De mooiste film over «zeer oud» zat in Het geluk van Nederland. De camera stond in de lift van een verzorgingshuis en er ontrolden zich mini-gesprekjes tussen filmer Karin Schagen en bewoners, die zowel een prachtige waaier van karakters en sociale positie vormden als een beeld gaven van de uiteenlopende manieren waarop mensen om gaan met het laatste stuk waarin de beperkingen de mogelijkheden verre overtreffen. Traan, lach, wijsheid in een filmpje van schijnbaar niks – de kracht van de eenvoud die ook Achterwerk in de kast kenmerkte.
Enfin, vergrijzing levert meer en meer films op. Zoals Vergeten toekomst van Deodaat Visser (Ikon). Vanuit een begraafplaats klimt de camera omhoog en toont een drukke verkeersweg die door bejaarde met rollator wordt overgestoken. Loopt hij van kunst naar kitsch? vraag ik me af: die oversteek lijkt net te weinig toevallig. Argwaan ook doordat ik niet houd van film die gesproken inleiding nodig heeft. Zeker niet als we hoofdschuddend worden toegesproken omdat we de vergankelijkheid niet accepteren. «Dat in de herfst van het bestaan juist onze levenservaring, wijsheid, mildheid en zelfs hulpbehoevendheid kostbare schatten kunnen zijn voor onszelf en anderen, dat heeft niemand ons geleerd.» Sodemieter op, roep ik tegen leraar Visser die ten onrechte wijsheid en mildheid als automatisch bijproduct van verval ziet.
Vreemder is nog dat de film die weeë stelling grotendeels tegenspreekt: verzorgenden in de film zeggen euthanasie te verkiezen boven de toestand waarin veel van hun bewoners verkeren. En toch: wie bleef kijken kreeg prachtige scènes te zien. Een door parkinson sterk gehinderde dame die eindeloos haar servet vouwt en in een servetring weet te krijgen. Waar digheid heet zoiets – de waardigheid van iemand die, ongewenst ongehuwd gebleven en bovendien zeer eenzaam, euthanasie om redenen van geloof afwijst.
Dan Aan het bed: weer een avondvullend en doorgecomponeerd koorwerk rond één thema waar de VPRO patent op heeft. Nuttige, nodige en mooie televisie voor wie bereid is «sprekende hoofden» aan te horen en zien van mensen die praten over hun be roep. Van kraamzorg tot stervensbegeleiding, dit keer; en van schaaltje niks (ziekenverzorgende) tot grootverdienend medisch specialist/afdelingsdirecteur. Die «hoofden» leken sprekend op el kaar waar het hun betrokkenheid bij patiënten en gezondheidszorg betreft, en hun vermogen die onder woorden te brengen. Precies daarin schuilt de lichte vertekening die zo’n avond oplevert: zwakke zusters en broeders zitten er niet tussen, bij voorbeeld inzake motivatie, tact of deskundigheid, terwijl ieder die uit ervaring of op z’n minst verhalen kent. Ervaring leert dat vaak zwakke broeders in een beroepsgroep de grootste mond over «het systeem» en «de anderen» hebben – en daarom is kritiek uit de mond van mensen met een groot hart voor de zaak, zoals hier, veel overtuigender.
Bovendien vormen al die negatieve verhalen over de gezondheidszorg een minstens zo sterke vertekening. Er zijn misstanden, die soms de media halen, maar recente ervaringen in mijn directe omgeving deden weer met respect kijken naar de betrokkenheid van de meeste beroepskrachten – van kankerkliniek tot verpleegtehuis. Ook die mensen hadden zo in Aan het bed gekund. Op die hufter na dan.