
Is er iets aan het rotten in Europa? Volgens de Hongaarse premier Viktor Orbán is het antwoord op die vraag ‘ja’. ‘Blijft Europa het continent van de Europeanen?’ vroeg hij zich af tijdens een toespraak die hij in juli hield in Baile Tusnad, een kuuroord in de heuvels van Transsylvanië, tijdens een jaarlijks politiek zomerkamp dat vooral wordt bezocht door sympathisanten van Orbáns Fidesz-partij. Volgens Orbán is het Europees continent slachtoffer van een poging tot ‘ontchristening’, geleid door ‘Brussel’ dat ‘de nadruk legt op groepsidentiteit boven nationale identiteit, en politiek bestuur vervangt door heerschappij door bureaucratie’. Volgens Orbán is dat ‘het slagveld waar de Centraal-Europese landen vandaag de dag op strijden’.
Dit soort retoriek is al lang niet meer vreemd in Europa. In vrijwel alle Europese landen bedienen rechtse politieke uitdagers zich van een cocktail van nationalisme, antiliberalisme en conservatieve identiteitspolitiek. Wat Hongarije bijzonder maakt is dat het een democratisch gekozen premier heeft die al acht jaar deze taal spreekt. Wat Hongarije dubbel bijzonder maakt, is dat die premier zelf de belichaming is van de draai van honderdtachtig graden die zijn land in de afgelopen kwart eeuw heeft gemaakt: van een postcommunistische staat die aansluiting zocht bij het verbond van Europese liberale democratieën tot het opstandige EU-lid dat zijn identiteit ontleent aan het afwijzen van die orde, niet alleen in woord maar ook in daad. Met dit soort intern verzet is het de vraag of het idee van de Europese Unie als een naoorlogse orde ter versterking en bevordering van de liberale democratie nog steeds geldig is.
Op zoek naar een antwoord op die vraag kunnen we terug naar Baile Tusnad, net over de grens met Hongarije, waar Orbán sinds zijn aantreden als premier in 2010 ieder jaar spreekt. In zijn toespraak afgelopen zomer herinnerde hij eraan dat hij 28 jaar geleden aanwezig was bij eenzelfde zomerkamp, waar toen werd nagedacht over de politieke toekomst van Hongarije wanneer het eenmaal uit de schaduw van het Rode machtsblok zou stappen. ‘We dachten toen dat we onze huid moesten afwerpen, en een nieuwe, modieuze westerse huid moesten aannemen. Onze politiek zou simpelweg bestaan uit kopiëren wat het Westen deed.’ Hij sprak duidelijk over een afgesloten verleden. En het was in Baile Tusnad waar Orbán in 2014 zijn beruchte rede hield waarin hij zei dat Hongarije ‘illiberale democratie nastreefde die zou breken met de dogma’s en ideologieën van het Westen’.
Dat Orbán hier werk van maakt, is de afgelopen jaren gebleken. Hij was de enige EU-leider die zich verheugd toonde over Trump, en hij noemt China en Turkije als voorbeelden om te volgen. Hij doet de wenkbrauwen van veel van zijn Europese collega’s fronsen door warme banden met Vladimir Poetin te onderhouden. Orbán sloot omvangrijke contracten met Rusland voor gas en nucleaire energie, is tegenstander van de sancties die de EU aan Rusland heeft opgelegd vanwege de annexatie van de Krim en hij ontving Poetin de afgelopen jaren meermalen in Boedapest. Het is tekenend voor de ‘opening naar het Oosten’ die Orbán nastreeft. Hij wil meer zaken doen met China, landen rond de Zwarte Zee en in het Midden-Oosten om de Hongaarse economie minder afhankelijk van West-Europa te maken.
Ook intern heeft Orbán een koers uitgezet die hem buiten de Europese liberale consensus plaatst. Hij is onder vuur komen te liggen vanwege zijn poging om de Central European University (ceu) in Boedapest, een bastion van liberaal denken, de das om te doen, en vanwege een door de Hongaarse overheid opgezette haatcampagne tegen de financier van de ceu, de filantroop George Soros (die ooit Orbáns beurs voor een studie in Oxford betaalde). De illiberale transformatie heeft geleid tot een systeem dat de positie van Fidesz als vanzelf bestendigt. De media zijn grotendeels in handen gekomen van Orbán-aanhangers. Het weefsel van maatschappelijke organisaties is langzaam uit elkaar aan het vallen omdat hun inkomstenbronnen worden ingedamd. Het zijn allemaal redenen waarom volgens velen de Europese rot juist in Hongarije zit. In een recent onderzoek noemt de Duitse Bertelsmann Stiftung Hongarije een ‘zeer gebrekkige democratie’ die tegen de grens van autocratie aan schurkt.
Het voornaamste instrument in handen van Orbán is de ‘fundamentele wet’ die werd ingevoerd op 1 januari 2012, nadat zijn partij Fidesz bij de verkiezingen van 2010 een tweederde meerderheid in het parlement had behaald. Die supermeerderheid gaf Fidesz de mogelijkheid om de grondwet naar haar hand te zetten, zonder daarbij acht te hoeven slaan op kritiek van de oppositie of het maatschappelijk middenveld. De nieuwe grondwet voorzag in het inperken van de bevoegdheden van het constitutioneel hof en verstevigde de politieke controle over media en rechterlijke macht. ‘Een gewettigde autocratie’ wordt dit systeem genoemd door Kim Lane Scheppele, hoogleraar sociologie en internationale betrekkingen aan Princeton University en gespecialiseerd in de Hongaarse grondwet.
Om ervoor te zorgen dat deze vertimmering van de rechtsstaat in Hongarije niet zou worden teruggefloten door de rechter bedacht de regering-Orbán destijds een plan om de hoogste rechtbank te bemannen ten gunste van het eigen beleid. De nieuwe grondwet verruimde het aantal leden van het constitutioneel hof van elf naar vijftien, waardoor Fidesz meteen vier nieuwe rechters kon benoemen. Bovendien werd de pensioenleeftijd van rechters verlaagd van zeventig naar 62 waardoor er plotseling nog meer zetels vrijvielen, ook bij het Hooggerechtshof. In minder dan één jaar tijd wist Fidesz op die manier een groot deel van de rechterlijke top te vervangen. Dit alles werd mogelijk gemaakt door wat Lane Scheppele ‘de achilleshiel’ van het Hongaars constitutioneel systeem noemt: vrijwel ongelimiteerde macht voor een partij die een tweederde meerderheid behaalt.
Lidmaatschap van de Europese Unie heeft uiteindelijk weinig gedaan om Hongarije op een ander pad te brengen. De vraag of EU-subsidies wellicht moeten worden gekoppeld aan een democratische of rechtsstatelijke toets is onderwerp van permanente discussie in Brussel, maar overeenstemming ontbreekt. Wat overblijft is de soft power van de verontwaardiging die de afgelopen tijd vanuit de EU-instituties klinkt. Het huidige Hongarije zou volgens Guy Verhofstadt, voorzitter van de Liberale fractie in het Europees Parlement, nooit lid kunnen worden van de EU. Verontrust over de ontwikkelingen in Hongarije nam het Europees Parlement afgelopen zomer een resolutie aan waarin werd gesproken over een ‘serieuze verslechtering van de rechtsorde, democratie en mensenrechten’ in Hongarije.
De kans dat Orbán zich hierdoor zal bedenken is gering. Kritiek van Europese instituties is in sommige gevallen opgevolgd door Orbán. Zo haalde hij de scherpste randjes van de plannen om de rechterlijke macht en de media onder politieke controle te brengen toen er kritiek kwam van de Europese Commissie voor Democratie door Recht. Later omschreef Orbán dit als een ‘pauwendans’: een diplomatiek spelletje waarbij je op sommige punten toegeeft om uiteindelijk in grote lijnen je zin te krijgen.
Op een plotselinge koerswijzing in Hongarije hoeft Europa evenmin te rekenen. Op 8 april zijn er landelijke verkiezingen en uit vrijwel alle peilingen blijkt dat Orbán kan rekenen op nog vier jaar premierschap. De precieze omvang van de groep Fidesz-stemmers wisselt nogal per peiling, maar de meeste komen uit tussen de dertig en veertig procent van het electoraat, met de extreem-rechtse Jobbik-partij op de tweede plaats. Economisch heeft Orbáns partij de wind in de rug. De groei in Hongarije ligt rond de vier procent en de werkloosheid is met 3,8 procent laag. Fidesz gaat bovendien de strijd aan met een extreem gefragmenteerd veld van tegenstanders. De linkse oppositie verkeert in een permanente leiderschapsstrijd. Momentum, een partij van jonge pro-EU-liberalen, lijkt volgens peilingen niet meer dan één à twee procent van de stemmen te kunnen halen.
In feite zijn er maar twee bedreigingen voor Fidesz: voorzichtige pogingen van de oppositie om in districten samen één tegenkandidaat te kiezen, en het gedrag van haar eigen leiders. De afgelopen weken regende het in Hongaarse media berichten over corruptieschandalen, waarvan verschillende met een rol voor Orbán zelf. olaf, het fraudebureau van de Europese Unie, kwam na lang onderzoek begin dit jaar tot de conclusie dat de Hongaarse regering meer dan tien miljoen euro aan EU-gelden via oneigenlijke procedures richting bedrijven van vrienden en familie van Orbán heeft gesluisd. Afgelopen maand besloot de Hongaarse openbaar aanklager de zaak ook intern op te pakken. ‘Een groot aantal kiezers heeft nog niet besloten op wie ze zullen stemmen, in sommige peilingen meer dan dertig procent. Dat laat zien dat Fidesz steun verliest vanwege dit soort berichten over corruptie’, zegt Balasz Jarabik, Centraal-Europa-expert bij de Carnegie Endowment for International Peace.
Toch lijken berichten over fraude en corruptie het af te leggen tegen de inzet van Fidesz om de band met de EU tot voornaamste inzet van de verkiezingen te maken. Dat spitst zich met name toe op het migratievraagstuk, waarin Hongarije en de Europese leiders recht tegenover elkaar staan. Toen in 2015 een stroom migranten uit Syrië en het Midden-Oosten richting Europa trok, weigerde Orbán medewerking te verlenen aan een gespreide opvang van de ontheemden. Hij vergeleek de vluchtelingenstroom met de invasie van Europa door het Ottomaanse Rijk en liet delen van de Hongaarse grens met prikkeldraad afzetten. Vervolgens stuurde hij de rekening naar Brussel met daarbij het verzoek of de EU de helft kon betalen. Sindsdien heeft Orbán pogingen van de EU om Hongarije in het gareel te dwingen vergeleken met de sovjetbezetting en een opiniepeiling georganiseerd met als titel ‘Laten we Brussel tegenhouden’.
Volgens Orbán wil de EU de Europese bevolking ‘verdunnen’ en doet ze te weinig om ‘onze manier van leven’ te beschermen. Zulke woorden maken duidelijk waarom illiberalen in heel Europa verlekkerd naar Hongarije kijken. In progressieve kringen zorgt dit soort taal voor koude rillingen, maar de anti-migratie-opstelling wordt door veel Hongaren gesteund: 3,3 miljoen kiezers stemden in het referendum tegen de EU-quota voor migranten, meer dan er ooit op Fidesz stemden. Uit een peiling van het Amerikaanse Pew Research Center bleek dat meer dan tachtig procent van de Hongaren vindt dat migranten een economische belasting voor het land vormen.
Dergelijk onderzoek sterkt de overtuiging van veel Hongaren dat ze het gelijk aan hun zijde hebben, ook in breder EU-verband. Afgelopen zomer, tijdens een bezoek aan Boedapest, woonde ik een conferentie bij van Századvég, een pro-Fidesz-denktank. ‘Waar gaat Europa naartoe’ was de titel van de bijeenkomst. De algemene conclusie was dat de EU aan het opbreken is in twee gedeelten: landen die zich kunnen vinden in de huidige koers van de EU, en een reservoir van euroscepsis daarbuiten. De scheidslijn loopt vrijwel parallel met de welvaartskloof tussen de West-Europese landen en de rest.
Op de conferentie presenteerden onderzoekers van Századvég hun jaarlijkse opiniepeilingen onder burgers in alle EU-lidstaten. Hongarije scoorde hoog in steun voor het EU-lidmaatschap (hoger dan veel West-Europese landen) en laag als het ging om steun voor het beleid uit Brussel. Het is tekenend voor het klimaat waarbinnen Fidesz gedijt: van de EU willen verlaten is geen sprake, van diepe onvrede over de koers van het EU-beleid wel.
Die grondtoon in de Hongaarse politiek betekent hoogstwaarschijnlijk ook na de aankomende verkiezingen een voortzetting van wat socioloog Frank Furedi in een recent boek omschrijft als de ‘Europese cultuuroorlogen’: een strijd tussen Europese politici die de liberale consensus willen breken en EU-leiders die in politiek als die van Fidesz een vorm van rechtspopulisme zien die de kernwaarden van Europa ondermijnt. De Brits-Hongaarse Furedi, die een reputatie heeft als euroscepticus, verwijt de EU een morele campagne tegen Hongarije te voeren en pleit in Populism and the European Culture Wars: The Conflict of Values between Hungary and the EU voor de ruimte om een EU-lidstaat christelijk-conservatief te laten zijn en de deuren gesloten te houden voor migranten.
Furedi’s betoog zal de Orbán-critici niet overtuigen, maar hij wijst op een taai punt als het om Hongarije gaat: als de machtsconcentratie had plaatsgevonden onder het bewind van een partij die verdere Europese integratie, ruimhartig migratiebeleid en mensenrechten bepleit, was de verontwaardiging dan even groot geweest? Daarbij kan de illiberale koers van Hongarije niet als ondemocratisch worden afgedaan, althans niet zolang dat betekent ‘zonder politiek mandaat’. Fidesz heeft twee keer verkiezingen gewonnen volgens de spelregels van de Hongaarse democratie en is van zins dit weer te doen.
Hier geldt wel de aantekening dat Fidesz die spelregels voor een groot deel zelf heeft herschreven. Dankzij haar supermeerderheid heeft de partij het kiessysteem grondig weten te hervormen in haar eigen voordeel. Zo heeft Fidesz het aantal kiesrondes teruggebracht van twee naar één en het parlement verkleind tot 199 leden, waarbij het gewicht van zetels die worden gevuld vanuit de provinciale districten (waar de kern van Fidesz’ achterban zit) groter is geworden. De afgelopen jaren zijn de grenzen van kiesdistricten hertekend in het voordeel van Orbáns partij en de beslissing om stemrecht te verlenen aan Hongaren die buiten de landsgrenzen wonen heeft een nieuwe achterban gecreëerd in Hongaarse grensregio’s. ‘Dat maakt de verkiezingen in Hongarije weliswaar vrij, maar niet fair’, aldus Balasz Jarabik van Carnegie.
Orbáns drift weg van West-Europa is een harde breuk met een generatie politici die het land na de val van de Sovjet-Unie juist in de richting van het Westen probeerde te bewegen. In Boedapest sprak ik met Géza Jeszensky, diplomaat en oud-minister van Buitenlandse Zaken. In zijn klassieke appartement boven een van de oudste restaurants van de stad vertelde Jeszensky dat hij zich grote zorgen maakt over de keuzes van Hongarije: ‘Orbán gebruikt de economische band met Rusland om zijn positie te versterken en kopieert de politiek van Poetin.’ Hij noemde de poging om ngo’s het werk te bemoeilijken door ze te verplichten zich te registreren als ‘buitenlands agent’ en de aanval op de ceu als voorbeelden. Jeszensky tekende persoonlijk, als minister van Buitenlandse Zaken, in 1991 het associatieverdrag met de EU, dat leidde tot lidmaatschap in 2004. Hij was ambassadeur in Noorwegen tijdens Orbáns termijn van 2010 tot 2014, maar brak met hem nadat de Fidesz-regering de Noren had beschuldigd van ‘politieke inmenging’ door lokale ngo’s te steunen. ‘We zijn nu ver verwijderd van de toekomst die we begin jaren negentig voor Hongarije voorzagen’, zei Jeszensky.
De Central European University overleeft vooralsnog, maar het is de generatie van Jeszensky die de afgelopen jaren onder Fidesz naar de zijlijn is gedreven: de traditionele elite die toen Hongarije eind jaren tachtig haar onafhankelijkheid had herwonnen het land bij de hand wilde nemen. Jeszensky was de pupil van Jószef Antall, de leider van het Hongaars Democratisch Forum, die in 1988 de eerste post-sovjetpremier werd. Zowel Jeszensky als Antall is afkomstig uit een oud-Hongaars elitegeslacht, in tegenstelling tot de huidige Fidesz-top, waaronder Orbán zelf, met wortels in de bescheiden sociale klassen uit de Hongaarse provincies.
Het meest verwonderlijk is misschien nog wel dat Orbán zijn politieke carrière begon met een toekomstvisie die dicht bij die van Jeszensky ligt. De wereld maakte kennis met Orbán op 16 juni 1989 toen hij een in spijkerbroek geklede agitator met een matje was die sprak op een herdenkingsbijeenkomst voor Imre Nagy, de leider van de Hongaarse opstand van 1956 die door de sovjets ter dood werd veroordeeld. Orbán, toen 26, riep op tot terugtrekking van de sovjettroepen en vrije verkiezingen. Met de tanks van het Rode Leger nog volop in Boedapest was dat een gedurfde uitspraak, die hem direct nationale en internationale faam bezorgde. Het jaar daarvoor had Orbán samen met 36 andere studenten een club opgericht, ‘Alliantie van jonge democraten’ (Fiatal Demokraták Szövetsége, afgekort Fidesz).

De internationale context waarin Orbán sprak was die van de Koude Oorlog die zich in haar slotfase bevond. Het beëindigen van de communistische bezetting waar Orbán om vroeg hing op dat moment in de lucht en tegen de zomer van 1991 verlieten de laatste sovjettroepen het land. Fidesz haalde 22 van de 386 zetels bij de eerste vrije verkiezingen, die werden gehouden in mei 1990. Kort daarna werd de partij lid van de Europese federatie van liberale partijen, die Orbán tot vice-voorzitter benoemde. In het najaar van 1993 werd het jaarcongres van de Liberale Internationale gehouden in Boedapest, met Orbán als gastheer.
Het anticommunisme van de jonge Orbán sloot direct aan bij de belevingswereld van veel Europese politici, voor wie de Hongaarse opstand een historisch ijkpunt was. Bovendien stond Fidesz voor een breuk met het communistische staatshoofd János Kádár die van 1956 tot 1988 een communistisch regime in stand hield dat, vergeleken bij andere Russische satellietsteden, weliswaar relatief mild was maar wel degelijk een Rode dictatuur vormde. In plaats van een voortzetting van dit ‘goulash-communisme’ boden Orbán en Fidesz (‘onbezoedeld door zonden uit het verleden’, zoals de journalist Paul Lendvai schrijft in zijn boek Orbán: Europe’s New Strongman) de hoop dat als de dictatuur eenmaal was geweken de liberale democratie de lotsbestemming van Hongarije was.
Maar tegen de tijd dat Viktor Orbán in 1998 als de jongste gekozen premier in de geschiedenis van Hongarije een eerste termijn won, had hij een nieuwe oriëntatie gevonden. Een onverwachte verkiezingsnederlaag in 1994 had Orbán ervan overtuigd dat het liberaal-internationale pad in ieder geval electoraal gezien weinig toekomst had in Hongarije. Fidesz moest van Orbán een partij worden voor de polgari, een Hongaarse term die dicht in de buurt komt van ‘bourgeois’: een behoudende middenklasse, met liefde voor familie en vaderland als voornaamste waarde. Halverwege zijn premierschap verruilde Orbán het Fidesz-lidmaatschap van de Liberale Internationale voor dat van het Verbond van Europese Volkspartijen, waar ook het cda en de cdu lid van zijn.
Het toonde Orbán als een politicus die zocht naar het breedste electoraat in Hongarije en er geen been in zag zichzelf en zijn partij daarnaar te voegen. Hoewel aanvankelijk sterk antireligieus sloot Orbán zich aan bij de lutherse kerk, hertrouwde met zijn vrouw en liet zijn kinderen dopen. Hij wilde ‘met de mensen kunnen praten’ en dat ging niet zonder ‘begrip van de rol die de kerk speelt in het leven van Hongaren’, zo lichtte hij destijds toe. Paul Lendvai noteert in zijn Orbán-biografie dat deze draai gepaard ging met een esthetische transformatie: ‘De vroegere rebellen, met baarden en informele kleren, gingen plotseling conservatief gekleed en lieten zich keurig knippen.’ Het was allemaal onderdeel van een ‘meesterlijk uitgevoerde draai naar rechts’.
Die draai naar rechts werd na 2010 uiteindelijk acht jaar geconsolideerd machtsbestuur waarbij een constitutionele meerderheid tot haar maximale potentieel is benut en de cultuurstrijd met de EU tot een maximaal niveau is opgestookt. En daar zit de dubbelheid in de wijze waarop de EU en Hongarije met elkaar omgaan. ‘De EU financiert in feite haar meest uitgesproken criticus’, schreef populismedeskundige Jan-Werner Müller in een recent artikel over Orbán in The New York Review of Books. Open grenzen voor de eigen burgers en dichte voor de vluchtelingen zijn een ideale combinatie voor Orbán, concludeert Müller: wie ontmoedigd wordt door de ‘Viktator’ heeft de mogelijkheid te vertrekken. (Cijfers wijzen inderdaad op een braindrain. Hoogopgeleide jongeren zijn oververtegenwoordigd in de groep die Hongarije verlaat.)
En ondertussen zit Orbán nog altijd met Angela Merkel, Mariano Rajoy, Sybrand Buma en andere Europese christen-democraten in één politieke club. Ook dat is onderdeel van de pauwendans: Orbán geeft zijn electoraat het idee dat hij keihard pikt in de hand die hem voedt, Merkel leest Orbán de les, maar iedereen draait mee in het Brussels systeem.
Toen Hongarije opgesloten zat achter het IJzeren Gordijn droeg het de bijnaam ‘de meest gelukkige barak in het Oost-Europese kamp’. Een kwart eeuw na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie lijkt Hongarije de meest ontevreden barak in de EU te zijn. Daar zal na 8 april niet direct iets aan veranderen. Het Hongaars kiessysteem zit zo in elkaar dat een relatief kleine meerderheid van stemmen zich kan vertalen in een ruime parlementaire meerderheid. (In 2010 haalde Fidesz 68 procent van de zetels, met 53 procent van de stemmen. In 2014, na strategisch mangelen van het kiessysteem, behaalde de partij bijna hetzelfde resultaat, met net geen 45 procent van het stemmentotaal.)
Dat onderstreept het belang van de vraag waar de Fidesz-denktank zich afgelopen zomer over boog: waar gaat Europa naartoe? Tegen Polen is het Europees Parlement inmiddels een zogeheten artikel 7-procedure gestart als antwoord op het onttakelen van de rechtsstaat daar. De kans dat de uitkomst daarvan ook daadwerkelijk leidt tot de ultieme sanctie – het ontnemen van stemrecht binnen de EU – is klein. Daarvoor is unanimiteit binnen de Raad van Europa nodig, en Hongarije heeft al aangegeven hier hoe dan ook niet in mee te gaan.
Dat Polen waarschijnlijk dezelfde wederdienst wil bewijzen komt Hongarije goed uit omdat het zelf ook op het strafbankje zit. Onder leiding van GroenLinks-europarlementariër Judith Sargentini onderzoekt de Commissie Burgerlijke Vrijheden van het Europees Parlement of er ook een artikel 7-procedure tegen het land van Orbán gestart moet worden. Om de verkiezingen in Hongarije niet te beïnvloeden, worden de bevindingen pas na de verkiezingen bekendgemaakt.
Maar welke uitkomst deze oorlog-door-procedure ook krijgt, het laat de vraag onbeantwoord of de EU iets anders kan zijn dan een set landen die schuilt onder de paraplu van de liberale democratie. Hongarije doet er in ieder geval alles aan om gaten in die paraplu te steken, en trekt anderen daarin mee. Sebastian Kurz, de 31-jarige bondskanselier van Oostenrijk, steunt Orbáns kritiek op het Europees migratiebeleid. De Visegrád-groep, bestaande uit Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije, ontwikkelt zich steeds meer tot een conservatief machtsblok binnen Europa dat argwanend staat tegenover verdere machtsoverdracht aan de EU.
Hier blijkt een onvolkomenheid in het Europees bestel waar hoogleraar Europese politiek Jan Zielonka aan herinnerde toen ik hem onlangs interviewde in zijn werkkamer in Oxford. ‘Er is veel nagedacht over Europese integratie, maar bijzonder weinig over Europese desintegratie’, zei hij. Met een illiberale internationale die in een nieuwe ronde weer punten lijkt te scoren is het hoog tijd om daarmee te beginnen.