de explosie overleefd, maar is uiteindelijk aan zijn brandwonden gecrepeerd.’

Gabi heeft me het gedicht Nachruhm (Naroem) van haar vader Reimar Gilsenbach gestuurd. Het begin luidt: ‘De hardheid breekt, de trots verbrijzelt’. Zijn gedicht sierde, geseald in plastic, jarenlang haar familiegraf. Tot het afgelopen herfst, jawel, was verdwenen. Een gedicht stelen: dat heeft tenminste iets romantisch.
Reimar Gilsenbach rust zelf niet op ons kerkhof, maar is in Brodowin begraven. ‘Weet je’, zegt Gabi, ‘dat op mijn vaders graf net zo’n zwerfkei ligt als bij Antoine? Steini en ik vonden jullie graf daarom direct sympathiek.’
Bij de Gilsenbachs stuiten heden en verleden kwetsbaar op elkaar. Gabi’s ouders, Ursula van ons kerkhof en Reimar in Brodowin, zijn uit elkaar gegaan toen zij zes jaar oud was. ‘Toen was ik voor de eerste keer ontworteld’, zegt ze. Pas na vele jaren, en enkele verdere huwelijken van haar vader, heeft ze het contact met hem weten te herstellen. ‘Nadat hij in 2001 een beroerte kreeg, was ik de enige in de familie die het lef had te zeggen: schakel al die apparaten uit. Dat was zoals hij dat zou willen. Mijn vader had helemaal niet gereanimeerd willen worden.’
Reimar was in 1925 in het Roergebied in een soort utopische commune ter wereld gekomen, vertelt Gabi. ‘Daar is hij al communist geworden. Hij heeft geluk gehad, heeft hij me verteld. Hij is in de oorlog naar het Rode Leger overgelopen. Maar de sovjets zetten ook antifascistische Duitsers vast. En zeker als ze zich, zoals mijn vader, te anarchistisch gedroegen. Maar hij kwam er met vijf jaar Kaukasus vanaf.’
Dat was te danken, vermoedt ze, aan het feit dat hij zich in het strafkamp als probleemoplosser voor van alles nuttig wist te maken. In de nieuwopgerichte ddr werd hij, als uitgever en auteur, prompt lid van de socialistische staatspartij, de sed. Maar hij vormde een toenemend probleem voor het regime. Niet alleen als milieuactivist van het eerste uur, maar vooral omdat hij zich als onvermoeid verdediger van de burgerrechten ontpopte, speciaal ook van die voor Roma en Sinti. Ook was hij principieel antimilitaristisch. Je had je eenvoudiger met de nieuwe machthebbers kunnen arrangeren.
Reimar Gilsenbach liet zich niet monddood maken. In de jaren zestig raakte hij bevriend met de protestzanger Wolf Biermann en andere ddr-critici, overigens allen nog overtuigde communisten. Hij behoorde tot de kunstenaars van het eerste uur die in 1976 protesteerden tegen Biermanns Ausbürgerung, toen deze na een concert in West-Duitsland niet meer in de ddr mocht terugkeren.
Kort daarvoor, vertelt Gabi, was haar vader in de Berlijnse Chausseestraße 131 bij Biermann op bezoek. ‘Die voelde zich bedreigd en smeekte mijn vader om twee koffers met zijn dagboeken te verstoppen. Reimar heeft die toen in Brodowin in de schuur begraven, onder het brandhout.’

Winter
Op de eerste winterdag leg ik dennentakken op ons dubbele graf, en omhein het ermee. Of zijn het sparren? Dan verschans ik me in Antoine’s werkkamer. Hier hangt zijn geur, hier ligt zijn werk uitgestald: handgeschreven journalistieke plannetjes, documenten, actuele boeken. En grappige foto’s met ons erop, alsmede die iconisch geworden foto van de ontmoeting tussen Willy Brandt en Leonid Brezjnev in Bonn, 1973. De beroemde fotografe Barbara Klemm had Antoine de originele foto na hun interview geschonken, een maand voor zijn dood.
Alles in Antoine’s kamer straalt warmte en inspiratie uit. Hier leer ik me weer te concentreren, hier kan ik rustig lezen. Zojuist, een paar weken na mijn laatste gesprek met Gabi Gilsenbach, is de autobiografie van Wolf Biermann verschenen, Warte nicht auf bessre Zeiten! Wacht niet op betere tijden, zo is het maar net. De Oost-Duitse protestzanger schrijft vanuit Hamburg dat zijn vijftig dagboeken na de val van de Muur onbeschadigd in Brodowin op hem lagen te wachten, ‘trouw voor mij verstopt’.
In zijn boek richt Biermann een monumentje op voor Reimar Gilsenbach. Onder een foto van zijn vriend, dat ‘witharige warhoofd’ zoals hij Gilsenbach met het oog op zijn wilde kapsel noemt, vat de zanger diens levensloop samen: ‘Deserteur van de Wehrmacht, met doodsverachting. (…) En na de oorlog weerstond hij dapper de Stasi-val’, de druk van het Oost-Duitse staatsveiligheidsapparaat. Biermann had, schrijft hij, in 1992 wel even moeten slikken toen hij in zijn Stasi-dossiers op Reimar Gilsenbach stiet. Deze bleek als Informele Medewerker (IM) van het ministerie van Staatsveiligheid te zijn gerecruteerd. Zijn trouwe vriend, ‘in politiek opzicht een schlemiel’, was verklikker voor het staatsapparaat geweest? Dezelfde man die Biermann in 1968, na de Einmarsch van de troepen van het Warschau-pact in Praag, de Oost-Europese pendant van de Navo, nog stiekem bij diens Sinti-kennissen in de ddr had ondergebracht? Biermann had namelijk ‘foute’, regime-kritische, Tsjecho-Slowaakse vrienden.
Biermann heeft deze geschiedenis toen zelf nog gerechercheerd. Hij ontdekte dat Reimar Gilsenbach al rond 1955 meende zich als IM te moeten voordoen, om zich ‘op elegante wijze de haaien van zijn hals’ te houden. Dat lukte maar half. Reimar en zijn gezinsconstellaties zijn genadeloos bespioneerd, zelfs van binnenuit, in eigen kring. Na de val van de Muur kwam aan het licht dat Hannelore en Reimar Gilsenbach de twijfelachtige eer genoten op de geheime lijst voor ‘overactieve oppositie’ te staan van spionagechef Erich Mielke. Bij oplopende politieke spanningen zouden zij, preventief, in nog op te richten isolatiekampen worden geïnterneerd.
Een witte K erst ? Nee, hier geen sprookjes. Het is twee weken na Kerstmis wanneer er sneeuw is gevallen. Antoine heeft gezelschap gekregen van een levensgrote sneeuwpop. Getver, is mijn eerste reactie, een kerkhof is toch geen speeltuin? Maar daar zie ik Antoine al grinniken: lekker anarchistisch! Op een ander Berlijns kerkhof waren wij ooit in verrukking geraakt van een roodmarmeren engel, die bij gebrek aan een hoofd op zijn hals van een sneeuwbal was voorzien, compleet met kooltjesogen. De foto van deze hybride engel werd dat jaar onze nieuwjaarsgroet.
Wanneer ik een paar dagen later op ons kerkhofje terugkeer, is ook de sneeuwpop bij Antoine’s graf onthoofd. Al baggerend door de sneeuw langs Gabi’s familiegraf denk ik na over haar moeder Ursula Gilsenbach. Dat is ongetwijfeld ingegeven door het feit dat mijn eigen moeder Rie op de dag na Kerst is overleden. Onze moeders waren even oud, van 1920, en zij waren beiden 35 toen ze ons kregen.
Gabi’s moeder heeft ongetwijfeld een moeilijker leven gehad dan de mijne, die evenwel altijd ontevreden met het hare was. Maar Ursula is de grote afwezige in Gabi’s verhaal. Hoe zou zij de heftige ontwikkelingen in haar kringen, in haar leven, hebben ondergaan? Ook Wolf Biermann wijdt in zijn autobiografie geen woord aan Ursula, terwijl hij de hele familie toch goed heeft gekend. Biermanns roem nam na 1976, toen vanuit het Westen, alleen maar toe. Veel van zijn ondersteuners in de ddr hebben voor hun moed echter flink moeten betalen. Het is domweg niet bij me opgekomen om Gabi naar Ursula te vragen. Ik neem me voor dat alsnog te doen.
Reimar Gilsenbach had aan de Stasi slechts bijzaken verteld en zich bewust onbruikbaar gemaakt voor het regime. Dat wordt uit Biermanns eigen onderzoek wel duidelijk. In zijn Stasi-dossier kon Biermann lezen dat het staatsapparaat aan het begin van de jaren zeventig had ontdekt dat hij met de Gilsenbachs bevriend was geraakt. Sindsdien werd Reimar als staatsvijand ‘operatief bewerkt’, zoals dat heette. Dat betekende onder meer dat zijn boeken niet mochten worden gedrukt. En dat zijn dochter Gabi later niet mocht studeren.
Gabi moet al als meisje gevoelens van angst en verlatenheid hebben gekend. Die waren al begonnen bij de scheiding van haar ouders. En wat weet zo’n kind nu van de bijkomende politieke onrust, die ook haar deel werd? Ze heeft al die pijn meegedragen naar de nieuwe tijd. Maar haar emoties heeft ze flink ‘abgeschottet’, afgeschermd, zoals ze vertelde. Heel anders dan ik, na Antoine’s dood. Zij moest wel, om verder te kunnen.
Stefans dood heeft Gabi Gilsenbach – ze zei het bijna achteloos – in één klap van veel oud zeer bevrijd. En van de woede die ze tot dan vooral op zichzelf had afgereageerd. In die zin is de grootste ramp in haar leven tenminste nog voor iets goed geweest.
Antoine Verbij was van 1986 tot 2001 eindredacteur, adjunct- en interim-hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer. Hij was tot zijn overlijden in 2015 getrouwd met Annemieke Hendriks. Ze hadden elkaar bij De Groene leren kennen.
Dit verhaal komt uit het nieuwe Duitse boek van de auteur, Zweites Grab, halber Preis: Eine Geschichte vom Leben und Sterben. Voor De Groene heeft ze het vertaald en bewerkt. Het boek is verschenen bij Eulenspiegel Verlag in Berlijn; er is geen Nederlandse versie gepland