
Een paar maanden geleden sprak academicus Michael Eric Dyson bij CNBC over het gebrek aan tolerantie voor homoseksualiteit in de kerk. Hij betoogt dat het ironisch is omdat er passages zijn in de bijbel die homo-erotisch overkomen. De soundbite waarin hij de liefde voor Jezus als homo-erotisch beschrijft wordt een bescheiden nationale rel. Intussen zijn er academici in het veld die veel verder gaan.
Volgens Stephan C. Finley, assistent professor van Louisana State University, is bij de monotheïstische religies de relatie tussen de man en God per definitie homo-erotisch te noemen. Het gaat om een symbolische relatie, over liefde en submissie. In een interview zet hij het punt nog steviger aan:
Mannen zijn niet de dominante partner in de relaties met God. Zij moeten zich onderwerpen aan God, om van God te houden, (…) om God te laten binnendringen via aanbidding. Reflecteer hier even op… ik zou verder kunnen gaan, maar volgens mij is de implicatie duidelijk.
Finley deed onderzoek naar mannen in zwarte gemeenschappen in het zuiden van de Verenigde Staten. Hij denkt dat een deel van de niet erkende onzekerheid over hun mannelijkheid geworteld is in de manier waarop ze hun religie begrijpen. Ze ervaren namelijk hun mannelijkheid tegenover een alwetend superieur idee van een god. Dit is volgens Finley ten dele de bron van homofobie in een cultuur en waarom mannen gewelddadig kunnen reageren als hun seksualiteit in twijfel wordt getrokken.
Natuurlijk is dit allemaal freudiaans kort door de bocht. Een belangrijke tegenwerping tegen deze voorstelling is dat God, bij de monotheïstische religies, geen fysieke kenmerken heeft en dat de relatie met God spiritueel is. God mag dan een man zijn, zijn geslacht blijft verder onbesproken. Maar juist dit beeld wordt in twijfel getrokken in de studie God’s Phallus van Howard Schwartz. Hij betoogt dat God voor Mozes in het Oude Testament wel een lichaam had en ook meermaals verschijnt. De analogie met het vaderfiguur is volgens hem juist gerechtvaardigd om deze reden. Het gaat om de symbolische Ander.
Het is maar de vraag hoe productief dit soort vergaande psychoanalytische benaderingen zijn. Het klinkt als theoretisch drijfzand. Toch schuilt er een waardevol idee bij deze auteurs: in plaats van mannen te feminiseren kunnen we beter God feminiseren. Als het beeld van de dominante, autoritaire, alwetende God de mannelijkheid van de religieuzen inderdaad in twijfel trekt en sommige mannen onzeker maakt en laat overcompenseren, dan is het zinvoller om dat beeld te feminiseren. Een soort feministische theologie, zonder God zelf vrouw te maken. Een liturgie die juist de nadruk legt op de gevoelige en zorgzame kant van de goddelijke vader. De dichotomie doorbreken tussen enerzijds mannelijkheid met agressie en vrouwelijkheid met gevoeligheid. De studies van Finley en Schwartz (Homoeroticism and the African American Heterosexual Male Quest for Meaning in the Black Church en God’s Phallus) bieden enige aanknopingspunten om de heilige schriften van de monotheïstiche godsdiensten en de rol van God in een nieuw licht te zien. Als je patriarchale culturen wil feminiseren kun je beter bij het Godsbeeld beginnen dan bij het glazen plafond.