Paul Rosenmöller (l) verlaat met een delegatie van stakende havenarbeiders het gebouw van de FNV. Rotterdam, 4 september 1979 ©  Anefo / Spaarnestad Photo / HH

Maoïsten in Nederland. Ze bestonden echt. Ze waren doldriest, zowel in hun adoratie van de grote roerganger in China als in hun bagatelliseren van zijn massamoord op zeker 55 miljoen burgers.

En ze hebben, hoewel ze slechts met weinigen waren, wel degelijk invloed gehad. Op het gevaar af illustere partijgangers te beledigen, twee namen ter illustratie van de maoïstische macht in Nederland. Paul Rosenmöller van de Groep Marxisten Leninisten (gml) was de eerste succesvolle partijchef van GroenLinks. Jan Marijnissen van de Kommunistiese Partij Nederland/Marxisties Leninisties (KPNml) wist de tot Socialistische Partij omgedoopte SP zo salonfähig te maken dat die in het parlement ruim anderhalf keer zo groot is als de pvda.

Zo’n opmars leek vier decennia geleden ondenkbaar. In 1977 haalde de Kommunistische Eenheidsbeweging Nederland (KENml), indertijd de bekendste maoïstische club, 2649 stemmen in héél Nederland, duizend maal minder dan de pvda. Afsplitsing SP kreeg dat jaar met haar nieuwe ‘massalijn’ iets meer dan 24.000 stemmen, een factor 100+ minder dan de 2,8 miljoen stemmen voor de Nederlandse sociaal-democratie van Joop den Uyl in 1977.

Dit bijna ongemerkte succes is, naast het fysieke geweld dat de maoïsten indertijd vergoelijkten, alleen al een reden om het maoïsme niet alleen te ridiculiseren maar ook serieus te nemen.

Vandaar dat historicus Hans Schoots, oud-medewerker van De Groene Amsterdammer, zijn Maoïstische memoires publiceerde. Schoots (1950) was tussen 1971 en 1976 lid van de KENml en daarna tot 1983 van de gml. Anders dan Rosenmöller, die door zijn kameraden in ideologisch opzicht niet al te snugger werd gevonden, zat Schoots ook in de leiding van deze partijtjes.

Strikt genomen dateert het maoïsme uit 1964-65, toen een paar cpn’ers in vooral Rotterdam voor zichzelf begonnen. Het schoot echter pas wortel in de vroege jaren zeventig. Net als de traditionele cpn, die na 1964 een ‘autonome koers’ voer omdat ze geen partij wilde kiezen tussen Moskou of Peking, kreeg het stalinisme naar Chinese snit nieuwe vleugels door de komst van jongeren.

Schoots, student in Eindhoven, was een van hen. Afkomstig uit een burgerlijk milieu voelde hij zich bekneld door een ‘sfeer van overvloed en onbehagen’. De hormoonhuishouding die bij zijn leeftijd hoorde deed de rest.

‘Noemme een ­reformist en ik zeg: bedankt voor het ­compliment’

Dat verklaart nog niet waarom hij maoïst werd en geen cpn’er, psp’er of gauchist à la Daniel Cohn-Bendit. Bij die clubs vergeleken was de KENml een gekkenhuis. De mix van machtspolitieke pretenties en ideologische scherpslijperij in zo’n minuscule K-Gruppe, zoals ze in Duitsland heetten, noopte niet alleen tot bezopen hard werken maar ook tot sektarisme.

Schoots onderscheidt drie archetypen die zich tot deze vrijwillige dwangarbeid aangetrokken voelden. Het extremistische type, dat ‘alleen langs rechte hoeken kan denken’. Deze soort raakt opgewonden van geweld als middel. De utopist dicht zichzelf messianistische kwaliteiten toe op weg naar het paradijs. Voor deze gelovige heiligt het doel de middelen. En tot slot de radicale belangenbehartiger die hier en nu actie wil. Zijn arbeiderisme appelleert aan de romantiek van de existentiële opwinding.

Behalve over de onnavolgbare wendingen van Mao en zijn Culturele Revolutie maakten deze types over van alles ruzie. Bijvoorbeeld over de vraag of studenten de universiteit moesten verlaten om zich bij de arbeiders te voegen en welke sectoren (haven, luchtvaart) dan revolutionair potentieel hadden. Elk conflict kon leiden tot royement of scheuring. Allemaal hadden ze ook een krantje met titels als (Rode) Tribune, Rode Morgen of Rode Vlag. Schoots telt bijna twintig clubs, die zich tooiden met het postfix ml.

Van deze ml-clubs mocht de gml zich verheugen in enig ontzag, omdat die groep via Paul Rosenmöller en activisten invloed had in de Rotterdamse haven. De Rode Jeugd boezemde angst in, omdat deze Brabantse maoïsten het verst wilden gaan met geweld. KENml en mlpn riepen lachlust op. De ken omdat die zich onder invloed van Wilhelm Reich ontwikkelde tot een vrije-seks-sekte waarin veel vrouwen en kinderen de dupe werden van partijleider Kees de Boer, die zichzelf een genie vond. De mlpn, omdat die splinter was opgericht door de bvd. De KPNml ten slotte werd als SP een massapartij, zij het pas nadat ze het leninistische kadermodel met louter beroepsrevolutionairen had afgezworen ten gunste van een vrijblijvender organisatieprincipe.

Na de dood van Mao in 1976 stierf het maoïsme langzaam af. De KENml hief zichzelf in 1981 op, al bleef de sekscommune nog even bestaan, totdat die in 1985 door de politie werd opgerold. En in 1990 verdween het krantje Rode Vlag (oplage in 1985: 109 exemplaren) van een andere zieltogende laatste K-groep.

De kracht van Hans Schoots is dat hij al die exegetische kwesties serieus neemt, maar de hilarische, treurige en misdadige aspecten ook in het volle licht zet.

Net zo sterk is Schoots in zijn reflectie op die geschiedenis, waar hij zelf actief aan heeft deelgenomen. Zelfkritiek is maoïstisch jargon. De term komt erop neer dat wankelmoedige zwakkelingen of potentiële renegaten zichzelf voor het oog van de groep moesten afbranden. Schoots is goddank in staat tot een zuiverder en vooral humanere vorm van zelfkritiek. Hij draait er niet omheen dat hij een ‘gelovige’ was, die zich door niets en niemand van ‘de wijs liet brengen’. Hij wil niemand anders de schuld geven. In navolging van Cohn-Bendit (geen maoïst) schrijft Schoots: ‘Ik ben helemaal zelf verantwoordelijk. Niemand heeft mij ooit ergens toe gedwongen.’

Het fijne is dat Schoots niet van de weeromstuit in een neoconservatieve reflex schiet, zoals veel ex-communisten in de VS hebben gedaan. ‘Noem me een reformist en ik zeg: bedankt voor het compliment.’ Schoots is daarom in staat om voormalig link volk ook lof toe te zwaaien. ‘Het communisme is als systeem en als ideologie verwerpelijk. Toch hebben individuele communisten in ons land soms goed werk verricht, vooral als ze zich niet te veel naar de leer gedroegen.’ Indachtig de Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa, die de macht van het maoïsme via terreurorganisatie Lichtend Pad van dichtbij heeft aanschouwd, concludeert Schoots: ‘Extremisme is mooi in de kunsten, maar niet in de politiek.’

In het licht van het rechts radicalisme, dat deze dagen likkebaardend geilt op nieuwerwetse radicale machtsaanspraken, is dat laatste een actueel motto.