Klukhuhn doet het voor niets minder dan een revolutie, en daarom heeft de eenentwintigste eeuw - meer dan ooit, is hij geneigd te zeggen - weldenkende mensen nodig, mensen die, zoals hij zelf, willen ‘weten om het weten’. Klukhuhn: ‘Leren moet niet in eerste instantie iets zijn waarmee je je financieel-economische carriere waarborgt. Het lijkt mij juist aardig dat je leert omdat je iets wilt weten. Dat is wat ik zelf al een leven lang doe - maar ik ben een uitzondering. Dat is trouwens niet alleen aardig, het is ook noodzakelijk. Want er zal op het scherpst van de snede nagedacht moeten worden, wil de wereld het redden.’
Klukhuhn signaleert, in navolging van een stoet filosofen, een kloof in het menselijk bewustzijn. De wereld is gespleten in twee delen, schrijft hij, ‘een deel waar we tegenover staan, dat we kunnen beheersen, dat we zien, en een deel waar we mee samenvallen, dat we moeten ondergaan, dat we zijn’. Die twee delen lopen parallel met enerzijds wetenschap en rationaliteit, en anderzijds kunst en intuitie. De hele moderne tijd - vanaf de Verlichting, zeggen velen, maar eigenlijk al sinds Socrates, zegt Klukhuhn Nietzsche na - staat in het teken van een eenzijdige nadruk op de ratio. Dat heeft in het verleden al geleid tot allerlei rampen en het zal uiteindelijk leiden tot de ondergang van de mens. Tenzij de wereld van de kunst en de intuitie, de wereld waar ook ethische oordelen vandaan moeten komen, weer serieus wordt genomen. En dat vergt ‘denken op het scherpst van de snede’ tussen verstand en gevoel.
KLUKHUHNS BOEK is allereerst een aanval op de moderne wetenschap en hij gaat daarvoor vooral te rade bij Nietzsche en het postmodernisme. ‘Maar het probleem is: veel postmoderne filosofen zijn, net als Nietzsche trouwens, onderontwikkeld op het gebied van de natuurwetenschappen. Ze zijn ongelooflijk relativistisch. Niets is meer waar, alles is constructie. Het dolst is wel Derrida, die de wereld als tekst opvat, en wat je over die tekst zegt, bepaalt dan hoe de wereld in elkaar zit. Maar we leven in een keiharde wereld: iedereen die ’s ochtends uit bed komt, stapt met zijn voeten op de vloer en niet op het plafond. Er zit dus een kern van waarheid in deze wereld, iets waarvan je overtuigd bent dat het er is, en het is een beetje flauw om dat in twijfel te trekken, dat is echt filosofisch gemuggeneuk.
Dat neemt niet weg dat postmoderne filosofie vragen stelt waarvoor de moderne wetenschap blind is. Vooral in de biomedische wetenschappen stelt men nauwelijks vragen die niet rechtstreeks met de wetenschap zelf te maken hebben. Voor de moderne fysica ben ik in dit opzicht minder beducht. Die is niet levensbedreigend meer, die is niet langer de drijvende kracht achter het militair-industrieel complex. Er wordt ontwapend, er worden verdragen gesloten en de fysica zelf is stil komen te liggen. Dat heeft deels een puur economische oorzaak: voor nieuwe experimenten om nog kleinere deeltjes te vinden, zijn nog grotere deeltjesversnellers nodig, en die kosten miljarden. Maar er is ook een theoretische kant: men is tot het inzicht gekomen dat er geen “elementairste deeltjes” bestaan. Je kunt je niveau steeds verder opschuiven, maar het enige wat je bereikt, is dat je een nieuw niveau tegenkomt met dezelfde vragen. Er ontstaat nu zelfs zoiets als een postmoderne natuurkunde; daarin spelen experimenten geen rol meer, maar esthetische overwegingen wel. De bijna-Nobelprijswinnaar Gerard ’t Hooft heeft eens gezegd: “Die supersnaartheorie kan niet waar zijn. Om die wiskundig rond te krijgen heb ik zoveel onbepaalde constanten en vreemde randvoorwaarden nodig, zo kan de wereld niet in elkaar zitten.” En wetenschapsfilosoof Paul Feyerabend - God hebbe zijn ziel - heeft gezegd: “De beste theorie is de theorie die, voorgedragen bij gitaarmuziek, het mooiste klinkt.” Zo naderen kunst en wetenschap elkaar in de postmoderne fysica.
Er is nu een medisch-industrieel complex ontstaan. Het recombinant-DNA-onderzoek vind ik levensgevaarlijk, maar biomedische onderzoekers lopen in dezelfde valkuilen als vroeger de fysici. Ze zijn net zo overtrokken enthousiast. Ze hebben geen tijd of zin - of vinden het niet hun taak - om na te denken over maatschappelijke consequenties. Wetenschappers komen, als wetenschappers, nooit grenzen tegen. Door die kloof tussen wetenschap en kunst, rationaliteit en intuitie kan van wetenschappers niets anders dan een wetenschappelijk oordeel verwacht worden. Als homo’s een grotere klier in hun kop blijken te hebben dan hetero’s, als negers dommer blijken dan blanken, dan stellen ze vast dat dat wetenschappelijk interessant is. Dat is het ook, maar er is nog een andere vraag: wil ik dat weten en als ik het weet, wat doe ik er dan mee? Maar voor dat morele oordeel heb je de andere kant, die van de intuitie nodig.
De vraag is natuurlijk: hoe bereik je op ethisch-esthetisch gebied overeenstemming op grond van zoiets vaags als intuitie? In de wetenschap kun je veel makkelijker helderheid en consensus bereiken. Kracht is massa maal versnelling, daar is iedereen het over eens. Maar is een schilderij mooi? En “een boom die de een tot vreugdetranen roert, is voor de ander slechts een groen ding dat in de weg staat”, zoals William Blake zei. Maar wat ik wil aantonen, is dat het ook op het gebied van de intuitie gaat om iets wat het individu overstijgt. Als je hebt gezien hoe Blake een boom schilderde, dan bedenk je je nog wel een keer voordat je je omdraait en de bijl aan de wortel zet. Ik ga ervan uit dat het zo werkt: je wordt getroffen of ontroerd of getroost door een beeld, en zo vorm je je morele oordelen. En dat is meer dan individueel. Kunstenaars zelf zeggen het soms ook: niet zij maken de kunst, de kunst maakt hen. Het gaat in de kunst om iets waar wij allemaal toegang toe hebben, om algemeen geldende waarden. Het gaat ook om het terughalen van dingen die we zelf weten - want we weten het zelf. Het is balanceren tussen rationaliteit en intuitie. Dit is waar we in de komende eeuw voor staan.
Het is een glibberig terrein, “alles ijs en gladheid”, zoals Nietzsche zei. Ik gaf er vorige week een lezing over en voor ik het wist ging het gesprek over Jomanda en het belang van wichelroedes en zo. En men keek mij hoopvol aan, zo van: eindelijk iemand die ons begrijpt. Meestal houd ik dan mijn mond maar, want ik heb geen zin in zulke discussies. Maar begrijp me goed, het gaat om een heldere intellectuele activiteit; het intuitieve gebied is geen irrationeel moeras waarin je verdwijnt en waar van alles uit kan opkomen. Niet alles wat je voelt is goed, net zo min als alles wat je denkt goed is. Als een dame haar hand op mijn hoofd legt en ik voel dat ik morgen rijk zal zijn, tja, dan kan ik toch beter mijn hersens erbij houden en concluderen dat dat flauwekul is.
Inderdaad, het vergt een redelijk gesprek van weldenkende mensen om het eens te worden op het gebied van de moraal. Ik ga ’s zondags niet naar Ajax-PSV om in het stadion uit te leggen dat de mensen een beetje beter naar elkaar moeten luisteren. Maar zoals Richard Rorty opmerkte: De negerhut van oom Tom heeft meer bijgedragen aan de afschaffing van de slavernij dan alle wetenschappelijke en filosofische traktaten bij elkaar. Dus het kan wel; ondanks al die gekken met hun rassenhaat is het toch gelukt de slavernij afgeschaft te krijgen.
Sterf oude wereld, dat slaat op de moderne tijd. Ik verwacht dat die zal plaatsmaken voor een nieuwe, minder rationeel-wetenschappelijke, een postmoderne cultuur. Een cultuur die je, met Nietzsche, tragisch kunt noemen. Het lijden zal er meer een rol spelen, zal meer aanvaard worden. Stel, je hebt een horrelvoet. Dan weet je dat je nooit een mooi wijf kan versieren, en dat is lullig voor je, want je ziet wel veel voorbijkomen, maar je mag er niet aan zitten. Maar dat maakt deel uit van een proces van natuurlijke selectie; want als alle vrouwen het met een horrelvoet zouden doen, had je binnen afzienbare tijd een mislukt ras. En als je dat begrijpt, dan is je leed in ieder geval ingebed in een proces waar je deel van uitmaakt.
Maar dat gevoel voor lijden zijn we kwijtgeraakt onder invloed van de krankzinnige medische discipline. Die put zich uit in het bestrijden van lijden. Maar in feite doen medici niet anders dan zinvol lijden vervangen door zinloos lijden. Je wordt oud, je wordt ziek, je gaat dood - dat is zinvol lijden. Zinloos lijden is: aan slangen en buizen en apparaten hangen. Je verlengt er je bestaan mee, misschien wel met een of twee jaar, misschien wel met tien, maar je wordt er niet beter van.
Ik verwacht dan ook dat de medische wereld zal vastlopen, ik denk dat we over enkele decennia in staat zullen zijn veel meer zaken met rust te laten dan nu. Mensen die iets niet kunnen krijgen, zullen er ook minder naar verlangen. Als ik geen kinderen kan krijgen, dan moet ik duidelijkheid zien te krijgen over mijn rol in deze samenleving. Maar ik moet niet alle ziekenhuizen gaan afrennen en desnoods via donorzaad in de draagbaarmoeder van iemand anders een kind zien te krijgen dat ik later moet vertellen dat ik absoluut niet weet waar het vandaan komt.’
Klukhuhn verwacht zo'n ontwikkeling. Maar als het niet gebeurt? Als een oudtestamentische profeet dreigt hij het volk met onheil als het zich niet zal bekeren. In het boek schetst hij verschillende doemscenario’s. Zo voorziet hij de vestiging van een groene dictatuur. Want waar democratie slechts leidt tot het met meerderheid van stemmen afbreken van de ozonlaag, tot het versterken van het broeikaseffect en het uitputten van grondstoffenvoorraden, daar zal op een gegeven ogenblik dwang een noodzaak worden. Aanvankelijk zal men daar zelf voor kiezen, omdat het een noodzakelijk kwaad is, maar niet veel later zal blijken dat er bijna ongemerkt een dictatuur gevestigd is, waartegen geen democratisch verzet kan bestaan. Want ‘wie protesteert is een gevaar voor het milieu’, schrijft Klukhuhn, ‘en zal door de groenhemden het zwijgen worden opgelegd.’
DAT IS NOG ZIJN minst sombere toekomstvisioen. Elders in het boek voorspelt hij dat mensen binnen afzienbare tijd in staat zullen zijn intelligente machines te ontwerpen die zelfstandig, zonder menselijk ingrijpen kunnen voortbestaan. Dat zal de ondergang van de mens inluiden, want machines hebben geen voedsel, geen schone lucht of schoon water nodig, ze hebben geen last van straling door nucleaire ongelukken of de afbraak van de ozonlaag. Ze zullen zorgeloos hun eigen gang gaan en, al dan niet opzettelijk, het menselijk leven van het aardoppervlak verdrijven. Volgens weer een ander scenario zullen genetische veranderingen aan planten of dieren zich vanuit de laboratoria en proefvelden verspreiden, in het milieu terecht komen en onbeheerst voortwoekeren, met alle gevolgen van dien. Een andere ondergangsprofetie gaat over het overmatig gebruik van antibiotica, er zal zich een bacterie ontwikkelen dat ongevoelig is voor alle antibiotica en die daarom ‘in korte tijd meer slachtoffers zal maken dan alle oorlogen uit de geschiedenis van de mensheid bij elkaar’.
‘Ik ben lang niet zo'n doemdenker als Peter Sloterdijk’, zegt Klukhuhn niettemin. ‘De enige catastrofe die iedereen zal overtuigen, zegt Sloterdijk, is de catastrofe die niemand zal overleven. Als niet meer dan twee mensen de ramp overleven, zullen die zelfs nog tegen elkaar zeggen: oei, dat ging maar net goed. Ik kan uiteraard niet in de toekomst kijken, ik weet niet wat er gaat gebeuren en hoe het gaat gebeuren. Maar elk van die doemscenario’s kan werkelijkheid worden. En sterker nog, het is al vaak genoeg werkelijkheid geworden. De hele klassieke Griekse cultuur is van de aardbodem gevaagd, net als die van de Inca’s en de Azteken.
Het laatste grote uitsterven was dat van de dinosauriers, 75 miljoen jaar geleden. Daardoor is de aarde ter beschikking gekomen van de zoogdieren, een levensvorm die tot dan toe gedoemd was onder de oppervlakte te blijven en vanwaaruit uiteindelijk de mens zich heeft ontwikkeld. Maar het nieuwe grote uitsterven is al lang bezig. De dinosauriers hebben er een paar miljoen jaar over gedaan om uit te sterven. Wat zoogdieren betreft, is er sprake van een termijn van enige tientallen jaren: er sterven dagelijks diersoorten en plantenculturen uit. Volgens biologen is de meeste hoop op overleven nog weggelegd voor insekten en virussen.
Maar ja, wat zullen wij nou zeuren!? Nietzsche beschreef al hoe er in een of andere uithoek van het heelal eens schrandere dieren waren die het weten uitvonden; na enkele ademtochten van de natuur verstarde de planeet en moesten de schrandere dieren sterven. Nietzsche doelde daarmee op de schimmigheid van het menselijk bewustzijn: “Er zijn eeuwigheden geweest waarin het er niet was, en als het er weer mee gedaan is, zal er niets zijn voorgevallen.”
Ik citeer in mijn boek daarnaast ook Hans Jonas, die de mens het uiterste vindt dat aan organisme, ziel en geest mogelijk is, “met zijn kracht om kunst, moraal, cultuur voort te brengen en de hele wereld in zichzelf te weerspiegelen”. Ik vind het allebei waar en ik zou niet weten op grond waarvan ik de keus tussen beide standpunten zou moeten maken. Ik moet wel zeggen: ik vind de mens het meest oninteressante verschijnsel in deze wereld. Hij is zelfingenomen, lastig, lelijk. Als ik in mijn vakantie door de Verenigde Staten trek en me verwonder over de fraai gevormde rotsen, de kleuren van de bodem, een dier dat je voorbij ziet gaan, de prachtige groeisels, de luchten, de zonsondergangen - dat is in een keer weg als ik zo'n mens tegenkom, met z'n schelle stem en praatjes en gedoe.
Ik hoor er zelf helaas ook bij. Dat was ook het dilemma van Klaus Mann. Die ontvluchtte de oorlog in Duitsland, maar ontdekte door de bommen op Hiroshima en Nagasaki dat hij er ook in de Verenigde Staten niet aan ontkomen was. Hij trok de consequentie en beroofde zich van het leven. Zover ga ik niet, want het leven beeindigt zichzelf. Die wetenschap heb ik op Klaus Mann voor.’