Want ook de Boekenweek van dit jaar staat in het teken van wat speels ‘de vijftigste mei’ wordt genoemd. De gelegenheidsuitgaven liggen in grote stapels bij de kassa’s van de boekhandels. Tegelijk is er, vooral onder jongere schrijvers, een hardnekkige echo te horen: het moet maar eens afgelopen zijn met het koesteren van de oorlog! We moeten de oorlog als onaantastbaar moreel ijkpunt maar eens laten rusten.
De Groene sprak daarover met twee schrijvers die na de Tweede Wereldoorlog zijn geboren. Marcel Moring heeft in zijn eerste boek Mendels erfenis afgerekend met een jodendom dat alleen maar bestaat uit kippesoep en de Tweede Wereldoorlog. Graa Boomsma daarentegen is in zijn boek De laatste tyfoon letterlijk en figuurlijk op zoek gegaan naar het oorlogsverleden van zijn vader in Nederland en vooral in Indonesie tijdens de politionele acties.
Moring: ‘In Mendels erfenis schrijf ik alleen over de joodse visie op de Tweede Wereldoorlog. Ik vind dat, als je spreekt over levend jodendom, de Tweede Wereldoorlog niet het punt moet zijn waar je je identificatie aan ontleent. Ik denk in het algemeen dat herdenken niet een obsessie moet worden. De generatie die nu de maatschappij draaiende houdt, de generatie schrijvers die nu de Nederlandse literatuur uitmaakt, is de generatie die na de Tweede Wereldoorlog is geboren. En ik denk dat je zeer spaarzaam moet omspringen met het onderwerp, het moet niet een soort vast onderdeel worden van het arsenaal van de Nederlandse schrijver of de Nederlandse cultuur.’
Tegelijkertijd lijkt het of de oorlog juist wel een vast onderdeel geworden is. Je kunt toch constateren dat er de laatste vijf, tien jaar een opmerkelijke hausse is aan boeken die te maken hebben met de Tweede Wereldoorlog. Juist van joodse schrijvers, juist van jongere schrijvers die die oorlog zelf niet hebben meegemaakt.
Moring: ‘Dat ligt ook voor de hand. Je wordt in Nederland opgevoed in het besef dat die grote oorlog er geweest is en dat die exceptioneel was in allerlei opzichten. Het is logisch dat schrijvers van de tweede generatie, als je die term wilt gebruiken, zich daarmee bezighouden. Voor jonge joodse schrijvers geldt natuurlijk ook nog dat het na de Tweede Wereldoorlog nauwelijks comme il faut was om op de een of andere manier duidelijk joods te zijn. Neem Harry Mulisch - die wordt pas de laatste jaren af en toe beschouwd als een schrijver met een joodse achtergrond. En dat dat besef iets sterker is opgekomen, heeft te maken met het feit dat het wat makkelijker is om je daarover te uiten. Het is volkomen veranderd in de maatschappij. Er zijn zoveel minderheden bijgekomen dat het er niet zoveel meer toe doet dat jij zegt dat je joods bent.’
Boomsma: ‘Maar als jij zegt dat het maar eens afgelopen moet zijn…’
Moring: ‘Ik zeg: de oorlog is voorbij.’
Boomsma: ‘Dat klopt, want we leven in 1995 en hij is dus vijftig jaar voorbij. Maar het probleem is natuurlijk wel dat je het verleden niet zomaar op slot kunt doen. Het verleden kan ook een woekering zijn die ondanks jouw wens dat het nu wel afgelopen is, doorgaat. Wij zijn van de tweede generatie en we merken dat het bij onze ouders of bij onze grootouders nog steeds doorgaat. Wat ik merk is dat de Tweede Wereldoorlog over het algemeen gebruikt wordt als ijkpunt voor goed en kwaad. En dat is misschien een last waar ik wel van af zou willen. Het jodendom, om dat maar zo te formuleren, is natuurlijk in de Tweede Wereldoorlog zodanig behandeld dat er nauwelijks woorden voor te vinden zijn. Toch proberen wij in de literatuur via allemaal omwegen daarover te schrijven.’
Moring: ‘In Mendels erfenis staat een stukje waarin iemand letterlijk tegen Mendel zegt: “Misschien gedraag jij je zo vreemd omdat…” En dan zegt hij: “Voor mij is het jodendom meer dan zes miljoen vermoorde joden.” Dat is het ook. Ik ben zelf ook niet zo geinteresseerd in de Tweede Wereldoorlog. Ik heb zoals elk net Nederlands kind daar behoorlijk over gelezen, want dat doe je dan. En toen was het voor mij wel klaar. Als ik er nu nog over lees, is dat omdat de tekst toevallig goed is geschreven.’
NU GELDT DAT VOOR jou persoonlijk, maar geldt dat ook voor Nederland? Is Nederland wel klaar met de Tweede Wereldoorlog en de nasleep ervan in Indonesie? Kunnen we bijvoorbeeld begrijpen waarom in Nederland procentueel zo ontzettend veel meer joden zijn vermoord dan in andere landen? En kan de literatuur een rol spelen om daar meer van te begrijpen?
Moring: ‘Dat geloof ik niet. Ik geloof in het algemeen dat literatuur niet leidt tot het begrip van zulke concrete dingen. Ik ben zeer voor literatuur die alleen maar veel meer onduidelijkheid oplevert in plaats van duidelijkheid.’
Boomsma: ‘Die literatuur bestaat. Als je bijvoorbeeld Pastorale 1943 van Vestdijk leest, De donkere kamer van Damocles van Hermans, dan is dat al een correctie op het valse beeld dat Nederland van zichzelf heeft gecreeerd over de Tweede Wereldoorlog.’
Moring: ‘Dat is een fictionele correctie.’
Boomsma: ‘Nee, die heeft altijd met de werkelijkheid te maken. In Pastorale 1943 wordt het verzet teruggebracht tot z'n normale proporties. Niet heel Nederland zat in het verzet. Dat kon ook niet, want dan was alles anders verlopen. Dat boek is al van vlak na de oorlog en geeft meteen een correctie op de mythe die toen al bestond. Ik denk dat literatuur in het algemeen een functie kan hebben om corrigerend op te treden daar waar de mythe de overhand dreigt te krijgen.’
Moring: ‘Ik ben het niet met je eens. Ik vind het heel plezierig als literatuur dat doet, ik kan dat waarderen, maar ik kan het omgekeerde ook waarderen. Ik ben alleen maar geinteresseerd in goede literatuur en hoe perfide of ethisch, moreel goed of kwaadaardig het verder ook is, dat kan me niets schelen. Ik waardeer Celine op een zelfde manier als Vestdijks Pastorale 43. Met dien verstande dat ik Celine een betere schrijver vind.’
Boomsma: ‘Het probleem is natuurlijk dat esthetiek nooit zonder het andere gaat.’
Moring: ‘Ik heb het ook niet alleen over esthetiek. Ik heb het over dat soort ambigue dingen als inhoud die gevoeld wordt als inhoud zonder dat je onmiddellijk weet wat je aan de hand daarvan moet concluderen over het verzet in de Tweede Wereldoorlog. Ik ben ook niet geinteresseerd in hoeveel mensen in de Tweede Wereldoorlog in het verzet zaten en met welke beweegredenen. Ik ben geinteresseerd in vragen die een tekst bij mij oproept.’
Boomsma: ‘Gedwongen herdenken heeft altijd iets geforceerds. Misschien dat je daardoor meer vergeet dan herdenkt. Misschien komt dat ook door die afgeronde herdenkingsgetallen: 17 augustus dit jaar is het vijftig jaar geleden dat de Republiek Indonesia werd uitgeroepen door Soekarno en Hatta. Misschien dat er nog wat trammelant rond 17 augustus bestaat en dan hebben we het weer gehad en kunnen we het deksel op de doofpot van de geschiedenis stoppen. Daar waar de antwoorden duidelijk lijken, waar het verleden vanzelfsprekend lijkt, kan de literatuur andere antwoorden geven, antwoorden die ongemakkelijk zijn, die een soort knagende wroeging bij de mensen veroorzaken.’
Moring: ‘Laat ik een voorbeeld noemen: Times Arrow van Martin Amis. Ik vind het een mislukt boek, puur op literaire gronden, maar het interessante is dat hij wat doet met de Tweede Wereldoolog en met Auschwitz: hij draait de tijd terug. Auschwitz is in dat boek een fabriek waar mensen gemaakt worden. En dat is heel merkwaardig om te lezen. In de logica van het boek klopt dat en je wordt dus als lezer geconfronteerd met gedachten die in je opkomen die nog nooit eerder in je zijn opgekomen. Dat is mij veel liever dan het zoveelste boek over hoe ik de Tweede Wereldoorlog doorkwam.’
HET ROEPT TEGELIJKERTIJD een ethische vraag op die ook vaak gesteld wordt bij zulk soort boeken: van wie is het verleden en in hoeverre mag je over heel gruwelijke episodes in de geschiedenis fictionaliseren?
Boomsma: ‘Iedereen mag alles schrijven over alles. Als iemand gaat roepen dat alleen joodse schrijvers over de holocaust mogen schrijven, ga ik steigeren. Als je dat heel consequent doorredeneert, mag je als man niet over vrouwen schrijven. Of je mag geen historische romans schrijven, want je bent er zelf niet bij geweest, enzovoorts. Er is een boek dat nu goed is om naar voren te brengen. Wolfgang Koeppen heeft vlak na de oorlog Jacobs Littners aantekeningen uit een aardhol geschreven. Ik vind het een van de indrukwekkendste boeken over de Tweede Wereldoorlog die er geschreven zijn. Pas een paar jaar geleden werd bekend dat Koeppen het had geschreven. Een niet-jood die schrijft over de ervaringen van een jood in de Tweede Wereldoorlog.’
Moring: ‘Het is destijds gepresenteerd als een vreselijk aangrijpend egodocument.’
Boomsma: ‘De kracht van het boek is dat een schrijver zich zo kan vereenzelvigen, zo in de huid kan kruipen van een ander dat het zijn verhaal wordt. Dat is denk ik de kracht van literatuur en dan zijn zulke discussies dat alleen dat soort mensen over dat soort dingen mag schrijven, onzin geworden.’
Moring: ‘Het aardige van literatuur is dat het een vrij domein is. Iedereen kan daarin alles doen wat hij wil. En als je op een gegeven moment over de schreef gaat, bijvoorbeeld omdat je afschuwelijk racistisch bent, dan is er zoiets als een openbaar ministerie dat daar tegenin kan gaan.’
Boomsma: ‘Ik kan me voorstellen dat je een roman schrijft waarin een racist de meest verschrikkelijke dingen zegt. Maar de werkelijkheid is natuurlijk dat racisme bestaat en je kunt in de literatuur niet net doen of het niet bestaat. Hetzelfde geldt voor seksisme en antisemitisme. Die geluiden kun je ook creeren in je personages of waar dan ook. Het betekent natuurlijk niet dat de schrijver zich meteen identificeert met de stellingname van zijn personages. Maar ik denk dat een schrijver wel degelijk heel ver kan gaan in het ventileren van schokkende meningen. Het interessante van literatuur is juist het onderzoek naar waar die meningen vandaan komen, het voorgeborchte van het denken.’
Moring: ‘En als je het hebt over het herinneren van de Tweede Wereldoorlog, dan denk ik dat we nu veel eerder zitten te wachten op boeken die ons denkbeeld over die Tweede Wereldoorlog schokken. Dus niet de tweede Aanslag of de tweede Het bittere kruid, maar boeken die onze denkbeelden helemaal overhoop gooien. Want laten we eerlijk zijn: voor ons is het nu nog enigszins levend, maar op een gegeven moment wordt het natuurlijk een ordinair onderwerp.’
Ook de moord op zoveel miljoen joden?
Moring: ‘Ik ben bang dat dat al bezig is en dat betreur ik zelf wel. Ik bedoel niet alleen de commercialisering van de oorlog. Zulke dingen zijn gedoemd in de grote poel van de geschiedenis te verdwijnen. Als een gebeurtenis, een jaartal: 1940-1945, zes miljoen joden vermoord. Dan heb je een toekomstige Hella Haasse nodig die daar een historische roman over schrijft.’
EN DAN GAAT HET meer om de kwaliteit van de boeken die worden geschreven dan om hoe erg de gebeurtenis is?
Moring: ‘Ja, ik denk dat dat in het algemeen zo is. Neem de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog. Dat was in die tijd een onvoorstelbare hel, zelfs zo dat mensen dachten dat dit nooit weer kon gebeuren. Dat is een gevoel dat we toch kennen. Nu lezen we daar toch voornamelijk over omdat het goede literatuur is. Voyage au bout de la nuit en Kanonnenvoer van Celine. Of Remarque en Ford Maddox Ford, die Parade’s End heeft geschreven. Dat is een schitterende trilogie over de Eerste Wereldoorlog.’
Boomsma: ‘Ik heb een roman geschreven, Clio’s kamer, die speelt aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog, waarin een jonge joodse man op zoek is naar zijn vader. Dat blijkt een uitvinder te zijn die alles te maken heeft met diezelfde Tweede Wereldoorlog. Tegelijkertijd wordt hij verliefd op een Duitser. Dus komt hij in een gigantische kluwen van gevoelens terecht waar hij niet uitkomt. Dat perspectief heb ik gekozen om het niet andermaal te hebben over het obligate goed en kwaad dat de Tweede Wereldoorlog oproept in discussies en om het ongemakkelijke van literatuur op te roepen.’
In je boek ‘De laatste tyfoon’, dat niet over de Tweede Wereldoorlog gaat maar vooral over de politionele acties, had je misschien als schrijver toch een andere taak omdat daarover heel weinig literatuur bestaat.
Boomsma: ‘Ja, maar je gaat geen literatuur schrijven omdat je denkt: Daar is weinig over geschreven, dus dat doe ik maar. Alsof je in een gat springt.’
Maar je kunt wel zeggen dat je vrij dicht bij de geschiedenis blijft, ook omdat je documentaire-achtig materiaal opneemt.
Boomsma: ‘Ja, dat is mijn werkwijze. Ik houd van een stevige bedding van feiten, waarin ik mijn fictie kan laten stromen. Misschien is dat ook wel mijn zwakte. Maar de aanleiding was een zeer persoonlijke: ik wilde mijn vader, die veel te vroeg is doodgegaan, op papier als het ware tot leven wekken. Ik wilde hem volgen daar waar ik nooit geweest was en reconstrueren wat hij had meegemaakt, zowel in de Tweede Wereldoorlog als op Java. In feite gaat het nog verder terug. De aanleiding was een stapel foto’s die me uit m'n evenwicht bracht.’
Er is in Nederland toch een brok onverwerkt verleden: de Indonesische erfenis, de dekolonisatie, de oorlogsmisdaden in Indonesie. ‘De laatste tyfoon’ heeft ook ongelooflijk veel discussie opgeroepen, tot een rechtszaak aan toe - paradoxaal genoeg niet naar aanleiding van het boek maar door een opmerking in een interview waarin SS'ers en oud-Indiestrijders met elkaar werden vergeleken. Er is veel gebeurd sinds die opmerking.
Boomsma: ‘Dat is iets wat je overkomt en dat wens ik niemand toe. Het is natuurlijk heel vreemd geweest dat een klein land vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen het helemaal in puin lag, honderdvijftigduizend soldaten overzee stuurde om een kolonie te behouden die in feite al verloren was. Alles is verkeerd gegaan, Nederland stond geisoleerd in de wereldopinie. Die soldaten komen terug en er wordt niet meer over gesproken. Waarom niet? Dat is heel begrijpelijk: omdat Nederland weer opgebouwd moest worden. En verliezers zijn nooit populair. En pas nu komt dat terug, als een boemerang. Hetzelfde effect speelde bij oorlogsslachtoffers en concentratiekampslachtoffers.’
ALS JE WAT DE Duitsers ‘Vergangenheitsbewaltigung’ noemen, het verwerken van het verleden, beziet en de Tweede Wereldoorlog met Indonesie vergelijkt dan is er een groot verschil.
Boomsma: ‘Ik vind het typisch Nederlands. Als je het vergelijkt met wat in Amerika zowel in de kunst als de literatuur is gedaan met het verwerken van Vietnam, dan zijn wij nog maar aan het begin. Ik denk dat films als Platoon en Apocalyps Now tot de kern van de zaak gaan. Wij hebben alleen Oeroeg en daar wordt meteen groot trammelant over gemaakt omdat er een kampong in de fik wordt gestoken en een beeld van een gemartelde Indonesische vrijheidsstrijder wordt getoond. Dan is Nederland te klein. Dat is volgens mij omdat Nederland zo graag gidsland wil zijn, de moraalprediker in de wereld. En dan heb je het moeilijk als iemand op je eigen feilen wijst.’
Heeft de schrijver dan toch geen taak? Marcel, jij spreekt je naast je boeken toch ook uit in artikelen, bijvoorbeeld in NRC Handelsblad, waarin je je uitlaat over zaken als vrijheid van meningsuiting en solidariteit. Zo heb je het opgenomen voor Leon de Winter.
Moring: ‘Ik vind dat ik persoonlijk een taak heb, maar ik vind niet dat de schrijver die taak heeft. Ik vind het wel jammer dat er weinig schrijvers zijn die denken: ik heb een taak. En in het geval van Leon de Winter heb ik een week lang rondgelopen met het idee: als ik dat stuk schrijf, maakt het geen enkele indruk - weer een jood die een stuk schrijft over een jood die is aangevallen. Ik zou hier wel een keer iemand anders over willen horen. Ik wil de maatschappij zien als een stelsel van mensen die het niet tolereren dat iemand gepakt wordt op hoe hij of zij eruit ziet, wat hij is of wat zijn levensbeschouwelijke overtuigingen zijn. Er zit een dominee in mij, die moet er af en toe uit en ik probeer hem heel erg tegen te houden.’
Boomsma: ‘Er zit een rabbijn in mij. Als ik een historische roman schrijf denk ik altijd dat ik heel erg actueel bezig ben. Als je over 1939 nadenkt, hoe het toen zat met het asielbeleid in Nederland, herken ik akelig veel dingen. Dus dacht ik bij Clio’s kamer: ik heb een actuele roman geschreven, het gaat voor mij over Joegoslavie.’