Hoe gaat het je sinds de bommelding van de Ako-prijs l996, toen we elkaar voor het laatst hebben gezien? Hier wachten we ‘roerloos den nabije winter’. De zondagochtenden in Amsterdam zijn zo stil dat er uit het niets vraagstukken opduiken die in eerste instantie klein van omvang lijken, maar bij nader inzien tot tobberij leiden.
De afgelopen week zag ik op de televisie een interview met Anil Ramdas waarin hij lachend stelde dat dankzij zijn Surinaamse opvoeding de hond voor hem een ‘onrein dier’ bleef. Een hond was in zijn land van herkomst een beest dat het eigen terrein bewaakte en dat enige angst inboezemde.
Ik keek naar Beam aan mijn voeten. ‘Moet ik de televisie uitzetten?’ vroeg ik hem, want ik was beducht voor zijn gevoel van eigenwaarde. Mijn hond zal namelijk elke betreder van zijn domein met hoffelijkheid en enthousiasme begroeten, met in zijn ogen de woorden: ‘Wat leuk, kom binnen! Wat stel je voor om samen te gaan doen?’ Dat durf ik nooit hardop te zeggen, want voor je het weet doet het de ronde bij dieven en ander gespuis. Ik vraag je dan ook dit binnenskamers te willen houden.
Maar mijn hond onrein?
Veel mensen zonder huisdieren zullen dat van bijna alle dieren vinden: onrein en lastig en niet geschikt of bedoeld voor in huis. Ze vinden een pastelkleurig kamerbreed tapijt passen, en stoffen bankstellen - het walhalla voor nagelslijpende katten. Ik weet dat jij in je jeugd in Nederlands-Indië een varkentje binnenshuis koesterde. Mij bezorgt zo'n herinnering huiver op de rug van genot, maar de mensen die er griezelend ‘niet aan moeten denken’ zijn talrijker dan de zandkorrels bij de zee.
Er is echter een categorie binnen de mensheid aan wie je ieder dier zou kunnen toevertrouwen - en dat zijn de kinderen. Zullen ze misschien niet elke dag bereid zijn hun felbegeerde hond uit te laten, het dier zal toch hun beste vriend zijn. Mijn god, wat een geheimen bestaan er niet tussen honden en kinderen. En tussen oude eenzame vrouwtjes en hun oude hond.
Een hond onrein?
In zekere zin valt daar iets voor te zeggen. Hij snuffelt langs de stoepen, hij vindt alles wat eetbaar is ook lékker, en hij poept en piest waar hij er welbehagen in vindt. Hij veegt zijn poten niet af aan de deurmat en strooit onbekommerd zijn haren in het rond. Wie een hond heeft, zal stofzuigen!
De kat heeft betere papieren. Zij is de hele dag bezig toilet te maken, zij eet geluidloos haar bord leeg, haar uitstapjes doet ze eigengereid en onafhankelijk, ze heeft een eigen privé-wc, haar klagen is zacht en beheerst, en haar welbehagen uit ze met het geluid van een goed geoliede naaimachine. Ze is zonder gebruiksaanwijzing: iedere buur kan op haar passen. Ze verdedigt haar terrein zonder misbaar, ze snoept niet uit de koektrommel en ze toont zich altijd tevreden over jou, wat je ook uitspookt.
Goed. Ik geef toe, vergeleken met al dit moois is mijn hond onrein en heeft Anil Ramdas groot gelijk als hij terugdeinst wanneer hij mij en mijn hond tegenkomt in de tram. Dat scheelt weer een gesprek, waarin ik hem zou kunnen meedelen dat ik mijn hond vaak uitscheld voor ‘vuile zakjeseter’ als hij weer eens een weggegooid zakje met twee à drie stuks friet te pakken heeft.
Mijn hond is onrein. Daarentegen is hij ontzettend veel grappiger dan welk van mijn katten ooit geweest is. (Ik ben autodidact met dieren.) Hij is coöperatiever dan elke kat die ik het voorrecht heb te kennen. Wat je ook doet, hij wil meedoen: wandelen, naar het café gaan, slapen, koken, zich mengen in de discussie, spelen, uithijgen - zelfs bij het vrijen wil hij graag ‘Dritte im Bunde’ zijn, wat uiteraard ongepast en verboden is maar tekenend voor zijn gretigheid het leven met je te delen. Alleen tot lezen en studeren kan ik hem niet bewegen, en naar school met andere honden wil hij ook liever niet. Zijn baasje en haar geliefden en vrienden zijn hem levenvervullend genoeg.
Aha! Daar komen we bij ‘des Pudels Kern’.
Er wordt gezegd dat mensen graag een hond hebben omdat er dan tenminste iemand is die ze gehoorzaamt. In het woordenboek van de kat komt het woord ‘gehoorzamen’ niet voor, meen ik. Misschien kun jij wel staaltjes van het tegendeel geven. Een kat is autonoom en mysterieus, een hond is slaafs en laf. ‘Laffe kat’ is ondenkbaar als scheldwoord.
Wel, ik kan kort zijn: ik vind het heerlijk als iemand soms onmiddellijk doet wat ik hem vraag. Dat doet namelijk nooit iemand. Mijn vriendin doet heel zelden wat ik vraag en dan doet ze het zeker niet onmiddellijk. Let maar eens op: als je tegen een ander zegt: ‘Ga nou toch eens zítten’, dan moet er altijd eerst een potloodje gepakt, of theewater opgezet, of een kennis begroet, of een bestelling geplaatst, of een krantestukje uitgelezen worden. Vraag je iemand: ‘Kom binnen’, dan luidt het antwoord steevast: ‘Nou eventjes dan’, of ‘Ik ben eigenlijk op weg naar…’, of: ‘Mijn parkeermeter loopt af.’
De belangrijkste proef op de som. Heb jij wel eens aan iemand de vraag gesteld: ‘Wil je verliefd op mij worden?’ En zo ja, heb je daar wel eens een onmiddellijk ‘Ja’ op gehoord? Stel ik die vraag aan mijn hond, hij geeft zonder mankeren het enige juiste antwoord, met de toevoeging dat het van nu tot aan zijn dood zal zijn. Weliswaar geeft hij je dezelfde aanvallige blik als je hem vraagt of hij de vuile schavuit is die het biefstukje van het aanrecht heeft gesnaaid toen jij even de telefoon opnam, maar dat ligt aan de intelligentie van de vraagsteller en niet aan ‘s honds bereidheid het enige juiste antwoord te geven.
De hond is samen met de olifant het enige dier dat luistert naar wat je te zeggen hebt. Bij een paard zijn nog knieën, dijen en bit nodig, maar de hond en de olifant hebben werkelijk oren waarmee ze een hoop kunnen horen en verklaren. Het schijnt dat een olifant zelfs na veertig jaar nog een mahout met een onaangename en onrechtvaardige stem kan doodtrappen.
Een dier dat luistert zonder over enig alfabet te beschikken, dat behoort toch tot de grootste wonderen die er bestaan.
Ach, Rudy, ik zou nog uren door kunnen gaan met het zingen van mijn honds roem zonder aan zijn onreinheid iets af te doen. (Was jij trouwens twee keer per etmaal je voeten?) Maar als je me vraagt naar het beste deel van mijn hond, dan moet ik antwoorden: zijn ogen. Die van een kat zijn wijs, mysterieus, fel of tevreden - en autonoom. De ogen van mijn hond zijn dom, aanhankelijk en duidelijk. Als hij in het holst van de nacht onopgemerkt zijn zwarte eye-liner voor de komende dag heeft getrokken, kijkt hij met zo'n overmatig verlangen en weemoed de nieuwe morgen in dat ik met de grootste eerbied de diepte van zijn ziel niet vermag te peilen.
Laat me gauw iets van je horen met betrekking tot al dit soort zaken en meer. Ik ben alle dagen thuis, naast de telefoon, die ik dan 'on hook’ zet om hem mee te laten luisteren,
liefs, zoals altijd, van Doeschka
Leiden, 11 December 1997 Lieve Doeschka,
Je brief stelt me eerlijk gezegd een beetje voor een probleem: het lijkt of je van mij, omdat ik bekend sta als kattenliefhebber, tegenspraak verwacht bij wat je te berde brengt over honden. Maar ook de hond staat mij zeer na. Je noemt tegenstellingen tussen honden katten die ik niet of nauwelijks (her)ken; de reden is vermoedelijk dat ik dieren anders zie dan jij. Zo weet ik bijvoorbeeld niet wat voor gezicht ik moet trekken bij ontboezemingen als: ‘Mijn God, wat een geheimen bestaan er niet tussen honden en kinderen.’
Het is, denk ik, ook de leeftijd die ons scheidt. Jij bent nog jong en vol idealisme, ik daarentegen ben oud en pessimistisch, a sad old hog (om met Nabokov te spreken) die veel meer van de wereld heeft gezien. Als gevolg daarvan rijzen mij bij de combinatie honden en kinderen niet alleen aandoenlijke, maar helaas ook afschuwelijke taferelen voor de geest. Daartoe behoort in de eerste plaats het feit dat plastisch chirurgen met grote regelmaat kinderen moeten oplappen die zwaar door honden zijn toegetakeld, een ernstig probleem, dat in feite min of meer verborgen wordt gehouden; maar dat is vermoedelijk niet wat je met het geheim tussen honden en kinderen bedoelt.
Maar wat ons ook scheidt is dat ik geen seconde geloof dat kinderen ‘een categorie binnen de mensheid zijn aan wie je ieder dier zou kunnen toevertrouwen’. Een opmerkelijk toeval wil dat je eigen brief daarvan een treffende illustratie bevat, in de gedaante van Anil Ramdas voor wie ‘als gevolg van zijn Surinaamse opvoeding’ de hond een ‘onrein dier’ is gebleven. Ik zou er niet over gepiekerd hebben mijn hond aan de jeugdige Anil of zijns gelijken toe te vertrouwen, getraumatiseerd als ik ben door het beeld van kinderen in Bombay, India, die bezig waren een jonge hond onder te duwen in een bak cement, en andere ellendige herinneringen (zie ook Het land van herkomst) uit het werelddeel waar ik ben opgegroeid en ook later nog kortere en langere perioden heb doorgebracht, te weten Azië.
In de delen van de wereld waar zulke specifieke opvattingen over de onreinheid van dieren bestaan is meestal niet alleen voor de dieren het leven geen pretje. De behandeling van dieren, zo heb ik wel vaker verkondigd, is een tamelijk betrouwbare graadmeter voor de politieke en sociale evolutie van een samenleving. In maar een heel klein stukje van de wereld, precies dat stukje waar kinderen worden grootgebracht met de verhalen over theedrinkende muisjes in jurkjes waar biologen altijd zo schamper over doen, kun je min of meer menswaardige levensvoorwaarden verwachten, ook wanneer het lot je als vrouw ter wereld heeft doen komen (wie zei ook weer: ‘de vrouw staat ons zoveel nader dan het dier’?).
De manier waarop dieren worden gezien is zoals dat heet ‘sterk cultureel bepaald’; dat geldt ook binnen een cultuurgebied; zo is de vraag hoe in ons deel van de wereld boeren zich het leven van dieren voorstellen al heel moeilijk te beantwoorden, zoals recente ontwikkelingen in ‘de varkenssector’ nog eens duidelijk hebben gemaakt.
Waar ik persoonlijk altijd grote moeite mee heb is aanvaarden dat mensen nalaten of weigeren een vooroordeel prijs te geven waarvan zij heel goed weten dat het geen stand houdt tegenover hun eigen redelijk verstand. Iemand als Ramdas heeft ruimschoots gelegenheid gehad voor een rationele correctie van zijn wereldbeeld; bevestigen dat een hond ‘voor hem’ een onrein dier blijft is ‘voor mij’ barbaars.
Wat het extra onverteerbaar maakt is dat lachen erbij, dat jij ook noemt; als iemand met gêne toegaf dat hij moeite had zich van zo'n vooringenomenheid te doen zou ik daar begrip voor kunnen hebben, maar dat lachje verraadt een zelfbewuste toegeeflijkheid jegens eigen vooroordelen. Het herinnert bovendien op een pijnlijke manier aan het lachen van die opgeschoten jongens die een dier folteren, zoals ik dat vaker dan mij lief is heb gezien, niet alleen in exotische verre landen maar ook in Zuid Europa en nog dichterbij. De behandeling van dieren is een soort lakmoestest die onthult welke basisopvattingen, ontdaan van mooie woorden en vrome formules, zich werkelijk in de mensen hun koppen bevinden: racisme en sexisme, precies zoals het over de hele wereld ook openlijk of in het geniep wordt gepractiseerd.
Er zijn dus elementaire vooroordelen over dieren die in onze samenleving gens mij onder geen enkel voorwendsel - etnisch, religieus, of wat ook - dienen te worden geduld. Maar voor de rest is het l'auberge espagnole.
Wat deze Spaanse herberg onderscheidt is, zoals je weet, dat je er eet wat je zelf hebt meegebracht. Zo is het ook met onze visie op dieren. Wat we in ze zien is voor een groot deel wat we er zelf in hebben gestopt, diergedrag bekleed met menselijke metaforen, zoals ik het wel eens heb genoemd. Zoals al eerder aangeroerd maken biologen daar vaak bezwaar tegen, maar ook dat is een vorm van vroomheid. Zolang er een dier geen geweld mee wordt aangedaan is er, lijkt mij, geen enkel bezwaar tegen.
Dit nu is het terrein waarop zich die veronderstelde tegenstelling bevindt tussen van honden houden en van katten houden; dat terrein is niet de realiteit. Misschien dat het geïnspireerd is op het spreekwoordelijke antagonisme tussen hond en kat, maar dat blijft dan toch volstrekt mythologisch, het domein van het woord, niet de werkelijkheid van de plastisch chirurg, om het zo maar te noemen; het is waar: van katten hebben kinderen niet veel te duchten, en tot diezelfde werkelijkheid behoort ook de constatering dat er geen politiekatten bestaan. Deze dingen zijn nu eenmaal waar, maar het belet je niet van een hond te houden. Liefde bekommert zich niet om de realiteit, zoals zij zich ook niets aantrekt van vooroordelen.
Eigenlijk is dat de essentie van de gehechtheid van mensen aan dieren, het grote en ontroerende wonder waar je niet op uitgekeken raakt, het feit dat je (mits niet vergiftigd door een of ander geloof) wel van dieren moet houden, tegen wil en dank. Er is een element in van vergiffenis, en van offervaardigheid; ook een gevoel van lotsverbondenheid is er een onderdeel van, en het onloochenbare feit dat wij in dieren mensen, of mensjes, proberen te zien. De honden waar wij van houden zijn de soortgenoten van Flush, de spaniël die zoals je weet de biografie van Robert en Elizabeth Browning heeft geschreven; dat geldt ook voor de hond die zoals je schrijft ontzettend veel grappiger is dan enige kat van jou ooit geweest is. Het is je eigen meegebrachte eten. Honden van wie de helft van de kop zwart is en de andere helft wit weten ook niet waarom je lacht; ze hebben geen idee wat er zo grappig aan ze is.
Neem nu onze rode vroegere hulpkat Ginger, sinds de dood van de diepbetreurde Vincent zelf hoofdkat geworden: in zijn jeugd kreeg hij van ons een super ball: een balletje van gecomprimeerd rubber met zo'n fabelachtig stuitvermogen dat het, als je het op de 24ste verdieping uit een raam laat vallen, weer helemaal omhoog komt tot aan je hand.
Nu heeft ons huis een nauwe, steile en bochtige zeventiende-eeuwse trap: daar lieten wij dat balletje vaak voor hem stuiteren; de sprongen die dan door zowel hem als het balletje gemaakt werden tarten iedere beschrijving. Dat is al onweerstaanbaar op het niveau van zeg maar pingpongspelende katten, maar dat is hier bijzaak; waar het om gaat is dat wij na een poosje midden in de nacht gewekt werden door het karakteristieke pok-pok-pokgeluid van de superbal in het trappenhuis. Dat balletje lag zeker nog boven, dachten wij, en sliepen weer verder. Maar wat later klonk het geluid opnieuw, en daarna nog eens, zodat we tenslotte gingen kijken wat er gebeurde. Het bleek dat ons wonderdier, midden in de nacht besluitend dat het weer tijd werd, met de superbal in zijn mond naar boven ging. Ik zag hem langskomen met die bal in zijn bek, ongeveer even groot als zijn snorbollen (montes mystacum) zodat er drie van leken te zijn.
‘Wat doe je?’ vroeg ik.
‘Ik doe balletje’, was het antwoord in zijn ronde honingkleurige ogen waarmee hij me smeltend van liefde aankeek (hoe kom je er bij dat een kat dat niet kan?). Daarna vervolgde hij zijn weg naar de bovenste trede, vanwaar hij het balletje liet vallen en er vervolgens als een geleid projectiel achteraan ging.
Noem mij iets van een hond en een kat kan het evengoed of beter, behalve blaffen (en zelfs dat). Verharen bijvoorbeeld. En je denkt dat een kat niet laf is! Ik ben er zeker van dat onze Ginger minstens zo laf is als welke hond je ook kunt noemen. Soms zie ik hem mismoedig buiten bij het katteluik zitten, waar hij niet door durft omdat ons jeugdige nieuwe hulppoesje Ingrid, half zo groot als hij, binnen bij dat luikje de wacht houdt, gereed om iedereen die het waagt zijn kop door het luikje te steken genadeloos te bespringen.
Zo zou ik nog lang door kunnen gaan, maar ik heb zoals gezegd ook zelf iets met honden; wat me verbaast is dat je mijn bijzondere geheime relatie met dit dier nog niet doorgrond hebt. Je schrijft over nog meer geheimen, ook die tussen eenzame oude vrouwtjes en hun oude hond. Waarom geen eenzame oude mannetjes? Wat is dat nu weer voor sexisme? Ik zal je nu het echte geheim maar vertellen, hoe het werkelijk in elkaar zit: honden zijn eenzame oude mannetjes. Denk aan Emile Verhaeren, de naam zegt het al, typisch zo'n oude hond met een smekende blik, je ziet het ook duidelijk op oude foto’s, waarvan ik er een paar bijvoeg, kiekjes die een idee geven van de hopeloze geheime liefde die vrouwen en honden verbindt.
Ziehier het verschil tussen kat en hond dat je zo vruchteloos onder woorden probeert te brengen: de kat is een huisdier, en zelfs het best aangepaste: geen dier dat zo succesvol en zonder schade aan eigen en anderer ziel bij mensen kan wonen, zelfs in de stad, zelfs in een bovenhuis. Lees wat een diergedragspecialist als Paul Leyhausen er over zegt: de symbiose van kat en mens is een wonder, een van de meest succesvolle in de natuur.
Honden, dat is heel wat anders. Een hond, dat is een man in een hondepak. Vandaar die pogingen om mee te doen, zelfs in bed. Die vraag: Wil je verliefd op mij worden? Stel haar aan hond of man: het antwoord, in beide gevallen, is altijd, altijd ja.
Ziedaar, lieve Doeschka, hoe de wereld in elkaar zit.
Je immer toegewijde Rudy Kousbroek