Voor beeldhouwer Bertold Just is de symboliek duidelijk: ‘Berlijn was zestig jaar lang een stad met een gat in haar midden, het was een oog zonder pupil.’ Maar nu ‘het belangrijkste gebouw’ van de stad weer wordt opgebouwd, krijgt Berlijn ook zijn pupil weer terug – en kan de stad weer zien, zegt hij.
Even wordt Just er poëtisch van, tussen de opsomming van de hoeveelheden geld, steen, bouwjaren en deskundigencommissies door. Het ‘grootste culturele project in Europa’ wordt de wederopbouw van het Berlijnse stadsslot ook wel genoemd – en uit de verhalen van bouwleider Just begin je dat ook nog te geloven. Het slot stamt uit de vijftiende eeuw, werd door de achttiende-eeuwse Pruisische koningen tot paleis uitgebouwd, totdat het in 1950 uiteindelijk door de ddr-machthebbers als een ‘relict van de monarchie’ werd opgeblazen. In 2019 moet het er weer staan, in het centrum van de Duitse hoofdstad.
Als je de glorieuze terugkeer van de Pruisische barok ergens niet zou vermoeden, dan hier, in deze onopvallende werkplaats in Berlijn-Spandau, een klein uur van het centrum verwijderd. Rondom de loods hangt de troosteloosheid van een moderne Duitse buitenwijk: aan de overkant bevindt zich een meldpunt voor vluchtelingen, op het terrein zelf huist een autowerkplaats, om de hoek staat een gammel stalletje met worst.
Binnen in de Schlossbauhütte beginnen de proporties van deze operatie echter duidelijk te worden. Brokstukken van achttiende-eeuwse zandstenen standbeelden liggen er, nieuwe gipsmodellen van zuilornamenten staan klaar om in steen gehouwen te worden. Onder leiding van Bertold Just wordt hier door twintig beeldhouwers gestaag gewerkt om 2800 standbeelden, ornamenten en reliëfs te reconstrueren – het grootste deel met de hand.
Alweer in 2002 besloot het Duitse parlement dat midden in Berlijn het oude achttiende-eeuwse stadsslot zou herrijzen. Tot deze zomer bleef het voor de stad echter een abstract thema. Pas nu beginnen de consequenties van dit project van een kleine zeshonderd miljoen euro duidelijk te worden. In juni is met een officiële ceremonie de eerste Grundstein gelegd, inclusief toespraak van de bondspresident. De bulldozers hebben de slenterende toeristen inmiddels van het enorme bouwterrein tegenover het Museumsinsel verdreven.
Het uitgestrekte slotplein in het hart van de stad krijgt er niet alleen een andere aanblik door, maar ook een andere betekenis. Op een van de meest beladen plekken van het herenigde Duitsland zullen geen littekens van de grimmige twintigste eeuw meer te zien zijn; geen ddr-architectuur, geen ruïne zal meer aan oorlog en deling herinneren. De façade van het Berlijnse slot wordt aan drie zijden nauwgezet gekopieerd; alleen de vierde wand, bescheiden aan de achterkant, wordt modern neutraal.
Het ontwerp van de Italiaan Franco Stella is precies om die reden uitgekozen. Het houdt sterk vast aan het historische origineel, anders dan bijvoorbeeld de Britse architect David Chipperfield even verderop deed met het Neues Museum, waar de kogelgaten met opzet in de muren zijn gelaten.
De beeldhouwers van Bertold Just moeten de façade zo authentiek mogelijk laten lijken. In zijn kantoortje staan maquettes, er hangen plattegronden en uitvergrote oude zwart-witfoto’s aan de muur. Sommige beelden zijn vlak voor het opblazen van het slot om ‘kunsthistorische redenen’ veilig opgeslagen, maar het merendeel van de beeldhouwkunst is simpelweg verdwenen. In het Berlijnse museumarchief bleken echter honderden detailfoto’s van de façade uit de late negentiende eeuw te bestaan, die nu als basis voor de reconstructie dienen. Een commissie van tien experts beoordeelt ieder ontwerp voor het uiteindelijk in steen gehouwen wordt.
De enorme moeite is noodzakelijk, vindt Just; goedkoop en snel werkt niet. Om ‘de barokke lichtheid’ terug te brengen, moeten de beeldhouwers ook echt kunnen voelen wat ze maken – en dus moeten ze wéten wat ze doen. Bij zijn rondleiding door de werkplaats wijst hij op een reeks gipsmodellen van adelaars. De 43 adelaars op de slotfaçade zijn voor de leek wellicht gewoon ‘gevogelte’, zegt Just, maar een goede beeldhouwer moet precies weten wat de houding van het kopje of pootje betekent.
De eerste Pruisische koningen wilden met de adelaar immers uitdrukken dat ze de opvolgers waren van de Romeinse koningen – net als zij bouwden ook de Romeinen vanuit het niets een nieuw rijk op. Vooral de achttiende-eeuwse Frederik de Grote maakte van Pruisen een Europese macht, en legde daarmee de basis voor het latere Duitse keizerrijk van 1871, waar de adelaar ook het belangrijkste symbool van werd.
Het is echter precies deze koninklijke uitstraling waardoor de wederopbouw lang zo omstreden was. Pruisische macht in Berlijn was simpelweg te beladen. In het stadsslot kwamen te veel Duitse historische gevoeligheden samen. Op 1 augustus 1914 riep de laatste Duitse keizer, Wilhelm II, directe afstammeling van de Pruisische koningen, vanaf het slotbalkon zijn onderdanen op de wapenen te grijpen en ontketende mede daardoor de Eerste Wereldoorlog. Frederik de Grote groeide na zijn dood weliswaar uit tot een van de grote Duitse volkshelden, maar ook Hitler bewonderde hem, dus werd na 1945 zelfs de herinnering aan hem verdacht.
Na 1945 kon de Pruisische grandeur van voor de oorlog nauwelijks meer worden gezien zonder dat wat erna kwam. In 1950 was het slot al een halve ruïne, zoals een groot deel van het Berlijnse centrum dat was na de oorlog. Walter Ulbricht, de ddr-partijleider die later de Muur liet bouwen, wilde met de vernietiging van het stadsslot een ‘politiek statement’ maken. Het opblazen van het stadsslot was omstreden, maar paste ook bij de tijdgeest, ook in het Westen. Met de ‘machtsbeluste’ Pruisen wilde niemand meer iets te maken hebben. Het gebied werd letterlijk van de kaart geschrapt en onder de geallieerden opgedeeld. Het slotplein bleef in de ddr een lege vlakte, tot er in 1973 het Palast der Republik werd gebouwd, een grote donkere ddr-kolos, oord van parades en andere socialistische rituelen.
De voorzichtige omslag begon na de hereniging. De adellijke Oost-Duitser Wilhelm von Boddien, verkoper van tractoren, startte vanaf 1992 een burgerinitiatief. De debatten die er in de stad op volgden waren uiterst fel, er waren demonstraties, discussieavonden, lange artikelen in de landelijke kranten – maar uiteindelijk wist hij steeds meer invloedrijke Duitse intellectuelen en politici voor zijn plan te winnen.
En nu? Helemaal weg is de scepsis niet. Na de ceremonie rond de eerste steen wond een columnist van weekblad Der Spiegel zich op over het ‘nieuwe nationale zelfbewustzijn’ dat er uit de bouw zou spreken. De wederopbouw van het paleis kon in het buitenland wel eens helemaal verkeerd overkomen, schreef hij. Het kon ‘een passend beeld leveren voor de toenemende Duitse hegemonie’ in Europa. ‘In Frankrijk wordt de Duitse rol in de EU onder Merkel al met die van Pruisen in het Duitse rijk vergeleken.’
De bezorgde columnist legde hiermee een verband dat op zichzelf niet eens zo onlogisch is. De reconstructie van het Pruisische paleis valt immers samen met een ontwikkeling die in 2002 nog niet echt te overzien was. Duitsland is in de eurocrisis de economisch en politiek sterkste natie van Europa geworden. En juist in deze context rijst in het politieke hart van het land, een paar honderd meter van de Bondsdag en het Kanzleramt, het oude keizerlijke paleis weer op.
Toch blijkt juist nu de ideologische zwaarte voor het grootste deel voorbij. Natuurlijk, omstreden is het Berlijnse project nog steeds onder de bevolking, zo blijkt uit peilingen. Maar dan gaat het over het geld en de zorg dat het wellicht het zoveelste bouwproject wordt dat jaren en honderden miljoenen extra zal kosten.
De Spiegel-columnist was de afgelopen weken nog maar een van de weinige ‘ideologische’ critici. Bij de legging van de eerste steen was zelfs de goedlachse erfgenaam van keizer Wilhelm II aanwezig, een 37-jarige consultant genaamd Georg Friedrich von Preussen, een prins die voor de weinige Duitse monarchisten de wettige troonopvolger is van de laatste keizers. Al was het een beetje verscholen op de derde rij achter de vertegenwoordigers van de Republiek, ook hij klapte enthousiast mee bij de toespraken – en niemand die het erg vond.
Een uurtje met de S-Bahn verderop, in Potsdam, is alvast op kleine schaal te zien hoe het eruitziet als ineens een vernietigd Pruisisch stadsslot in een voormalige ddr-stad herrijst. Twee jaar geleden was de Oude Markt nog een enigszins troosteloze vlakte, omgeven door socialistische Plattenbau. Nu staan de zalmroze muren van het barokke stadsslot er weer, het voormalige werkpaleis van Frederik de Grote. Het gebouw is volkomen nieuw, de hekken van de Nederlandse bouwmaatschappij bam staan er nog omheen, maar verder ziet het eruit alsof het slot hier altijd heeft gestaan, inclusief trotse entree, gouden emblemen en sierlijke standbeelden. Op het koperen dak, een donatie van softwaremiljardair Hasso Plattner, ontbreekt alleen nog het groene patina; daarvoor is het nog te nieuw.
Potsdam was in de achttiende eeuw de residentie van Frederik de Grote. Hij bouwde er meerdere paleizen, waarvan Sanssouci het bekendste is; de stad werd een hoogtepunt van Noord-Duitse barokke architectuur. De oorlog legde veel van deze gebouwen in puin, de ddr deed de rest en blies het stadsslot op. Direct na de hereniging ontstonden de eerste plannen tot wederopbouw, maar ook hier heeft het meer dan twintig jaar geduurd voordat met het stadsslot werd begonnen. De politieke partij Die Linke, onder wie politici die nog in de communistische partij zaten, is hier erg invloedrijk en wijst de wederopbouw nog steeds af als een ‘symbool van Pruisisch militarisme’. Maar inmiddels worden er ook al verenigingen opgericht die nog meer symbolische gebouwen in Potsdam opnieuw willen opbouwen.
Hoe vurig de debatten in Potsdam en Berlijn ook zijn geweest, achteraf blijken ze namelijk ook gewoon onderdeel van een lange lijst van wederopbouw van historische architectuur sinds de Duitse hereniging. Het beroemdste voorbeeld hiervan is de Frauenkirche in Dresden, die in 2005 klaar was. De kerk werd zwaar beschadigd tijdens de bomaanval van de geallieerden op Dresden in 1945. Na de Frauenkirche volgde in de stad wederopbouw na wederopbouw – met het uiteindelijke doel de hele binnenstad weer op historische wijze opnieuw te bouwen.
De Frauenkirche blijkt achteraf niet alleen inspiratie te zijn geworden voor veel andere Oost-Duitse steden, maar ook voor allerlei wederopbouwprojecten in West-Duitsland. Zo staat de façade van het stadsslot van Hannover er sinds dit jaar weer als gevel van een congrescentrum, in Braunschweig dient de nieuwe slotfaçade sinds 2007 als de buitenkant van een warenhuis, en in Frankfurt wordt een compleet deel van het centrum opnieuw in historische stijl gebouwd. Nauwelijks bekend is de wederopbouw van Duitse kerken, paleizen en burchten in oude Duitse gebieden die nu bij Polen, Rusland of Roemenië horen. De Duitse regering heeft rond 2009 een wet aangenomen waarin ze zich verplicht geld bij te dragen voor de heropbouw van het Duitse cultuurgoed in Oost-Europa.
De wederopbouw van oude historische gebouwen is op zichzelf geen hedendaags fenomeen, vertelt Thomas Will, hoogleraar architectuur in Dresden. Ook direct na de oorlog werden al gebombardeerde oude paleizen minutieus opgebouwd. De meerderheid van de Duitsers vond modernisering daarbij echter prima. Het openbare debat ging er toen om hoe herinneringsmonumenten konden worden geschapen – zoals de Gedächtniskirche in Berlijn, die met opzet een ruïne is gebleven.
Dat is nu veranderd: nu willen veel burgers dat de wederopbouw zoveel mogelijk bij het origineel aansluit. De betekenis ervan is veranderd. De Frauenkirche werd internationaal nog gezien als teken van verzoening, maar de wederopbouw heeft in Dresden, Potsdam en Berlijn ook een veel pragmatischer oorzaak gekregen. De steden hebben gemerkt dat een historisch centrum veel voordelen heeft. Er komen toeristen, de huizenprijzen stijgen.
Met andere woorden: een oud slot past ook prima in de esthetische tijdgeest. In plaats van modernisme is het historisme gekomen, in plaats van door moderne architectonische statements willen veel burgers zich door een ‘pittoreske’ omgeving omringd zien, tot afgrijzen van veel architecten. Het verleden op zichzelf mag weer, al is het maar omdat een historisch decor toeristen trekt. De wederopbouw is dus helemaal niet zo ‘typisch Duits’ als de Duitsers zelf graag geloven. In heel Europa blijkt de interesse in historische gebouwen gegroeid.
‘Typisch Duits’ is echter dat deze herbezinning veel gevoeliger ligt dan bijvoorbeeld in Nederland het geval is. Ook steen kon in Duitsland lang als ‘schuldig’ worden gezien. De ‘niet-ideologische’ omgang met de architectuur kon in Duitsland dan ook alleen ontstaan omdat het politieke klimaat is veranderd, zegt Will. Pas na de hereniging in 1990 werd het mogelijk om over een wederopbouw te discussiëren zónder dat het verwijt overheerste dat hierdoor oorlogssporen worden uitgewist.
‘De wederopbouw van het Potsdammer stadsslot bewijst de verzoening met de eigen geschiedenis’, zegt Joachim Kuke, historicus en vice-voorzitter van de vereniging Potsdammer stadsslot. De omgang met Pruisen is niet meer óf hemelhoog juichend of volkomen afwijzend. ‘De fase van de historische distantie is aangebroken. Daardoor kun je zien dat de Pruisische geschiedenis twee kanten heeft: een goede en een slechte, de Verlichting en het absolutisme.’ En die goede kant, vindt hij, mag niet vergeten worden.
De wederopbouw is dus niet zozeer een teken van nieuwe machtswellust, als wel van een groeiend verlangen de wortels opnieuw te ontdekken. Dat we ons geschaamd hebben voor alle aspecten van het verleden is voorbij, zegt beeldhouwer Just, er is in het huidige Duitsland een ‘herbezinning op de geschiedenis’ te zien.
Bij de ceremonie rond de eerste steen van het Berlijnse stadsslot ging het er in de toespraken dan ook opvallend lyrisch aan toe. Hoge politici zeiden dat in het centrum van het herenigde Duitsland nu ‘de wonden geheeld’ zullen worden. Een toeschouwer vertelde: ‘We willen gewoon weten hoe onze geschiedenis voor 1933 is geweest, zonder altijd meteen aan Hitler te moeten denken.’
Bij beladen gebouwen als een Pruisisch stadsslot kan de wederopbouw echter niet zonder een stevige ideologische ondersteuning. In Potsdam trekt over een paar maanden het parlement van Brandenburg erin, de deelstaat waarvan Potsdam de hoofdstad is. In het informatiecentrum naast het slot hebben ze er voor de zekerheid nog even bij geschreven dat het slot van Frederik ‘een democratische functie’ krijgt, die dus tegengesteld is aan die in autoritaire regimes.
In Berlijn is er nog harder nagedacht over welke inhoud ze het nieuwe paleis kunnen geven. De oplossing is toeval geweest: precies op het moment dat de plannen voor het slot werden ontwikkeld, zochten de Berlijnse musea onderdak voor hun enorme collecties niet-westerse kunst. Die zijn sinds de oorlog in de buitenwijk Dahlem te zien, maar trekken daar veel te weinig bezoekers. Als het oude slot terug zou komen, zo was de gedachte van de Berlijnse musea, zou dat dan niet mooi in ‘dialoog’ kunnen zijn met de niet-westerse kunst?
Het bleek precies wat de Berlijnse slotvrienden nodig hadden. In het hart van het Pruisische Berlijn zou op deze manier iedere associatie met macht en racisme vermeden worden, het zou onderzoek, cultuur en Weltoffenheit uitstralen. De naam die het slot officieel krijgt zegt dan ook genoeg: het Humboldt Forum gaat het heten. In het slot komen een museum, een bibliotheek en een debatcentrum. Er wordt daarmee heel bewust aangesloten bij dat deel van de Pruisische geschiedenis waar niemand zich voor hoeft te schamen. Wilhelm II is er afwezig, het gaat over de ‘goede Pruisen’ Alexander en Wilhelm von Humboldt. Alexander was rond 1830 de stoere wetenschapper en ontdekkingsreiziger, zijn oudere broer Wilhelm was de filosoof, staatsman en oprichter van de Humboldt Universiteit in Berlijn.
Uiteindelijk zal het slot daarmee toch ook een kenmerk worden van een groeiend zelfbewustzijn van Duitsland. Het is namelijk duidelijk dat Berlijn hier ook een grote slag slaat in het internationale museumtoerisme. Met het Humboldt Forum erbij krijgt de Duitse hoofdstad in de 21ste eeuw het grootste ‘universele museum’ ter wereld. Het slot wordt onderdeel van het toch al enorme Museumsinsel, dat uit vijf musea bestaat die uit de glorietijd van Pruisen stammen.
Deze ‘tempelstad’, zoals het destijds ook wel werd genoemd, wordt al meer dan tien jaar gerenoveerd voor honderden miljoenen euro’s. In korte tijd heeft het meer dan vijf miljoen bezoekers per jaar gekregen, en het aantal stijgt. Archeologische schatten, Duitse schilderkunst en Indische sculpturen staan vanaf 2019 op loopafstand van elkaar, alles onder het motto dat cultuurliefde een cruciaal bestanddeel van het oude Pruisen vormde. Berlijn is daarmee toch weer de grootste concurrent voor Parijs geworden, al is het op cultureel en toeristisch gebied.
Bertold Just moet er in de Schlossbauhütte even om grinniken. Zeker, Parijs wordt concurrent, maar ze hebben ook van de collega’s van het Louvre en het Musée de Quai de Branly voor niet-westerse kunst geleerd. Pas met de komst van een ‘dialoog der culturen’ kan Berlijn echt aansluiten bij de stappen die Parijs en Londen al jaren geleden hebben gezet; westerse kunst wordt daar steeds meer binnen ‘een globaal perspectief’ getoond. Just noemt het slot precies daarom ‘de pupil in het oog van Berlijn’, omdat het dankzij de nieuwe inhoud niet nostalgisch wordt, maar ‘op de toekomst is gericht’.
Echt ‘ont-ideologiseerd’ is het slotplein hiermee niet. Het heeft in feite een nieuwe ideologie voor dit beladen oord gekregen, het laat zien hoe Duitsland zich in de 21ste eeuw graag ziet. Het is alsof men er graag wil tonen: de Duitsers bouwen dan wel hun historische grandeur van voor de oorlog weer op, maar ze doen dat heus heel open en tolerant voor de rest van de wereld.
Bij de legging van de eerste steen werd er dan ook alles aan gedaan om deze Weltoffenheit uit te dragen. Er klonken Britse barokmuziek en Aziatische gongklanken, buitenlandse gasten kregen het woord en een jonge presentatrice met Migrationshintergrund, zoals een allochtoon in het Duits keurig heet, leidde na afloop het debat met de politici. Want Pruisen komt terug in het centrum van Berlijn, maar, zoals een Berlijnse krant schreef, het mag er vooral ‘niet te Duits worden’.
Van Merlijn Schoonenboom is zojuist het boek Waarom we ineens van de Duitsers houden (maar zij daar zelf van schrikken) verschenen. De hier beschreven ontwikkeling is daarin ook verwerkt