Het Rijksmuseum kocht in 1822 het schilderij De hut voor 8290 gulden en Teylers Museum tien jaar later een Landschap met vee – een tekening! – voor 1730 gulden, toen duizelingwekkende bedragen. Het heeft echter tot dit jaar geduurd voor Van de Velde een solotentoonstelling kreeg, trefzeker en met veel liefde begeleid door Bart Cornelis en Marijn Schapelhouman.

Van de Velde was een zoon van de grote zee- en schepenschilder Willem van de Velde de oude, en dus de broer van Willem de Jonge. Adriaen specialiseerde zich in landschap. Aanvankelijk in zeer Hollandse typen, in het bijzonder strandgezichten, maar later, onder invloed van Paulus Potter en zeker van Italië-reizigers als Berchem en Dujardin, koos hij voor meer atmosferische, romantisch pastorale scènes – herders bij een stroompje, vee bij een schilderachtige hut, enzovoort, met een veel rijker palet. Voor zijn motieven ging hij de deur uit, schrijft de biograaf Arnold Houbraken, ‘torschende dagelyks met zyn gereedschapjes naar buiten in ’t velt, ’t welk hy tot het einde van zyn leven eens ter weeke onderhouden heeft’. Hij keerde terug met tekeningen naar het leven, meestal in rood krijt, die werkelijk subliem zijn. Het Rijks laat er enkele tientallen van zien, en alleen dat al maakt dit een vaut le voyage-tentoonstelling.

Dat landschap was overigens niet alles: Van de Velde was katholiek en heeft voor verschillende huiskerken in Amsterdam religieuze werken gemaakt. Een Verkondiging is in de tentoonstelling te zien. Het is een merkwaardig ding. Waar zijn landschappen juist heel evenwichtig zijn georganiseerd, met spaarzame anekdotes en bescheiden details, daar zijn die religieuze figuren nogal geëxalteerd, met onbestemde achtergronden en een zwevende, bijna Greco-achtige intensiteit.

Die strandgezichten vind ik prachtig. Van de Velde had het al jong onder de knie; in zijn eerste Scheveningse beeld uit 1658 (uit Kassel) heeft hij volkomen greep op het lastige onderwerp. Het strand biedt immers niet zo veel schilderachtigs. Veel kleur is er niet, en je moet iets met dat enorme zwerk, zo’n hoogte met niets erin dan wolken en een zwermpje vogels. Van de Velde legt de horizon radicaal laag, soms op een vijfde of een zesde van het oppervlak. In een poëtisch bijschrift wijzen de samenstellers op de ‘eindeloze ruimte, onzichtbaar voor de toeschouwer’, die zo ontstaat, en ik denk dat ‘onzichtbaar’ te begrijpen als de impressie die de zee geven kan van een steeds verder wijkende horizon, een massa die oplost in grijzen en blauwen, lucht en/of water.

De drang om het strand dan zo veel mogelijk op te leuken met karretjes en bottertjes en vissertjes en wandelaartjes houdt Van de Velde in toom. De details blijven zo sprekend, de sfeer weids en heerlijk. Zie bijvoorbeeld die garnalenvisser met hoed, rechtsonder in het Kasselse zeegezicht, die met de handen op de rug eventjes rust neemt, pootje baadt, het zicht op de oneindige horizon, denkend aan niets.


Adriaen van de Velde: Meester van het Hollandse landschap, Rijksmuseum Amsterdam, t/m 25 september; rijksmuseum.nl

Beeld: Adriaen van de Velde: Meester van het Hollandse landschap. Het strand bij Scheveningen, 1658 (Gemaldegalerie Kassel / Rijksmuseum Amsterdam)